ECLI:NL:OGEAC:2019:228

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
4 oktober 2019
Publicatiedatum
14 oktober 2019
Zaaknummer
CUR201802920
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Teruggaaf van omzetbelasting door belanghebbende na afwijzing door de Inspecteur

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao op 4 oktober 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen [X] B.V. en de Inspecteur der Belastingen. De belanghebbende, een groothandel in farmaceutische producten, verzocht om teruggaaf van omzetbelasting ten bedrage van NAf 7.152.365, welke door de Inspecteur was afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op het feit dat de belanghebbende facturen had uitgereikt waarop omzetbelasting was vermeld, en dat zij op grond van artikel 12b van de Landsverordening omzetbelasting 1999 (LOB) deze bedragen verschuldigd was, ongeacht de vrijstelling van omzetbelasting voor bepaalde leveringen.

Tijdens de zitting op 29 augustus 2019 heeft de gemachtigde van de belanghebbende betoogd dat er een mondelinge toezegging was gedaan door de Inspecteur over de teruggaaf. Het Gerecht oordeelde echter dat niet aannemelijk was gemaakt dat een dergelijke toezegging had plaatsgevonden. De Inspecteur had ter zitting verklaard dat hij enkel informatie had opgevraagd en geen toezegging had gedaan. Het beroep op het vertrouwensbeginsel werd dan ook verworpen.

Het Gerecht concludeerde dat de Inspecteur terecht het teruggaafverzoek had afgewezen, omdat de belanghebbende op basis van de uitgereikte facturen omzetbelasting verschuldigd was. De uitspraak eindigde met de beslissing dat het beroep ongegrond werd verklaard, zonder dat er aanleiding was voor een proceskostenvergoeding of griffierecht.

Uitspraak

Uitspraak van 4 oktober 2019
BBZ nr. CUR201802920
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening op het beroep in belastingzaken van:
[X] B.V., gevestigd te Curaçao,
belanghebbende,
gericht tegen:
DE INSPECTEUR DER BELASTINGEN, zetelend in Curaçao,
de Inspecteur.

1.PROCESVERLOOP

1.1
Belanghebbende heeft verzocht om teruggaaf van omzetbelasting ten bedrage van NAf 7.152.365 (het teruggaafverzoek).
1.2
De Inspecteur heeft bij beschikking van 8 november 2017 het teruggaafverzoek afgewezen.
1.3
Belanghebbende heeft op 1 december 2017 bezwaar gemaakt tegen de afwijzende beschikking.
1.4
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 29 juni 2018 het bezwaar ongegrond verklaard.
1.5
Belanghebbende heeft op 28 augustus 2018 beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar. Daarbij is NAf 150 aan griffierecht betaald.
1.6
De zitting heeft plaatsgevonden op 29 augustus 2019 te Willemstad. Namens belanghebbende is verschenen directeur [A], bijgestaan door [B], werkzaam bij [Y] te Aruba, alsmede [C]. Namens de Inspecteur zijn verschenen [D] en [E]. Belanghebbende heeft een pleitnota voorgedragen en overgelegd.

