Uitspraak
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
Uitspraak
[eiser],
de minister van Justitie,
Procesverloop
Overwegingen
Beslissing
zes wekenna kennisgeving van deze uitspraak. Zie hoofdstuk 5 van de Lar.
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao op 8 augustus 2019 uitspraak gedaan in een bodemzaak betreffende de afwijzing van een verblijfsvergunning. Eiser, verblijvend in Curaçao, had op 30 november 2017 een verzoek ingediend om een vergunning tot tijdelijk verblijf met als verblijfsdoel arbeid. Dit verzoek werd op 24 maart 2018 door de minister van Justitie afgewezen, waarop eiser op 19 april 2018 beroep instelde. De minister had in zijn beschikking aangegeven dat het verzoek van eiser een eerste aanvraag was en dat hij in afwachting van een beslissing op dat verzoek in Curaçao verbleef zonder een geldige verblijfstitel.
Tijdens de zitting op 28 juni 2019 heeft eiser aangevoerd dat verweerder het vertrouwensbeginsel had geschonden. Eiser verwees naar een aantekening van de minister van Justitie op een eerdere brief, waarin stond dat zijn verzoek om dispensatie van het uitlandigheidsvereiste was goedgekeurd. Het Gerecht overwoog echter dat er geen toezegging was gedaan die eiser redelijkerwijs kon interpreteren als een goedkeuring van zijn verblijf zonder geldige titel. Het Gerecht concludeerde dat de minister op basis van artikel 9 van de Landsverordening toelating en uitzetting (LTU) het verzoek van eiser terecht had afgewezen, omdat hij illegaal in Curaçao verbleef.
Het Gerecht verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, en er staat hoger beroep open binnen zes weken na kennisgeving van deze uitspraak.