ECLI:NL:OGEAC:2019:208

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
27 september 2019
Publicatiedatum
30 september 2019
Zaaknummer
810.00008/18
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schending van het vertrouwensbeginsel en gelijkheidsbeginsel in strafzaak tegen verdachte voor witwassen en overtredingen van financieel-strafrechtelijke bepalingen

In deze strafzaak, behandeld door het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, is de verdachte beschuldigd van gewoontewitwassen en het overtreden van financieel-strafrechtelijke bepalingen. De zaak is voortgekomen uit een onderzoek naar het fenomeen 'swipen', waarbij de verdachte en haar mededaders betrokken waren. Het openbaar ministerie heeft de verdachte vervolgd, ondanks dat het swipen in Curaçao een algemeen geaccepteerd verschijnsel was. De verdediging voerde aan dat er sprake was van schending van het vertrouwensbeginsel en het gelijkheidsbeginsel, omdat het openbaar ministerie niet had opgetreden tegen andere betrokkenen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet gerechtvaardigd kon vertrouwen op een gedoogbeleid van het openbaar ministerie, en dat de vervolging niet in strijd was met de beginselen van een behoorlijke procesorde. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen van een bedrag van ongeveer USD 267.676,04, en dat zij opzettelijk heeft gehandeld in strijd met de Landsverordening toezicht geldtransactiekantoren. De verdachte is veroordeeld tot een voorwaardelijke geldboete van ANG 25.000,-, met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de omvang van de fraude en de omstandigheden waaronder deze is gepleegd, evenals de passieve houding van de autoriteiten ten aanzien van het swipen in Curaçao.

Uitspraak

Parketnummer: 810.00008/18 (strafzaak)
Uitspraak: 27 september 2019
Tegenspraak
Vonnis van dit gerecht in de strafzaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte:
[VERDACHTE].,
statutair gevestigd in Curaçao,
in deze ter zitting vertegenwoordigd door de bestuurder/directeur genaamd [naam direkteur verdachte].
Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 23 februari 2018, 14 juni 2018, 15 februari 2019, 24, 25 en 28 juni 2019, 6 en 7 augustus 2019 en 6 september 2019.
Het gerecht heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie en van hetgeen door de verdachte en de raadsman mr. M.F. Murray naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, overeenkomstig de op de terechtzitting van 14 juni 2018 en 24 juni 2019 op vordering van de officier van justitie toegestane wijzigingen tenlastelegging. Van die dagvaarding en van beide vorderingen wijziging tenlastelegging is een kopie aan dit vonnis gehecht. De daarin vermelde tenlastelegging geldt als hier overgenomen.
Voor zover in de tenlastelegging overigens nog taal- en/of schrijffouten of omissies voorkomen, leest het gerecht deze voor de leesbaarheid in de bewezenverklaring cursief verbeterd. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
De verdenking komt er - kort en zakelijk weergegeven – op neer dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan:
Feit 1
het gewoontewitwassen dan wel schuldwitwassen van USD 13.383.802,--, USD 3.000,- en een appartement gelegen te [naam resort] resort nr. [nr. appartement]e.;
Feit 2
het overtreden van een viertal financieel-strafrechtelijke bepalingen.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging
De raadsman heeft – naar het gerecht begrijpt - aangevoerd dat in deze zaak sprake is van een aantal onherstelbare vormverzuimen/schendingen die bij elkaar genomen zo ernstig zijn, dat het recht van de verdachte op een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6 van het EVRM, zijnde een beginsel van behoorlijke procesorde, is geschonden, waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan haar recht op een eerlijke behandeling van haar zaak tekort is gedaan. En hoewel de Hoge Raad streng is wanneer het op niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie aankomt , moet dit op grond van artikel 413 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) primair leiden tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie, subsidiair tot strafvermindering.
Hetgeen de raadsman heeft gesteld komt er kort gezegd op neer dat sprake is van:
a. schending van het vertrouwensbeginsel;
b. schending van het gelijkheidsbeginsel.
Het gerecht overweegt hierover als volgt.
Ad a. en b. Schending vertrouwensbeginsel en gelijkheidsbeginsel
De raadsman heeft betoogd dat sprake is van schending van het vertrouwensbeginsel en het gelijkheidsbeginsel. Dit houdt kort samengevat het volgende in:
- het openbaar ministerie is ten aanzien van de verdachte en andere medewerkers van de [bedrijfsnaam 1] ([ALPHABETHREEKS BEDRIJF 1]) tot vervolging overgegaan, terwijl het al sinds 2011 (onderzoek Bientu) op de hoogte was van het verschijnsel swipen en ook wist dat [hoofdverdachte], de hoofdverdachte in het onderhavige feitencomplex en [medeverdachte 1] zich daarmee bezighielden. Het heeft niettemin tot 2015 geduurd voordat men tot vervolging is overgegaan. Al die tijd was het swipen een algemeen bekend en geaccepteerd verschijnsel in Curaçao, waaraan iedereen meedeed zonder dat iemand daarvoor werd vervolgd, zodat er bij de verdachte een gerechtvaardigd vertrouwen heeft kunnen ontstaan dat het swipen in Curaçao niet verboden was;
- daarnaast is er sprake van willekeur, nu het openbaar ministerie slechts ten aanzien van de werknemers van [ALPHABETHREEKS BEDRIJF 1] tot vervolging is overgaan, terwijl alle anderen niet zijn vervolgd ofwel met hen een schikking, transactie of andere overeenkomst is gesloten.
De officier van justitie heeft betoogd dat het openbaar ministerie bij de verdachte niet het gerechtvaardigd vertrouwen heeft gewekt dat van vervolging zou worden afgezien. Ook acht de officier van justitie de vervolgingsbeslissing niet strijdig met het verbod van willekeur. Hij heeft daartoe aangevoerd hetgeen in het requisitoir is vermeld op de pagina’s 39 tot en met 43, dat er kort gezegd op neerkomt dat reeds vanwege de zeer grote schaal waarop de verdachten zich hebben schuldig gemaakt aan het swipen, niet kan worden gezegd dat het openbaar ministerie niet in redelijkheid tot vervolging heeft kunnen overgaan. Ook de getuigenverklaringen van [getuige 1], [getuige 2], [getuige 3] en [getuige 4] geven in de visie van de officier van justitie geen steun aan dat standpunt.
Het gerecht overweegt als volgt.
Het opportuniteitsbeginsel brengt mee dat het openbaar ministerie op grond van zijn eigen verantwoordelijkheid met betrekking tot het justitieel beleid ten aanzien van het al dan niet vervolgen van verdachten van strafbare feiten, belangen kan afwegen. Deze belangenafweging staat - in geval van vervolging - in het algemeen niet ter beoordeling van de rechter, althans de toetsing door de rechter is marginaal. Slechts indien, gelet op de beginselen van een behoorlijke procesorde, het openbaar ministerie in redelijkheid niet tot vervolging had kunnen besluiten, kan er sprake zijn van het vervallen van het recht tot strafvervolging en een door de rechter uit te spreken niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie.
In deze zaak levert het enkele feit dat aan anderen, waaronder banken en bedrijven die op een of andere manier ook betrokken zouden zijn geweest bij het swipen, een transactie is aangeboden of niet worden vervolgd, daartoe onvoldoende grond. Ook overigens is geen omstandigheid gebleken waaruit zou moeten worden afgeleid dat het openbaar ministerie bij zijn belangenafweging niet in redelijkheid heeft kunnen beslissen de verdachte wel te vervolgen en anderen mogelijk niet.
De omstandigheid dat het openbaar ministerie niet direct of kort nadat het in 2011 ervan op de hoogte kwam dat [ALPHABETHREEKS BEDRIJF 1] zich bezighield met swipen, tot vervolging is overgegaan, terwijl dat mogelijk toen al wel had gekund, maakt niet dat de verdachte daaraan redelijkerwijs een door het openbaar ministerie opgewekte verwachting heeft kunnen ontlenen dat het swipen (strafrechtelijk) gedoogd werd. Het feit dat de getuigen [getuige 1], [getuige 2], [getuige 3] en [getuige 4] ter zitting in eerste aanleg hebben verklaard dat swipen, overigens in verschillende varianten, op grote schaal in Curaçao voorkwam en dat dit om verschillende redenen werd toegelaten, maakt evenmin dat door het openbaar ministerie het gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat niet strafrechtelijk zou worden opgetreden.
De beslissing tot strafvervolging van de verdachte is dus noch in strijd met het vertrouwensbeginsel, noch met het gelijkheidsbeginsel of het verbod van willekeur.