2.FEITEN

2.1
Belanghebbende drijft een groothandel in farmaceutische producten, waaronder geneesmiddelen die uitsluitend op recept verkrijgbaar zijn (de zogenoemde UR-geneesmiddelen).
2.2
In de jaren 2000 en 2001 heeft belanghebbende ter zake van leveringen van het UR-geneesmiddel [Z] geen omzetbelasting in rekening gebracht. Ter zake van overige UR-geneesmiddelen heeft belanghebbende wel facturen uitgereikt waarin de vermelde bedragen telkens zijn vermeerderd met 5% (tot en met 2011) of 6% (vanaf 2012) omzetbelasting.
2.3
Belanghebbende heeft de op de facturen als omzetbelasting aangeduide bedragen in haar aangiften voor de omzetbelasting aangegeven en voldaan.
2.4
Naar aanleiding van een in 2005 bij belanghebbende ingesteld boekenonderzoek heeft de Inspecteur over de jaren 2000 en 2001 naheffingsaanslagen omzetbelasting opgelegd ter zake van de leveringen van het UR-geneesmiddel [Z].
2.5
De Raad van Beroep voor Belastingzaken heeft in zijn uitspraak van 11 juli 2014, nrs. 2011/50088 en 50089, voornoemde naheffingsaanslagen omzetbelasting vernietigd. Redengevend daarvoor is dat de levering door belanghebbende van het UR-geneesmiddel [Z] vrijgesteld is van omzetbelasting, nu vaststaat dat dit geneesmiddel niet anders dan op recept wordt afgegeven.
2.6
Belanghebbendes gemachtigde heeft in een brief van 22 oktober 2014 het volgende aan de Inspecteur geschreven:
“Namens [belanghebbende] en met verwijzing naar ons persoonlijk gesprek van 22 augustus 2014, 3 oktober 2014, ons telefonisch gesprek van 21 oktober 2014 en het rulingverzoek van 22 oktober 2014, vragen wij uw aandacht voor het volgende.
Zoals reeds met u is afgesproken heeft [belanghebbende] recht op een substantieel tegoed vanwege de ten onrechte afgedragen omzetbelasting over UR-geneesmiddelen in de jaren 2001, 2002, 2003 en 2009 tot en met mei 2013. Op basis van de informatie zoals opgenomen in het rulingverzoek heeft [belanghebbende] recht op een teruggave van Naf. 7.152.365. Aangezien de formalisatie van de teruggaafbeschikkingen nog enige tijd zal vergen, verzoeken wij uw goedkeuring waarbij u [belanghebbende] toestaat, om met ingang van 11 juli 2014 (datum uitspraak RvBB) aangiften [voetnoot: Aangiften voor elke belasting, zoals opgenomen in artikel 1 van de ALL] te mogen indienen waarbij de betaling achterwege zal blijven. Ten tijde van de formalisatie van de teruggaafbeschikkingen zullen de “achterwege gebleven betalingen” alsnog in mindering worden gebracht op het tegoedbedrag.
Indien u akkoord gaat met ons verzoek, vragen wij u vriendelijk om deze brief getekend te retourneren.”
De Inspecteur heeft deze brief niet voor akkoord ondertekend en niet geretourneerd.
2.7
Belanghebbendes gemachtigde heeft in een brief van 8 mei 2015 het volgende aan de Inspecteur geschreven:
“Namens [belanghebbende] vragen wij uw aandacht voor het volgende.
In ons verzoek van 22 oktober 2014 hebben wij uw Inspectie verzocht om [belanghebbende] een restitutie van de ten onrechte afgedragen omzetbelasting toe te kennen betreffende de jaren 2001 t/m 2003 en 2009 t/m mei 2013. U bent voornemens het verzoek voor de jaren 2001 t/m 2003 toe te kennen. Voor de jaren 2009 t/m mei 2013 hebt u aangegeven dat de belastingdienst niet zal meewerken aan de ambtshalve restitutie. Echter, tijdens onze persoonlijke ontmoetingen (22 augustus 2014, 26 september 2014 en 3 oktober 2014) heeft u aangegeven dat uw Inspectie in overweging zou nemen om toch mee te werken aan het restitutieverzoek voor in ieder geval vijf jaren terug, mits belanghebbende documentatie kon aanleveren om zodoende de hoogte van de onrechte afgedragen omzetbelasting te berekenen, hetgeen belanghebbende heeft gedaan. Op 27 februari 2015 heeft u tijdens onze persoonlijke ontmoeting - voor ons geheel onverwacht en in tegenstelling tot wat eerder was geïmpliceerd - aangegeven dat u voornemens bent om het verzoek van d.d. 22 oktober 2014 toch deels of te wijzen voor de periodes 2009-mei 2013.
Alvorens u uw beslissing formaliseert, vragen wij nogmaals uw aandacht voor het volgende.
(…)
Ook met het oog op het bovenstaande verzoeken wij u om [belanghebbende] de verzochte restitutie over de periodes 2009-mei 2013 te verstrekken.
Slot
Wij verzoeken uw beslissing naar aanleiding van bovenstaande te heroverwegen. Mocht u voornemens zijn om wederom afwijzend te reageren, dan verzoeken wij om een persoonlijke bespreking om zo wellicht alsnog tot een gezamenlijke oplossing te komen.”
2.8
De Inspecteur heeft bij beschikking van 8 november 2017 het teruggaafverzoek afgewezen.

