In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao op 21 november 2019 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen verzoekster en de Minister van Justitie. Verzoekster had een beroep ingesteld tegen een brief van de Minister waarin werd meegedeeld dat haar aanvraag niet als ingediend kon worden beschouwd. De Minister had de documenten retour gezonden met de mededeling dat deze niet voldeden aan de vereisten voor een verblijfsvergunning. Verzoekster verzocht om een voorlopige voorziening, die op 13 november 2019 werd behandeld. Het Gerecht oordeelde dat de feiten geen nader onderzoek vereisten en dat het bevoegd was om van het beroep kennis te nemen. Het Gerecht concludeerde dat de bestreden brief als een beschikking moest worden aangemerkt, waarbij de aanvraag buiten behandeling was gesteld. Het Gerecht oordeelde dat de Minister onrechtmatig had gehandeld door de aanvraag buiten behandeling te stellen zonder verzoekster te informeren over ontbrekende documenten. Het beroep werd gegrond verklaard, de bestreden brief werd vernietigd en het verzoek om voorlopige voorziening werd afgewezen. Tevens werd de Minister veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan verzoekster.