Op grond van al het voorgaande concludeert het gerecht dat beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor aan het recht van de verdachte op een eerlijke behandeling wordt tekort gedaan, niet zijn geschonden. Voor niet-ontvankelijk verklaring van het openbaar ministerie op deze grond is dan ook geen plaats. Het verweer van de verdediging op dit punt wordt in al zijn onderdelen verworpen.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie ten aanzien van feit 4
Verjaring
Aan de verdachte is onder feit 4 ten laste gelegd dat zij in de periode van 1 januari 2010 tot en met 6 juli 2015 al dan niet opzettelijk heeft gehandeld in strijd met het bepaalde in een aantal financieel-strafrechtelijke landsverordeningen en een regeling. De termijn van verjaring vangt aan op de dag na die waarop het feit is gepleegd. Voor zover onder 4 de niet opzettelijke overtreding van de landsverordeningen en regeling is ten laste gelegd, vervalt het recht tot strafvordering door verjaring in drie jaren.
Het recht tot strafvordering is in dit geval daarom komen te vervallen door verjaring, indien en voor zover deze overtredingen zijn begaan voor 7 juli 2012, zijnde drie jaren voorafgaande aan de datum van de vordering tot huiszoeking, zijnde die vordering een daad van vervolging die de verjaring heeft gestuit. Het openbaar ministerie is daarom niet-ontvankelijk in zijn vervolging van de verdachte voor wat betreft de onder 4 ten laste gelegde niet opzettelijke overtredingen, voor zover deze feiten zijn begaan voor 7 juli 2012.
Bewezenverklaring
Het gerecht acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 en 2 ten eerste is ten laste gelegd, met dien verstande dat
-
ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
zij in de periode van 1 januari 2011 tot en met 6 juli 2015
inCuraçao, tezamen en in vereniging met anderen, zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen, hierin bestaande dat verdachte en haar mededaders, van geldbedragen tot een totaalbedrag van
ongeveerUSD 267.676,04 telkens de werkelijke aard en de herkomst heeft verborgen of verhuld en telkens heeft omgezet en daarvan gebruik heeft gemaakt, terwijl verdachte en haar mededaders telkens wisten dat d
ie geldbedragen en dat voorwerp– (on)middellijk – afkomstig waren uit enig misdrijf, terwijl verdachte van het plegen daarvan een gewoonte heeft gemaakt;
-
ten aanzien van het onder 2 ten eerste ten laste gelegde –
zij in de periode van 1 maart 2015 tot en met 6 juli 2015, tezamen en in vereniging met anderen in Curaçao, opzettelijk in strijd heeft gehandeld met het verbod als bedoeld in artikel 2, eerste lid van de Landsverordening toezicht geldtransactiekantoren tot het in of vanuit Curaçao uitoefenen van geldtransactiekantoor zonder voorafgaande vergunning van de Bank, hebbende verdachte en haar mededaders met dat opzet
  • betalingen uit het buitenland in ontvangst genomen middels credit/debit cards en/of
  • betalingen in contanten verricht en/of
  • girale overboekingen verricht naar diverse bankrekeningen in het buitenland van de houders van die credit/debit cards,
zulks terwijl verdachte en haar mededaders niet in het bezit waren van een voorafgaande vergunning van de Centrale Bank van Curaçao en Sint Maarten.
Het gerecht acht niet bewezen hetgeen onder 1 en 2 ten eerste meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat zij daarvan zal worden vrijgesproken.
Het gerecht grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De bewijsmiddelen

1.verklaring [naam direkteur verdachte]

1.1.
De verklaring van
[naam direkteur verdachte], afgelegd als directeur van de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg van 24 juni 2019. Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Ik ben directeur van [verdachte] Dit bedrijf is gevestigd in de [adres] in [naam wijk]. Ik was daarnaast agent voor [ALPHABETHREEKS BEDRIJF 1]. Mijn code was RA. Ik swipete vanaf begin 2010 credit cards van Venezolanen voor [ALPHABETHREEKS BEDRIJF 1]. Al het geld dat ik van [ALPHABETHREEKS BEDRIJF 1] ontving werd overgemaakt naar de bankrekening van [verdachte]. [ALPHABETHREEKS BEDRIJF 1] stortte het geld op de bankrekening van [verdachte] en ik betaalde het aan de Venezolanen uit op de door hen opgegeven bankrekeningen. De pinautomaten van [ALPHABETHREEKS BEDRIJF 1] die ik gebruikte stonden op naam van de [bedrijfsnaam 2] (hierna: [ALPHABETHREEKS BEDRIJF 2]) of [bedrijfsnaam 3] (hierna: [ALPHABETHREEKS BEDRIJF 3]).
Het klopt dat ik de facturen op naam van [verdachte] van 12 februari 2015 met factuurnummer K-4736 voor een bedrag van USD 78.950,00 en USD 11.770,00 heb opgemaakt. Deze facturen klopten niet want er was door mij geen product of dienst geleverd aan [ALPHABETHREEKS BEDRIJF 1]. Mijn swipe activiteiten werden onder mijn code naam RA in de administratie van [ALPHABETHREEKS BEDRIJF 1] opgenomen. Ik stuurde dagelijks mijn swipe omzet naar [office manager bedrijf 1]. Vervolgens kreeg ik de juiste bedragen aangeleverd (het gerecht begrijpt: het geswipte bedrag minus de commissiekosten van [ALPHABETHREEKS BEDRIJF 1]), zodat ik de overmakingen/betalingen kon verrichten aan mijn klanten.
U zegt mij dat in de administratie van [ALPHABETHREEKS BEDRIJF 1] staat geregistreerd dat RA in de ten laste gelegde periode een omzet heeft gehad van bijna 14 miljoen USD. Dat kan kloppen. Mijn commissie bedroeg gemiddeld 2% van de pintransactie. Van dit door mij verdiende geld gingen alle kosten die ik moest maken om te swipen nog af. Met een deel van het geld dat ik heb verdiend met swipen heb ik een woning gekocht, [naam resort] nr. [nr. appartement].
1.2.
Een proces-verbaal van verhoor, opgemaakt in de wettelijke vorm op 7 december 2016 door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [opsporingsambtenaar 1] en [opsporingsambtenaar 2] (zelf genummerde ordner 6, bijlage 03). Dit proces-verbaal houdt in, als de op 7 december 2016 tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van
[naam direkteur verdachte]:
Ik swipete voor [ALPHABETHREEKS BEDRIJF 1]. De puntos (het gerecht begrijpt: pinapparaten) stonden in het gebouw van [ALPHABETHREEKS BEDRIJF 1]. Ik had de credit cards bij mij op de zaak [verdachte] in de [naam straat] liggen. De kaarten werden daar door de eigenaren aan mij bezorgd. Als een credit card werd geswipet werd hiervan een Carpeta aangemaakt. Dit bevat een kopie van een credit card, de transactie voucher, een kopie van het paspoort en een planilla de autorizacion. Aan de hand hiervan kan [ALPHABETHREEKS BEDRIJF 1] mijn transacties bijhouden.
U toont mij een factuur van [ALPHABETHREEKS BEDRIJF 2] van 7 april 2015 ten name van [naam klant 1] en RA ter waarde van USD 950,-. Zij is een klant van mij die een credit card kwam swipen. Ik weet dat die facturen bestaan. [ALPHABETHREEKS BEDRIJF 1] maakt die facturen op voor de administratie. Ik weet dat er niets verkocht werd.
Ik beschik niet over een vergunning of ontheffing van de Centrale Bank.
1.3.
Een proces-verbaal van verhoor, opgemaakt in de wettelijke vorm op 7 december 2016 door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [opsporingsambtenaar 1] en [opsporingsambtenaar 2] (zelf genummerde ordner 6, bijlage 05). Dit proces-verbaal houdt in, als de op 7 december 2016 tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van
[naam direkteur verdachte]:
Ik deed alles vanuit mijn zaak [verdachte]. Ik had drie medewerkers. Ik betaalde ze 1500 gulden per maand. Ik had kosten voor de benodigdheden. Een redelijke berekening van mijn verdiensten zou zijn afgerond USD 284.514,--. Ik heb in ieder geval de woning te [naam resort] Resort [nr. appartement]e met mijn verdiende winst gekocht.

2.Verklaringen van anderen

2.1.
Een geschrift, zijnde een door [hoofdverdachte] ondertekende verklaring van 18 april 2019. Deze verklaring houdt in, voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven als verklaring
[hoofdverdachte]:
De [bedrijfsnaam 1] ([ALPHABETHREEKS BEDRIJF 1]) bestond uit losse bedrijven met eenzelfde eigenaar. Het swipe fenomeen begon doordat Venezuela een vaste wisselkoers had van Bolivar naar USD. Venezolanen die een contigent toegewezen kregen, kregen dit ter beschikking op een debit card.