3.GESCHIL

3.1
In geschil is of de Inspecteur het teruggaafverzoek terecht heeft afgewezen. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend, de Inspecteur bevestigend.
3.2
De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat geen recht op teruggaaf bestaat. Redengevend daarvoor is dat op grond van artikel 12b van de Landsverordening omzetbelasting 1999 (LOB) omzetbelasting op aangifte moet worden voldaan als ter zake van een vrijgestelde prestatie toch omzetbelasting aan afnemers in rekening is gebracht.
3.3
Belanghebbende concludeert tot een teruggaaf van NAf 7.152.365. De Inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4.OVERWEGINGEN

Restitutie omzetbelasting

4.1
Op grond van artikel 9, lid 1, LOB is de Inspecteur bevoegd op schriftelijk verzoek van belastingplichtige teruggaaf te verlenen van de omzetbelasting die ten onrechte op aangifte is voldaan (artikel 9, lid 1, letter a), dan wel in het geval de vergoeding wordt terugbetaald omdat achteraf een vermindering van de vergoeding is verleend (artikel 9, lid 1, letter c).
4.2
Ingevolge artikel 9, lid 2, LOB moet het verzoek om teruggaaf worden gedaan binnen twee maanden na afloop van het tijdvak waarin het recht op teruggaaf is ontstaan.
Restitutie wegens ten onrechte voldoen (artikel 9, lid 1, letter a, LOB)
4.3
Op grond van artikel 12b LOB is degene die een factuur uitreikt waarop een bedrag aan omzetbelasting is vermeld, die omzetbelasting verschuldigd, zelfs wanneer een belastbare handeling ontbreekt (vgl. HR 4 maart 2016, nr. 14/03556, ECLI:NL:HR:2016:356).
4.4
Vaststaat dat belanghebbende in de jaren 2000 tot en met 2003 en 2009 tot en met 2013 ter zake van leveringen van UR-geneesmiddelen – met uitzondering van het product [Z] – facturen heeft uitgereikt waarin de vermelde bedragen telkens zijn vermeerderd met omzetbelasting. Belanghebbende heeft de op de facturen vermelde bedragen aan omzetbelasting in haar aangiften voor de omzetbelasting aangegeven en voldaan.
4.5
Nu belanghebbende facturen heeft uitgereikt waarop een bedrag aan omzetbelasting is vermeld, is zij die bedragen op de voet van artikel 12b, lid 1, LOB verschuldigd. Aan deze verschuldigdheid doet niet af dat de leveringen vrijgesteld zijn van omzetbelasting. Evenmin doet daaraan af, anders dan belanghebbende betoogt, dat ingevolge artikel 12b, lid 2, LOB de Inspecteur de op de grond van artikel 12b, lid 1, verschuldigde omzetbelasting kan naheffen in het geval deze nog niet is betaald. De op de voet van artikel 12b LOB verschuldigde omzetbelasting komt derhalve niet in aanmerking voor teruggaaf op de voet van artikel 9, lid 1, letter a, LOB (vgl. HR 14 september 2012, nr. 11/05490, ECLI:NL:HR:2012:BX7197).
Restitutie wegens terugbetaling vergoeding (artikel 9, lid 1, letter c, LOB)
4.6
Belanghebbende betoogt verder dat op de voet van artikel 9, lid 1, letter c, LOB teruggaaf van omzetbelasting verleend moet worden omdat de vergoeding aan een afnemer wordt terugbetaald, nu een vermindering van de vergoeding is verleend nadat de goederenlevering is verricht. In dat verband voert belanghebbende aan dat zij aan een afnemer op 27 augustus 2018 een creditnota van NAf 116.298 heeft uitgereikt ‘in verband met eventuele onterechte afdracht omzetbelasting’ en dat het teruggaafverzoek dus tot dit bedrag moet worden gehonoreerd. Deze creditnota heeft volgens belanghebbende uitsluitend betrekking op de omzetbelasting die ten onrechte aan deze afnemer in rekening is gebracht.
4.7
Het betoog van belanghebbende kan evenwel niet tot het door haar gewenste gevolg leiden. De vergoeding voor een prestatie en de daarop drukkende omzetbelasting moeten als één geheel worden bezien. Het is dus niet mogelijk om uitsluitend de vergoeding of de omzetbelasting te betalen. Hetzelfde heeft te gelden voor een creditnota. Deze heeft voor een evenredig deel – dat wil zeggen voor 6/106 deel – betrekking op verschuldigde omzetbelasting, zodat slechts voor dat deel eventueel een teruggaaf op de voet van artikel 9 LOB kan worden verleend.
4.8
Daarbij komt dat van een prijsvermindering in de zin van artikel 9, lid 1, letter c, LOB slechts sprake is als een reeds ontvangen vergoeding daadwerkelijk wordt prijsgegeven. In het onderhavige geval is een creditnota gezonden met de vermelding ‘in verband met eventuele onterechte afdracht omzetbelasting’. Deze vermelding duidt erop dat belanghebbende de prijsvermindering slechts verleend onder de voorwaarde dat omzetbelasting wordt teruggegeven. Belanghebbende heeft deze uitleg desgevraagd ter zitting bevestigd. Om die reden is het bedrag van NAf 116.298 nog niet terugbetaald, in afwachting van de uitkomst van deze procedure. Van het daadwerkelijk prijsgeven van de reeds ontvangen vergoeding is dan ook geen sprake, nu goed denkbaar is dat de voorwaarde niet wordt vervuld (vgl. HR 29 mei 2015, nr. 13/03683, ECLI:NL:HR:2015:1357, r.o. 2.4.4). Dit geldt te meer in het onderhavige geval, waarin sprake is van een cirkelredenering. De voorwaarde (van teruggaaf) is immers slechts vervuld als de vergoeding wordt prijsgegeven, die slechts wordt prijsgegeven als de voorwaarde (van teruggaaf) is vervuld.
Vertrouwensbeginsel
4.9
Belanghebbende stelt dat de Inspecteur op 22 augustus 2014 een mondelinge toezegging heeft gedaan dat een teruggaaf van omzetbelasting zal worden verleend over de periodes 2001 t/m 2003 en 2009 t/m 2013.
4.1
Een redelijke verdeling van de bewijslast brengt mee dat belanghebbende, die zich op het vertrouwensbeginsel beroept, daarvan de bewijslast draagt. Het ligt derhalve op haar weg om aannemelijk te maken dat zij redelijkerwijs de indruk van een bewuste standpuntbepaling heeft kunnen krijgen dat een teruggaaf van omzetbelasting zal worden verleend. Deze bewijslastverdeling brengt mee dat indien er twijfel bestaat over het door belanghebbende gestelde, dit ten nadele van belanghebbende werkt.
4.11
Het Gerecht is van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat de Inspecteur een mondelinge toezegging heeft gedaan of dat een mondelinge overeenkomst met de Inspecteur is gesloten dat een teruggaaf van omzetbelasting zal worden verleend. De Inspecteur heeft ter zitting geloofwaardig verklaard dat zij aanwezig was bij het gesprek op 22 augustus 2014, dat zij tijdens dat gesprek slechts informatie heeft opgevraagd die nodig was voor de beoordeling van het teruggaafverzoek en dat zij geen toezegging over de teruggaaf heeft gedaan. Bovendien is in de brief van 22 oktober 2014 (zie 2.6) slechts te lezen een verzoek aan de Inspecteur tot instemming (zie ook de ten name van belanghebbende gestelde uitspraak GEA Curaçao 26 juni 2018, nr. CUR201600113, ECLI:NL: ECLI:NL:OGEAC:2018:143). Nu de Inspecteur niet op deze brief heeft gereageerd en ook anderszins nadien geen blijk ervan heeft gegeven instemming te hebben verleend, mocht belanghebbende redelijkerwijs niet ervan uitgaan dat teruggaaf van omzetbelasting zal worden verleend. Het beroep op het vertrouwensbeginsel kan daarom niet slagen.
Ambtshalve vermindering
4.12
Verder overweegt het Gerecht dat een beroep op artikel 39A Algemene landsverordening Landsbelastingen (ambtshalve vermindering door Inspecteur) niet met vrucht aan de belastingrechter kan worden voorgelegd.

5.PROCESKOSTENVERGOEDING EN GRIFFIERECHT

Het Gerecht ziet geen aanleiding voor een vergoeding van de proceskosten of het griffierecht.

6.DE BESLISSING

Het Gerecht:
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gegeven door mr. dr. A.J.H. van Suilen, rechter, en uitgesproken op 4 oktober 2019, in tegenwoordigheid van de griffier M.M.M. Faro MSc.
De griffier, De rechter,
Afschriften zijn per post/ per e-mail op ………………………… aan partijen verzonden.
HOGER BEROEP
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen
twee maandenna de verzenddatum hoger beroep instellen bij:
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (belastingkamer)
Wilhelminaplein 4
Willemstad
Curaçao
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener,
b. de dagtekening,
c. waartegen u in beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Partijen hebben ook de mogelijkheid het ondertekende beroepschrift per e-mail in te dienen bij de griffie van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie:
belastinggriffieCUR@caribjustitia.org.
Voor het instellen van hoger beroep is het volgende bedrag aan griffierecht verschuldigd:
- natuurlijke personen: NAf 200
- personenvennootschappen en rechtspersonen: NAf 500