We gingen met agenten werken. [direkteur verdachte] (RA) was een van de eerste agenten. [medeverdachte 2] (LZ) kwam via zijn broer. Met [medeverdachte 1] (GV) maakte ik kennis in 2008. Hij was de grootste agent. Elke agent had zijn eigen provisie afspraak met ons. De meeste omzet ging via de agenten.
De agenten stelden ons op de hoogte van hun activiteiten. Die werden in Exact ingevoerd. De omschrijving was BH. De agenten hadden hun eigen code. Onze directe (eigen) klanten kwamen onder (de code) OG. Afrekening ging per batch minus onze provisie. Wij hielden in Excel bij hoeveel wij hun schuldig waren. In het boekhoudsysteem werd de ticketing (het gerecht begrijpt: de swipe transacties) bijgehouden per agent en daaraan werd als omschrijving BH of textiel gegeven. Dit werd in Exact ingevoerd. We wisten precies wat elke agent had verkocht.
Het eerste pinapparaat dat wij voor swipen gebruikten stond op naam van [ALPHABETHREEKS BEDRIJF 2]. De code van deze pinautomaat was kleding. Eind 2008 hebben we [bedrijfsnaam 3] (hierna: [ALPHABETHREEKS BEDRIJF 3]) opgericht. De code voor dit bedrijf was farmacie. Vanaf het begin hebben wij een boekhouding bijgehouden. [ALPHABETHREEKS BEDRIJF 2] was de onderneming waarin alles met betrekking tot het swipen werd geboekt. Er waren in principe drie ondernemingen die wij daarvoor gebruikten: [ALPHABETHREEKS BEDRIJF 2], [ALPHABETHREEKS BEDRIJF 3] en [bedrijfsnaam 4], maar alle transacties waren gebundeld in [ALPHABETHREEKS BEDRIJF 2]. Dit werd jaarlijks gecontroleerd door [BEDRIJFSNAAM 5].
Voor de Venezolaan was het soms nodig om een factuur op te maken. Zij moesten een bewijs hebben van hun aankoop en waar de uitgave was gedaan. Er mocht geen dollar exchange op staan. Wij maakten de facturen op voor onze eigen klanten. De agenten maakten de facturen voor hun eigen klanten op.
2.2
De verklaring van de getuige
[hoofdverdachte]afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg van 6 augustus 2019. Deze verklaring houdt het volgende in – zakelijk weergegeven – :
[ALPHABETHREEKS BEDRIJF 1] was verantwoordelijk voor de boekhoudkundige afwikkeling van het swipen en de daaruit voortvloeiende betalingsverplichtingen aan onze agenten. Dagelijks stuurden onze agenten overzichten naar [office manager bedrijf1]/[ALPHABETHREEKS BEDRIJF 1] waarin stond voor welke bedragen zij die dag hadden geswipet. Alle swipe transacties die de agenten aan ons doorgaven, werden door ons gecontroleerd, berekend en ingevoerd in het boekhoudsysteem Exact van [ALPHABETHREEKS BEDRIJF 2].
Door het invoeren van deze swipe gegevens in de bedrijfsadministratie hielden wij niet alleen de omzet bij, maar rolde er ook automatisch een factuur van de desbetreffende swipe transactie uit. Het software pakket waarin de swipe transactie werd uitgevoerd, genereerde automatisch deze factuur. [ALPHABETHREEKS BEDRIJF 1]/[office manager bedrijf 1] hield de omzetten bij in een Excelsheet om zo zicht te houden op welke agent hoeveel verdiende en op onze betalingen aan hen en/of aan de klanten. Hij groeide in zijn taak mee met de complexiteit aan taken van het geheel.
Omdat de gegevens werden ingevoerd in het boekhoudsysteem van [ALPHABETHREEKS BEDRIJF 2], een bedrijf dat in 2004 was gestart met de verkoop van lingerie in het Caribisch gebied, stond er automatisch op de verkoopfactuur dat dit ten behoeve van de verkoop van lingerie was. Uiteraard werd er geen lingerie verkocht, maar geld. De facturen waren bestemd voor de accountant.
Er was ook nog een andere soort facturen. Die waren bestemd voor de Venezolanen die bij ons kwamen swipen. Alleen als zij daarom vroegen werd er een factuur vanuit een Excel bestand opgemaakt en aan hen meegegeven. Deze factuur werd dus handmatig opgemaakt en ter plekke ter hand gesteld of naar hen gemaild. Ik heb de eerste Excel factuur opgemaakt en daarna werd deze gekopieerd voor alle andere facturen.
[ALPHABETHREEKS BEDRIJF 1] bracht aan de agenten een commissie in rekening van 10% en de agenten zelf rekenden 12% aan hun klanten, zodat hun commissie 2% bedroeg.
2.3
Een proces-verbaal van getuigenverhoor, opgemaakt door de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken van het gerecht in eerste aanleg van Curaçao op 14 juni 2019. Dit proces-verbaal houdt in, voor zover hier van belang als verklaring van[hoofdverdachte]
:
Ik heb de structuur en financiële kant voor het opereren met de swipemachines bedacht. De agenten maakten gebruik van onze swipemachines. Het overzetten van de swipegegevens uit het boekhoudprogramma naar Excel sheets werd door mijn werknemers gedaan.
[office manager bedrijf 1] was onze office manager in [ALPHABETHREEKS BEDRIJF 1]. Hij had de taak om de hele flow van klanten te managen, de swipe procedure en soms de betalingen. Hij moest de kleine kas bijhouden en de dagomzet afsluiten, berekenen en doorgeven. Toen we begonnen met swipen kwam hij in het kantoor van [ALPHABETHREEKS BEDRIJF 1] werken en viel hij onder mij. [office manager bedrijf1] kreeg daarvoor een salaris en een vergoeding voor de inzet, die niet gerelateerd was aan de swipe omzet.
Ik ken RFD, [medeverdachte 2], [medeverdachte 1] en [direkteur verdachte]. De agenten hadden inkomsten uit provisie. [medeverdachte 1] had de hoogste provisie, dat was tussen de 3% en 4% van het geswipete bedrag. De anderen kregen netto 2%. Iedereen wist precies waarover het ging.
2.4
Een proces-verbaal van verhoor getuige, opgemaakt in de wettelijke vorm op 10 juli 2015 door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar 3] (zelf genummerde ordner 11, bijlage 06A). Dit proces-verbaal houdt in, als de op 10 juli 2015 tegenover verbalisant afgelegde verklaring van
[getuige 5]:
Ik ben de assistent van [office manager bedrijf1]. Ik voer de geswipete bedragen en de naam die op de credit card staat in Exact Globe en daarna stuur ik het bestand naar [medewerkster 1 bedrijf 1]. Zij vermeldt het percentage dat van deze bedragen afgaat
(het gerecht begrijpt: de commissie die [ALPHABETHREEKS BEDRIJF 1] berekende aan de agenten). [office manager bedrijf1] krijgt vervolgens het overzicht en die maakt de bedragen dan over aan de klant.
U toont mij een aantal kasoverzichten die op de kamer van [office manager bedrijf1] zijn gevonden. Dat zijn de overzichten die ik invul. [office manager bedrijf1] controleert de betalingen aan de hand van de geswipete transacties. [office manager bedrijf1] vult de kolom standing cash in. Iedere agent/groep heeft een code.
U toont mij een stapel documenten die gebundeld zijn aangetroffen in het kantoor van [office manager bedrijf 1]. Op de bundel staat geschreven: “Done inv”
(door het gerecht vertaald als: facturen afgehandeld). De bundel bestaat uit:
1) een voorblad met handgeschreven namen en bedragen;
2) een machtiging aan [ALPHABETHREEKS BEDRIJF 2];
3) een A4 met kopie van een credit card en kopie swipe transactie;
4) een print swipe transactie [ALPHABETHREEKS BEDRIJF 3]
(het gerecht begrijpt: pinbon);
5) een factuur van [ALPHABETHREEKS BEDRIJF 2], in dit geval met een omschrijving Ccell en Bra assortiment;
6) een tabel met daarop bedragen en een datum.
Deze bundel is opgemaakt door [medewerkster medeverdachte 2] (DZ) die voor [medeverdachte 2] werkt. Dit zijn namen en bedragen die voor [medeverdachte 2] zijn geswipet. Het betreft een Venezolaanse credit card en een printje
(het gerecht begrijpt: pinbon)van [ALPHABETHREEKS BEDRIJF 3]. Zij heeft er OK DZ op gezet. Ik heb een paraaf met “ Done inv.” erop gezet. Dit betekent dat ik de bedragen in Exact heb ingevoerd. Ik heb daarbij de code Ccel ingevoerd, de datum en het totaal bedrag en ook vul ik bij Item het woord Bras in. Vervolgens komt er automatisch Bras assorted te staan en geeft het systeem automatisch een nummer aan de factuur. Dan print ik de factuur uit en stuur ik die naar [medewerkster 1 bedrijf 1] voor verdere verwerking
(Het gerecht begrijpt: voor betaling aan de agenten).
Op de facturen staan de volgende codes:
Pro staat voor [naam bank 1], dat is een bank in Venezuela.
Provinter staat voor
internetaankoop.
Proveuro staat voor
swipe aankoopin Europa via de bank [naam bank 1]
Povcur staat voor
swipe aankoopin Curaçao via de bank [naam bank 1]
Achter deze code zetten wij de code van de agent die de kaarten heeft geswipet.
U toont mij een mapje met de lijsten van Grupo GV [naam bedrijf 1]. Deze documenten zijn van [medeverdachte 1]. [medeverdachte 1] zet op het voorblad het totaal (de totale swipe dagomzet) in dollars. Ik voer dat in Exact Globe en dan maak ik onder de code GV diverse facturen op van ProvinterGV, ProveuroGV, PovcurGV.
De pinapparaten met daarop de naam [ALPHABETHREEKS BEDRIJF 3] stonden bij [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] op de kamer. Op alle pinapparaten werd geswipet onder het mom van lingerie aankoop.
Als de klant om een factuur vraagt maak ik die op met daarop lingerie. De facturen die ik afgeef zijn van [ALPHABETHREEKS BEDRIJF 2] met daarop een bedrag. De klant heeft die factuur nodig om aan te tonen dat ze lingerie hebben gekocht anders mogen ze het tegoed in dollars niet opnemen. Ik printte de facturen vanuit Exact. Ik vulde de datum, naam en bedrag en Bras assorted in en het systeem gaf de factuur automatisch een nummer. Ik deed dit in opdracht van [office manager bedrijf1]. Ik heb [office manager bedrijf1] gevraagd of het allemaal wel kon wat wij deden. [office manager bedrijf1] vertelde dat het geen probleem was.
2.5
Een proces-verbaal van verhoor getuige, opgemaakt in de wettelijke vorm op 7 juli 2015 door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar 1] (zelf genummerde ordner 11, bijlage 04). Dit proces-verbaal houdt in, als de op 6 juli 2015 tegenover verbalisant afgelegde verklaring van
[medewerkster 1 bedrijf 1]:
Ik doe de administratie van De [bedrijfsnaam 1]. Onder [ALPHABETHREEKS BEDRIJF 1] vallen verschillende bedrijven waaronder [bedrijfsnaam 2] (hierna: [ALPHABETHREEKS BEDRIJF 2]). De swipe transacties worden onder de naam van [ALPHABETHREEKS BEDRIJF 2] geboekt.
Dagelijks krijg ik Excel sheets gemaild van [office manager bedrijf1]. Zij behelzen een kolom met een datum, een nummer, een naam, een bedrag, een totaalbedrag. De sheets zijn voorzien van een codering. De codering behoort toe aan de persoon
(het gerecht begrijpt: een agent)die de credit cards heeft verzameld. [office manager bedrijf1] geeft mij de percentages door die de agenten moeten betalen. Ik doe de berekening van de kosten en voer dat in op de Excel sheet. Daarnaast krijg ik de opdracht van [office manager bedrijf1] om transfers
(het gerecht begrijpt dit als: overboekingen/betalingen)te doen. Dit heeft te maken met het swipen van credit cards.
2.6
Een proces-verbaal van verhoor getuige, opgemaakt in de wettelijke vorm op 9 juli 2015 door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar 3] (zelf genummerde ordner 11, bijlage 05). Dit proces-verbaal houdt in, als de op 8 juli 2015 tegenover verbalisant afgelegde verklaring van
[getuige 6]:
Ik werk voor [ALPHABETHREEKS BEDRIJF 1]. Als Venezolanen swipen komt hun geld op een bankrekening
(het gerecht begrijpt: van [ALPHABETHREEKS BEDRIJF 1]). Ik krijg van [office manager bedrijf1] of [hoofdverdachte] opdracht om de overboekingen/betalingen via de bank te verzorgen. Ik maak een overboeking naar waar de klanten uit Venezuela hun bankrekeningnummer hebben. De agent [medeverdachte 2] stuurt mij ook e-mails met de opdracht tot transfers (overboekingen aan Venezolanen). Zijn afkorting is LZ. Ik krijg soortgelijke opdrachten van [medeverdachte 1]. Ik zet dan de letters GV erbij.
2.7
Een proces-verbaal van getuige, afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg van 28 juni 2019. Dit proces-verbaal houdt in, voor zover hier van belang zakelijk weergegeven, als verklaring van
[getuige 2]:
Ik ben accountant. Ik werkte bij [BEDRIJFSNAAM 5]. Tot aan mijn vertrek in 2009 was ik supervisor manager en senior manager. Daarna ben ik voor mezelf begonnen. Ik ken [hoofdverdachte]. [ALPHABETHREEKS BEDRIJF 1] en de daaraan gelieerde ondernemingen waren klant bij mij. [hoofdverdachte] was mededirecteur van deze vennootschappen. Ik maakte de jaarrekeningen op voor de vennootschappen van [ALPHABETHREEKS BEDRIJF 1]. Er waren twee bedrijfsactiviteiten. Een was de verkoop van lingerie en de andere bedrijfsactiviteit was swipen.

3.bevindingen van verbalisanten

3.1
Een proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt in de wettelijke vorm op 23 maart 2016 door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [opsporingsambtenaar 4] (proces-verbaalnummer 26DLR14005-838/zelf genummerd politiedossier ordner 4 bijlage 48). Dit proces-verbaal houdt in, als bevinding van
verbalisant voornoemd:
Er is nader onderzoek gedaan naar de bestanden die tot stand zijn gekomen door het gebruik van het boekhoudpakket Exact Globe. In map 249 is de administratie van de boekjaren 2011 tot en met 2015 verwerkt. In het financiële dagboek is de bankrekening van [ALPHABETHREEKS BEDRIJF 2] ([bedrijfsnaam 2]) opgenomen. Deze boekhouding is er vooral op gericht om de onderlinge vorderingen en verplichtingen tussen [ALPHABETHREEKS BEDRIJF 2]/[ALPHABETHREEKS BEDRIJF 1] ten opzichte van de agenten te administreren. Na afloop van het boekjaar wordt het totaal van de in dat jaar in Exact geboekte swipe omzet in de Twinfield administratie geboekt. Deze werd ook gebruikt om de andere bedrijfsactiviteiten (kleding groothandel) van [ALPHABETHREEKS BEDRIJF 1] te boeken. Accountant [getuige 2] heeft verklaard dat hij op grond van de Twinfield administratie de jaarrekening van [ALPHABETHREEKS BEDRIJF 2] opstelt. De swipe omzet en de omzet uit de kleding groothandel wordt als een post gepresenteerd namelijk als “sales”.
Iedere swipe transactie die in Exact werd geboekt kreeg een uniek factuurnummer toegekend. In totaal zijn er in de periode 1 januari 2011 tot en met 5 juli 2015 95.995 facturen aangemaakt. Deze verkoopfacturen van [ALPHABETHREEKS BEDRIJF 2] werden vanuit Exact aangemaakt op basis van de ingevoerde gegevens. Een van die gegevens is het item dat geleverd werd. Op facturen is vermeld Bras assorted. In werkelijkheid ontvingen de klanten dollars. Deze valse facturen vormden onderdeel van de administratie. Deze facturen hebben als functie:
  • om bedragen in de financiële administratie en uiteindelijke jaarrekening te kunnen onderbouwen;
  • om geldstromen te verklaren die voortvloeien uit swipe transacties;
  • om aan te kunnen tonen dat geen BTW verschuldigd is over de verkopen.
Bij de invoer in Exact wordt voor iedere agent een aparte klantcode gebruikt.
Klant code Exact naam Agent
GV [medeverdachte 1]
Ccel [medeverdachte 2]
LZ/[medeverdachte 2] [medeverdachte 2]
OG [office manager bedrijf 1]
De totale swipe omzet op basis van de boekingen in Exact bedraagt:
Jaar swipeomzet
2011 $ 53.659.390
2012 $ 66.393.547
2013 $ 34.497.827
2014 $ 64.127.210
2015 $ 14.900.247
Totaal $ 233.588.247
Deze omzet gespecifieerd per agent geeft het navolgende beeld.
Agent 2011 2012 2013 2014 2015 totaal_______
[medeverdachte 1] $ 142.450.804
[medeverdachte 2] $ 26.922.226
Eigen klanten $ 52.059.431
[ALPHABETHREEKS BEDRIJF 1] voerde ook swipe transacties uit onder een unieke subagent code. Specificatie van deze subagenten van [ALPHABETHREEKS BEDRIJF 1] levert het volgende op
Soort 2011 t/m 2015 totaal
RA $ 13.383.802
In Exact werden de subagenten van [ALPHABETHREEKS BEDRIJF 1] apart geadministreerd onder een klantcode. De omzet van RFD en Rafael
(het gerecht begrijpt: [medeverdachte 3])betrof:
Subagent 2014 2015 totaal
RFD $ 1.653.229 $ 572.667 $ 2.225.896
Rafael $ 195.493 $ 1.790 $ 197.283
Totaal $ 2.423.179
3.2
Een proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt in de wettelijke vorm op 8 juli 2018 door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [opsporingsambtenaar 5] en [opsporingsambtenaar 6] (proces-verbaalnummer 26DLR14005-1056/ Cymbal, map 2/37 p. 139 – 158). Dit proces-verbaal houdt in, als bevinding van
verbalisanten voornoemd:
Op 19 augustus 2015 heeft de Bank aangegeven dat een geldtransactiedienst het bedrijfsmatig innemen is van contanten en het elders betaalbaar stellen daarvan. Een geldtransactiedienst mag sinds 1 maart 2015 op grond van de Landsverordening toezicht geldtransactiekantoren uitsluitend verricht worden met een vergunning van de bank. De verkoop van contant geld aan Venezolanen is een geldwisseldienst
(het gerecht begrijpt: geldtransactiedienst), waarvoor aan de verdachten geen machtiging is verleend.

4.Geschriften

4.1
Een geschrift, te weten een standpuntbepaling van de Centrale Bank van Curaçao en Sint Maarten d.d. 31 augustus 2017, inhoudende:
De in het proces-verbaal met nummer 26DLR14005-1056 genoemde verdachten
voor zover hier van belang – [medeverdachte 4], [hoofdverdachte] en [medeverdachte 5] en de ondernemingen [ALPHABETHREEKS BEDRIJF 2] en [ALPHABETHREEKS BEDRIJF 3] hadden in de periode tussen 1 maart 2015 en 6 juli 2015 geen vergunning, vrijstelling of ontheffing om het bedrijf van geldtransactiekantoor uit te oefenen.
4.2
Een geschrift, te weten een brief van de Centrale Bank van Curaçao en Sint Maarten van 18 februari 2016 aan het openbaar ministerie. (politiedossier zelf genummerd ordner 11, bijlage 02 bij bijlage 13). Deze brief houdt in:
De natuurlijke personen:
[medeverdachte 2]
[medeverdachte 3]
[medeverdachte 1]
[office manager bedrijf 1]
beschikken niet over een ontheffing en/of vergunning van de Bank om als geldtransactiekantoor te werk te gaan.
Nadere bewijsoverweging
De hiervoor vermelde bewijsmiddelen zijn – ook in hun onderdelen – telkens gebezigd tot het bewijs van het feit of de feiten, waarop zij blijkens hun inhoud betrekking hebben en, voor zover het een geschrift als bedoeld in artikel 387, eerste lid, aanhef, onder e van het Wetboek van Strafvordering betreft, telkens slechts gebezigd in verband met de inhoud van de andere bewijsmiddelen.
Overwegingen met betrekking tot het bewijs van feit 1
Voor een veroordeling ter zake van witwassen is vereist dat vaststaat dat het
desbetreffende voorwerp – onmiddellijk of middellijk – afkomstig is uit een daaraan voorafgaand, door de verdachte zelf of door anderen gepleegd, voltooid misdrijf, het zogeheten gronddelict.
Voorwerpen
met betrekking totwelke een misdrijf is begaan, zijn niet reeds daardoor
afkomstig uitenig misdrijf.
De officier van justitie heeft in het requisitoir inzichtelijk gemaakt welke misdrijven naar zijn oordeel het gronddelict hebben gevormd, de opbrengst waarvan door de verdachte zou zijn witgewassen.
Dat betreft in hoofdzaak vier (categorieën) gronddelicten, te weten:
a. oplichting/valsheid in geschrift, alsmede overtreding van Venezolaanse toezicht- en deviezenbepalingen, gepleegd door de Venezolanen bij de aanvraag van hun (dollar)contingent bij de Venezolaanse overheid;
b. onbekende misdrijven gepleegd door derden, van wie [ALPHABETHREEKS BEDRIJF 1] het contante geld aantrok waarmee de Venezolanen (ook door de verdachten) werden betaald;
c. opzettelijke overtredingen van Curaçaose strafbepalingen inzake het financiële- en deviezenverkeer, gepleegd door de verdachten zelf;
d. het opmaken en gebruiken van valse facturen en pinbonnen, gepleegd door de verdachten zelf.
Het gerecht overweegt hierover als volgt.
Ad a. Oplichting/valsheid in geschrift, alsmede overtreding van Venezolaanse toezicht- en deviezenbepalingen
Vooropgesteld moet worden dat er geen aanwijzingen zijn dat de op de credit/debit-cards geplaatste dollar-tegoeden of -kredieten in oorsprong afkomstig waren uit enig misdrijf. Het ging om legaal geld, dat door de Venezolaanse overheid tegen een gunstige vaste wisselkoers op de cards was geplaatst.
Voorts biedt het dossier geen bewijs voor de veronderstelling dat de Venezolanen, wier kaarten op Curaçao door de verdachten werden geswipet, reeds bij het aanvragen van hun contingent (cupo) in Venezuela van plan waren die cupo in strijd met de Venezolaanse toezicht- en deviezenbepalingen te besteden, zodat zij deze cupo onder valse voorwendselen van de Venezolaanse overheid zouden hebben verkregen. Op welke wijze en met welke intentie de individuele klanten van [ALPHABETHREEKS BEDRIJF 1] hun cupo’s hebben verkregen is immers niet onderzocht.
Daarnaast is ook niet gebleken dat de verdachten kennis hadden van de wijze waarop en de intentie waarmee de cupo’s door hun klanten waren aangevraagd of van hetgeen er na uitbetaling aan hun klanten met het geld gebeurde. Nu de cupo’s waren uitgegeven door de Venezolaanse overheid hadden de verdachten ook geen reden om aan de legale herkomst van de cupo’s te twijfelen. Te minder gezien het feit dat ook de banken de tegoeden op kaarten van Venezolanen in contante dollars uitbetaalden via hun ATM pinautomaten.
De slotsom is dat het plegen van oplichting/valsheid in geschrift bij het aanvragen van de cupo’s in Venezuela, al dan niet in combinatie met de overtreding van Venezolaanse toezicht- en deviezenbepalingen, niet kan gelden als gronddelict, waarvan de verdachten de opbrengst zouden hebben witgewassen.
Daarnaast merkt het gerecht ten overvloede op dat het zeer de vraag is of het in de Venezolaanse deviezenbepalingen neergelegde verbod om deviezen aan te wenden voor andere doeleinden dan die de aanleiding vormden voor de aanvraag daarvan, wel voldoet aan het voor het gronddelict van witwassen geldende vereiste van dubbele strafbaarheid, nu het gerecht geen vergelijkbare Curaçaose strafbepaling bekend is die de verstrekking van deviezen aan burgers slechts toelaat voor bepaalde doeleinden en die straf stelt op het doen van daarvan afwijkende bestedingen.
Ad b. Het innemen van contante gelden met criminele herkomst.
Het gerecht acht evenmin bewezen dat de verdachten in de ten laste gelegde periode aanzienlijke hoeveelheden contant geld met een criminele herkomst voorhanden hebben gehad dan wel dat zij wisten of redelijkerwijs moesten vermoeden dat het contante geld dat zij van [ALPHABETHREEKS BEDRIJF 1] ontvingen om daarmee hun eigen klanten uit te betalen, afkomstig was van criminele derden.
Door verbalisanten is berekend dat in de ten laste gelegde periode een bedrag van 17 tot 38 miljoen USD aan contante uitbetalingen door [ALPHABETHREEKS BEDRIJF 1] niet kan worden verklaard als zijnde afkomstig uit het swipe proces zelf (de zogeheten kasrondjes) en/of uit contante opnamen van de bank, zodat het dus wel moet zijn verkregen van derden en naar alle waarschijnlijkheid een criminele herkomst heeft. De officier van justitie vindt hiervoor onder meer aanwijzingen in het zogeheten Bientu onderzoek en wijst erop dat in dat onderzoek is vastgesteld dat [hoofdverdachte] via de bankrekeningen van [ALPHABETHREEKS BEDRIJF 2] en [ALPHABETHREEKS BEDRIJF 3] in de periode van 1 februari 2007 tot en met 16 januari 2012 afgerond minimaal 2.6 miljoen USD aan contanten in ontvangst heeft genomen van [naam 1] en dat dit “crimineel” geld betrof.
Nog afgezien van het feit dat dit bedrag nog lang niet de herkomst van de totaal berekende som van 17 respectievelijk 38 miljoen USD kan verklaren, blijkt hieruit niet dat de verdachten die voor [ALPHABETHREEKS BEDRIJF 1] werkten (en/of verdachte, als de door een van de verdachten voor de geldstroom gebruikte vehikel, al dan niet via haar directeur) ook wisten of hadden moeten vermoeden dat [ALPHABETHREEKS BEDRIJF 1] hen voorzag van geld met een mogelijk criminele herkomst. Daarvoor bevat ook het dossier in de zaken Troja en Cymbal geen bewijs.
Immers, met uitzondering van de verdachte [office manager bedrijf 1] (hij heeft contante geldbedragen ingenomen van bevriende ondernemers in Curaçao), is niet komen vast te staan dat de verdachten zelf ooit contant geld hebben aangetrokken van derden. Dat zij, als zelfstandig opererende agenten onder de paraplu van [ALPHABETHREEKS BEDRIJF 1], het beheer van de geldstromen hebben overgelaten aan [ALPHABETHREEKS BEDRIJF 1], die geen kasadministratie bijhield, maakt dat zij als financiële dienstverlener weliswaar een risico hebben genomen, maar niet dat zij bewust de aanmerkelijke kans hebben aanvaard dat het (eventuele) contante geld dat zij van [ALPHABETHREEKS BEDRIJF 1] ontvingen, uit misdrijf afkomstig was. Te minder nu dit contante geld, voor zover zij konden waarnemen, werd opgenomen van de bankrekening van [ALPHABETHREEKS BEDRIJF 1], een voor hen onverdachte bron.
De eventuele misdrijven waarmee derden het contante geld hebben verdiend, dat zij vervolgens aan [ALPHABETHREEKS BEDRIJF 1] ter beschikking stelden, kunnen dan ook evenmin gelden als gronddelict, waarvan de verdachten de opbrengst zouden hebben witgewassen.
Ad c. Opzettelijke overtredingen van Curaçaose strafbepalingen inzake het financiële- en deviezenverkeer
Zoals hierna bij de bespreking van het bewijs van feit 4 zal blijken, kan van de ten laste gelegde overtredingen van de destijds op Curaçao geldende strafbepalingen inzake het financiële- en deviezenverkeer alleen de opzettelijke overtreding van de Landsverordening toezicht geldtransactiekantoren in de periode van 1 maart 2015 tot 6 juli 2015 bewezen worden.
Dit misdrijf kan gelden als gronddelict, waarvan de verdachten de opbrengst hebben witgewassen.
Ad d. Het opmaken en gebruiken van valse facturen en pinbonnen
Zoals hierna bij de overweging terzake van het medeplegen zal blijken, heeft de verdachte [direkteur verdachte] samen met anderen valse pinbonnen opgemaakt en gebruikt.
In de zaak tegen [direkteur verdachte] is bewezen verklaard dat zij samen met anderen opzettelijk facturen heeft vervalst en deze valse facturen heeft gebruikt.
Deze misdrijven kunnen gelden als misdrijven, waarvan de verdachte de opbrengst heeft witgewassen.
Als opbrengst van de misdrijven onder c. en d. kan dus niet worden beschouwd de gehele omzet, die door [direkteur verdachte] en haar mededaders is gegenereerd.
Immers, het feit dat deze omzet - voor [ALPHABETHREEKS BEDRIJF 1] in de ten laste gelegde periode in totaal ruim 200 miljoen dollar - (gedurende een korte periode) is behaald in het kader van een verboden wijze van bankieren/swipen zonder vergunning, en (gedurende de hele ten laste gelegde periode) is behaald en afgeschermd met behulp van valse facturen en valse pinbonnen, en dat bedrag dus is aan te merken als voorwerp met betrekking waartoe een misdrijf is begaan, betekent nog niet dat daardoor dit gehele geldbedrag
afkomstigis uit enig misdrijf. De legale herkomst van die gelden verandert immers niet doordat zij voorwerp worden van “swipen”. Dat is af te leiden uit ECLI:NL:HR:2014:3046 betreffende hawala-bankieren, alsook uit ECLI:NL:HR:2018:327 betreffende de export van goud.
In die zin is er een parallel te trekken met de ontnemingsrechtspraak van de Hoge Raad, met als strekking dat geldbedragen die voorwerp zijn van het bewezen verklaarde witwassen, niet reeds daardoor ook wederrechtelijk verkregen voordeel vormen (ECLI:NL:HR:2013:BY5217).
Als opbrengst van de onder c. en d. genoemde misdrijven kan daarom slechts worden beschouwd hetgeen met die misdrijven is verdiend. Dus ook alleen dat bedrag kan zijn witgewassen.
Over de hoogte van het witgewassen bedrag overweegt het gerecht als volgt.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte [direkteur verdachte] in de bewezen verklaarde periode een omzet heeft gehad van USD 13.383.802,-, zijnde het bedrag dat in de administratie van [bedrijfsnaam 1] is opgenomen als swipes in Curaçao van de agent met code RA. [direkteur verdachte] heeft erkend dat deze code van haar was en dat al het geld dat zij van [ALPHABETHREEKS BEDRIJF 1] ontving werd overgemaakt naar de bankrekening van de verdachte, waarvan zij de directrice was.
Zoals hierboven al is overwogen, kan alleen hetgeen [direkteur verdachte] met het swipen heeft verdiend, dus haar commissie, worden aangemerkt als witgewassen.
De officier van justitie stelt die commissie op 3% van het geswipete bedrag. Hij baseert dit op de vierde verklaring van [direkteur verdachte], waarin zij zegt dat zij tussen de 2% en 3% procent commissie verdiende.
[direkteur verdachte] heeft ter terechtzitting verklaard dat haar commissie voor de swipes via [ALPHABETHREEKS BEDRIJF 1] 2% bedroeg. [hoofdverdachte] heeft als getuige ter zitting van 6 augustus 2019, onder de met het openbaar ministerie overeengekomen verplichting om onomwonden openheid van zaken te geven over onder meer de rol van de agenten bij het swipen, onder ede verklaard dat [ALPHABETHREEKS BEDRIJF 1] vanaf 2009 aan de agenten een commissie in rekening bracht van 10% en dat de agenten zelf 12% rekenden, zodat de agenten 2% “pakten”. Het gerecht gaat uit van de juistheid van hetgeen door [direkteur verdachte] is verklaard, en door de getuige [hoofdverdachte] is bevestigd. Dat betekent dat [direkteur verdachte] met het swipen een bedrag van ongeveer USD 267.676,04 heeft verdiend. Dit geld is op de bankrekening van de verdachte gestort.
Dit bedrag is ook witgewassen, nu [direkteur verdachte] heeft verklaard dat zij een deel van het geld dat zij met het swipen heeft verdiend, heeft uitgegeven aan de aankoop van een woning [naam resort] [nr. appartement]E en voor het overige aan van alles en nog wat.
Omdat aannemelijk is dat de op basis van de administratie (dus tot en met 6 juli 2015) berekende commissie op die datum nog niet volledig zal zijn uitgegeven en dus ook niet volledig zal zijn witgewassen, acht het gerecht niet het exact berekende bedrag bewezen, maar
ongeveerdat bedrag.
Overwegingen met betrekking tot het bewijs van feit 4
Aan de verdachte is onder feit 4 cumulatief dan wel alternatief ten laste gelegd dat
zij, in de periode van 1 januari 2010 tot en met 6 juli 2015, als medepleger, al dan niet opzettelijk heeft gehandeld in strijd met een viertal financieel strafrechtelijke bepalingen, neergelegd in:
a.) de Landsverordening toezicht geldtransactiekantoren en/of
b.) de Landsverordening toezicht bank- en kredietwezen 1994 en/of
c.) de Landsverordening Deviezenverkeer en/of
d.) de Regeling deviezenverkeer Curaçao en Sint Maarten.
Het gaat hierbij om misdrijven die elk een andere juridische strekking hebben en met verschillende strafbepalingen worden bedreigd. Het gerecht zal het onder 4 ten laste gelegde daarom opvatten als cumulatief ten laste gelegd en niet, zoals tevens is ten laste gelegd, als alternatieve, elkaar uitsluitende wettelijke bepalingen.
Het gerecht overweegt hierover als volgt.
Ad a. De Landsverordening toezicht geldtransactiekantoren
Deze Landsverordening is op 1 maart 2015 in werking getreden.
Art. 2 lid 1 jo art. 74 van deze Landsverordening stelt strafbaar het in of vanuit Curaçao uitoefenen van het bedrijf van geldtransactiekantoor zonder voorafgaande vergunning van de Centrale Bank. Een geldtransactiekantoor wordt daarin gedefinieerd als:
Een ieder die beroeps- of bedrijfsmatig ten behoeve van of op verzoek van een derde, geldtransacties uitvoert, dan wel beroeps- of bedrijfsmatig werkzaam is bij de totstandkoming daarvan.
Een geldtransactie wordt in de wet gedefinieerd als:
Het in het kader van een geldelijke overmaking ter beschikking krijgen van gelden of geldswaarden, teneinde deze gelden of geldswaarden aan een derde elders betaalbaar te stellen, of te doen stellen, dan wel het betalen of betaalbaar stellen van gelden of geldswaarden nadat deze gelden of geldswaarden ter beschikking zijn gesteld, waarbij deze geldelijke overmaking een op zich zelf staande dienst is.
Gelet op de uit de bewijsmiddelen blijkende werkwijze van het swipen voldoet het uitvoeren van swipes, zoals door de verdachten verricht, naar het oordeel van het gerecht aan de definitie van een bedrijfsmatige geldtransactie als bedoeld in deze
Landsverordening. Bij het swipen krijgen de verdachten immers in het kader van een geldelijke overmaking, door het door het apparaat halen van de credit/debit card, de beschikking over girale gelden van de Venezolaan, om deze vervolgens giraal of contant, onder inhouding van de commissie voor de verdachten, aan de Venezolaan betaalbaar te stellen. Deze overmaking betreft niet een betaling voor de levering van enig goed of enige dienst, maar is een op zichzelf staande dienst.
Dit onder 4 ten eerste ten laste gelegde feit kan daarom bewezen worden verklaard.
Ad b. De Landsverordening toezicht bank- en kredietwezen 1994
Het ten laste gelegde art. 45 lid 1 jo art. 50 van deze Landsverordening stelt strafbaar het zich direct of indirect tot het publiek wenden ter zake van het aantrekken van gelden of het verlenen van kredieten door anderen dan geregistreerde kredietinstellingen. Art. 1, lid 1 onder c. definieert een kredietinstelling als:
een onderneming of instelling, die in belangrijke mate haar bedrijf maakt van het ter beschikking krijgen van gelden, direct of op termijn opvorderbaar, al dan niet in de vorm van spaargelden of tegen uitgifte van een of meer soorten schuldbewijzen, en van het voor eigen rekening verrichten van kredietuitzettingen.
Het gerecht is van oordeel dat het swipen niet kan worden aangemerkt als het aantrekken van publieke gelden in de betekenis van deze Landsverordening, nu de verdachten immers de van de Venezolanen verkregen gelden, onder inhouding van een commissie, vrijwel meteen weer aan hen uitbetaalden, zodat dus niet gezegd kan worden dat hun bedrijf gericht was op het ter beschikking krijgen van gelden en het voor eigen rekening verrichten van kredietuitzettingen.
De verdachte moet daarom van het onder 4 ten tweede ten laste gelegde feit worden vrijgesproken.
Ad c. en d. De Landsverordening Deviezenverkeer en de Regeling Deviezenverkeer Curaçao en Sint Maarten
In art. 10 lid 1, resp. lid 2, jo art. 28 van de Landsverordening Deviezenverkeer en art. 11 lid 1, resp. lid 2, jo art. 81 van de Regeling Deviezenverkeer Curaçao en Sint Maarten is strafbaar gesteld het zonder vergunning van de Centrale Bank verrichten van, resp. meewerken aan betalingsverkeer met het buitenland, behoudens het vrije betalingsverkeer.
Zowel in de Landsverordening als in de Regeling is bepaald dat vrij is het betalingsverkeer met het buitenland bestaande uit betalingen en ontvangsten aan, respectievelijk van niet-ingezetenen, ter zake van het verrichten van diensten. Nu het swipen moet worden aangemerkt als een (geldtransactie)dienst, waarvoor gelden werden ontvangen van, en werden betaald aan, niet ingezetenen, heeft de verdachte niet gehandeld in strijd met de ten laste gelegde bepalingen.
De verdachte moet daarom ook van de onder 4 ten derde en ten vierde ten laste gelegde feiten worden vrijgesproken.
Overwegingen met betrekking tot het medeplegen
De verdachte [direkteur verdachte] heeft bekend dat zij de in de tenlastelegging opgenomen twee facturen heeft vervalst. Tevens heeft zij verklaard dat zij zelf geen administratie bijhield van haar swipe activiteiten. In de administratie van [ALPHABETHREEKS BEDRIJF 1] is een groot aantal valse facturen aangetroffen met daarop haar code. Deze facturen werden gebruikt om het onderlinge betalingsverkeer tussen de verdachte en [ALPHABETHREEKS BEDRIJF 1] te verklaren tegenover derden.
De verdachte [direkteur verdachte] heeft verklaard dat haar swipe omzet onder haar code in de administratie van [ALPHABETHREEKS BEDRIJF 1] werd opgenomen, dat daar facturen van werden opgemaakt en dat aan al die swipetransacties geen daadwerkelijke verkoop ten grondslag lag. Op verzoek van [ALPHABETHREEKS BEDRIJF 1] maakte zij zelf soms ook valse facturen op voor klanten, zo heeft zij verklaard.
De verklaringen van de administratieve medewerksters [getuige 5], [medewerkster 1 bedrijf 1] en [getuige 6] in onderling verband en samenhang beschouwd met de verklaring van [hoofdverdachte], houden voorts met betrekking tot het opmaken van de valse facturen het volgende in. Alle agenten: [medeverdachte 1], [medeverdachte 2], [medeverdachte 3] en [direkteur verdachte], moesten iedere dag hun swipetransacties doorgeven aan [ALPHABETHREEKS BEDRIJF 1] teneinde deze op te laten nemen in de bedrijfsadministratie van [ALPHABETHREEKS BEDRIJF 1]. Zij gaven daartoe de naam door van de persoon voor wie zij geswipet hadden, het bedrag dat er geswipet was, een kopie van de debet of creditcard, de voucher (de valse pinbon) van de verrichte pintransactie, alsmede de machtiging van de kaarthouder aan [ALPHABETHREEKS BEDRIJF 1] om het gepinde bedrag van diens rekening te innen. Al deze gegevens werden door de medewerksters van [ALPHABETHREEKS BEDRIJF 1] gecontroleerd, verwerkt en in de boekhouding en in Excelbestanden opgenomen, met als doel de onderlinge betalingsverplichtingen tussen [ALPHABETHREEKS BEDRIJF 1] en haar agenten vast te stellen, alsmede om de financiële stromen tussen [ALPHABETHREEKS BEDRIJF 1] en de agenten tegenover derden (lees: de banken en de Belastingdienst) te verklaren. Van al deze werkzaamheden was de verdachte [office manager bedrijf 1] de leidinggevende. Hij legde hierover verantwoording af aan zijn baas en directeur van het bedrijf [hoofdverdachte].
Het invoeren van de door de agenten aangeleverde gegevens had als resultaat dat het door [ALPHABETHREEKS BEDRIJF 1] gebruikte boekhoudsysteem Exact Globe bij het verwerken van deze gegevens automatisch een factuur opmaakte, met een uniek factuurnummer, waarop stond vermeld dat de factuur was opgemaakt ten behoeve van de verkoop van lingerie, hetgeen overeenkwam met de door de agent meegestuurde valse voucher/pinbon waarop stond dat de verkoop had plaatsgevonden bij een bedrijf dat zich bezighield met kledingverkoop.
Deze facturen, tezamen met de valse pinbonnen gaven dus niet weer wat er in werkelijkheid was gebeurd (omdat er geen product werd geleverd, maar geswipet) en waren dus vals. Niettemin bleef de verdachte haar gegevens steeds aanleveren aan [ALPHABETHREEKS BEDRIJF 1], die alles in de bedrijfsadministratie bijhield en de verdachte vervolgens op basis daarvan uitbetaalde.
De verdachte leverde, als het financiële vehikel via wier bankrekening haar directrice [direkteur verdachte] haar omzet en commissie van het swipen ontving, een significante bijdrage aan het ter beschikking krijgen van die commissie en het daarop gevolgde witwassen door haar directrice [direkteur verdachte]. De wetenschap van [direkteur verdachte] over de daarbij gepleegde valsheden en de overtreding van de Landsverordening toezicht geldtransactiekantoren moet ook aan de verdachte worden toegerekend. Gelet op dit alles moet de verdachte ook als medepleger van dat witwassen worden aangemerkt.
Strafbaarheid en kwalificatie van het bewezen verklaarde
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten.
Het bewezen verklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
-
ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde-
medeplegen van: van het plegen van witwassen een gewoonte maken
-
ten aanzien van het onder 2 ten eerste ten laste gelegde-
medeplegen van opzettelijk in strijd handelen met het bepaalde onder artikel 2 eerste lid van de Landsverordening toezicht geldtransactiekantoren.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte, zal worden veroordeeld tot een geldboete van ANG 100.000,-.
De raadsman heeft om matiging van de gevorderde geldboete verzocht.
Bij de bepaling van de op te leggen straf heeft het gerecht gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het is begaan en op de persoon en de draagkracht van de verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Het gaat om een zeer omvangrijke fraudezaak, waarbij op ingenieuze en goed georganiseerde wijze een vorm van financiële dienstverlening op poten is gezet
– het swipen tegen betaling - waarbij op grote schaal valsheid in geschrift is gepleegd. De opbrengsten van die operatie zijn veiliggesteld en witgewassen. In krap vijf jaar tijd is in totaal ruim 200 miljoen dollar omgezet en is een winst behaald van enkele tientallen miljoenen dollars. Een dergelijke grootschalige fraude schaadt de integriteit van het financiële verkeer en kan een ondermijnende werking hebben op de samenleving.
De bankrekening van de verdachte werd jarenlang door haar directeur en medeverdachte in deze strafzaak gebruikt om haar omzet en commissie, afkomstig van het swipen via [ALPHABETHREEKS BEDRIJF 1], te ontvangen. De verdachte heeft zich daarmee als medepleger schuldig gemaakt aan het witwassen van die commissie van ongeveer
USD 267.676,04. Nu de verdachte een rechtspersoon betreft is een geldboete in beginsel een passende bestraffing.
Voor de strafoplegging in de onderhavige zaak is van belang dat het gerecht niet bewezen acht dat de gehele omzet van [direkteur verdachte], in dit geval dus USD 13.383.802,-, is witgewassen. Nu de desbetreffende geldbedragen door de Venezolaanse overheid op de credit/debit cards van de klanten waren geplaatst, mochten de verdachten er immers vanuit gaan dat het legaal geld betrof. Het openbaar ministerie heeft het tegendeel niet kunnen aantonen.
Ook kan niet worden bewezen dat de verdachten wisten of moesten vermoeden dat [ALPHABETHREEKS BEDRIJF 1] contant geld innam van mogelijk criminele derden, nu, voor zover zij dat konden waarnemen, die contanten door [ALPHABETHREEKS BEDRIJF 1] werden opgenomen bij de bank.
Verder weegt het gerecht mee dat het financieel-economisch strafrecht op Curaçao tot 1 maart 2015 het handelen van de verdachten niet strafbaar stelde.
Wel hebben de verdachten, onder wie [direkteur verdachte], het swipen administratief verantwoord door het opmaken en gebruiken van valse facturen en valse pinbonnen, waarvan sommige op naam van de verdachte, waarop stond dat het ging om kledingaankopen, terwijl er in werkelijkheid geldbedragen waren geswipet tegen betaling van een commissie. Daarom zijn de daarmee gegenereerde verdiensten, dus ongeveer USD 267.676,04, aan te merken als van misdrijf afkomstig en moet het uitgeven van die verdiensten als witwassen worden gekwalificeerd.
Het gerecht heeft echter ook rekening te houden met het feit dat het swipen in Curaçao een algemeen aanvaard verschijnsel was, dat in alle openheid gebeurde. Zo heeft de getuige [getuige 1], werkzaam als general manager bij de [naam bank 2] Bank ([LOGO BANK 2]), ter zitting verklaard dat veel Venezolanen naar Curaçao kwamen om hier hun debit cards te swipen tegen Amerikaanse dollars. In het begin ging dit gewoon via de ATM automaten maar omdat de rijen steeds langer werden, wendde men zich tot de ondernemers op Curaçao. “We waren er bij de bank mee bekend dat er bij [ALPHABETHREEKS BEDRIJF 1] werd geswipet door Venezolanen. We wisten immers dat de Venezolanen in groten getale naar Curaçao kwamen om dollars op te nemen,” aldus deze getuige.
Ook de accountant [getuige 2], die de jaarrekeningen van [ALPHABETHREEKS BEDRIJF 1] opmaakte, heeft verklaard dat hij wist dat een van de bedrijfsactiviteiten het swipen was. Hij had geen enkele reden om daarover ongerust te zijn, omdat het merendeel van de betalingen van de swipe transacties verliep via de banken, die onder toezicht stonden van de Centrale Bank, zo stelt hij. [getuige 2] las in de jaarrapporten van de Centrale Bank in 2008 en 2009 dat het mede aan het dollartoerisme uit Venezuela te danken was dat het goed ging met de economie in Curaçao. Ook gaf de Centrale Bank geen waarschuwing af dat swipen tegen contant geld illegaal was, aldus deze getuige.
Ten slotte heeft [getuige 4] als getuige ter zitting verklaard dat swipen destijds een wijd verbreid fenomeen was op Curaçao, waaraan hij als eigenaar van een van de grootste supermarkten ook meedeed. “Business was booming” en de economie draaide op volle toeren dankzij het swipen. De [LOGO BANK 2] ontving van elke transactie 3%. Het was een publiek geheim; de supermarkten, WTC, de restaurants, allemaal deden ze er aan mee, aldus deze getuige.
In een tijdens de zitting door de raadsman overgelegd artikel uit de New York Times van 13 maart 2008 wordt in alle openheid melding gemaakt van de grote aantallen Venezolanen die naar Curaçao kwamen om hier hun geld in te wisselen tegen dollars om zo aan de strenge deviezenbepalingen van hun eigen land te ontkomen.
Tenslotte heeft het gerecht kennisgenomen van het feit dat de hoofdverdachte [hoofdverdachte] al in 2012 door de FIOD is gehoord en toen heeft verklaard over het swipen en heeft aangeboden om zijn administratie aan het openbaar ministerie over te leggen. Het gerecht merkt op dat dit toen niet heeft geleid tot enige kenbare actie aan de kant van het openbaar ministerie en dat het nog tot 2015 heeft geduurd, voordat de vervolging tegen de verdachten aanving.
Hoewel dus niet gezegd kan worden dat sprake was van een bestuurlijk dan wel strafrechtelijk gedoogbeleid, heeft de passieve opstelling van de autoriteiten ten aanzien van het openlijk en op grote schaal plaatsvindende swipen er feitelijk wel toe geleid dat het swipen in Curaçao jarenlang ongemoeid is gelaten en, mede vanwege de voordelen die het voor het eiland opleverde, ongeremd heeft kunnen groeien. Dit heeft een sterk matigende invloed op de strafmaat, in die zin dat het gerecht daardoor een geheel voorwaardelijke geldboete passend acht.
Omdat een geheel voorwaardelijke straf zal worden opgelegd, zal geen vermindering worden toegepast wegens de overschrijding van de redelijke termijn.
Al het voorgaande leidt ertoe dat het gerecht zal volstaan met de oplegging van een geheel voorwaardelijke geldboete van na te noemen duur.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 1:1 lid 2, 1:19, 1:20, 1:21, 1:127, 1:54, 1:55, 1:123, 1:136, en 2:405 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 74 van de Landsverordening toezicht geldtransactiekantoren.
Beslissing
Het gerecht:
verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging van de verdachte voor zover dit betreft de onder 2 ten eerste, ten tweede, ten derde en ten vierde ten laste gelegde niet opzettelijke overtredingen, begaan in de periode tot en met 6 juli 2012.
spreekt de verdachte vrij van de overige onder 2 ten tweede, ten derde en ten vierde ten laste gelegde feiten;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en – voor zover nog aan de orde – onder 2 ten eerste ten laste gelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 en onder 2 ten eerste meer of anders ten laste is gelegd en spreekt haar daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor omschreven en verklaard de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
ANG 25.000,- (vijfentwintigduizend) gulden;
bepaalt dat de geldboete niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de veroordeelde zich vóór het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
stelt de proeftijd vast op
2 (twee) jaren.
Dit vonnis is gewezen door de rechter mr. drs. S.M. van Lieshout, bijgestaan door mr. F. Kruiswijk, zittingsgriffier, en op 27 september 2019 in tegenwoordigheid van de griffier mr. M. Witteman uitgesproken ter openbare terechtzitting van het gerecht in Curaçao.
uitspraakgriffier