ECLI:NL:OGEAC:2019:73

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
11 april 2019
Publicatiedatum
15 april 2019
Zaaknummer
CUR201901260
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in kort geding over staking politie en belangengeschil

In deze zaak, die voor het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao werd behandeld, vorderde het Land Curaçao in kort geding een bevel aan de vakbond SAP om haar leden te instrueren het werk te hervatten en zich te onthouden van verdere acties die de bedrijfsvoering zouden bemoeilijken. De achtergrond van het geschil ligt in een staking die door SAP was georganiseerd, voortkomend uit onvrede over de terugplaatsing van politiepersoneel naar hun formele werkplekken en zorgen over de veiligheid van de medewerkers. Het Gerecht oordeelde dat de staking niet rechtmatig was, omdat deze cruciale politiediensten in gevaar bracht en de proportionaliteit tussen de actie en de gevolgen niet in verhouding stond. Het Gerecht beval SAP om haar leden te instrueren de werkzaamheden te hervatten, maar wees het verzoek om zich te onthouden van verdere acties af, omdat dit te onbepaald was. In reconventie vorderde SAP dat het Land in overleg zou treden over de heersende onveiligheid, maar deze vordering werd afgewezen omdat er geen rechtsgrondslag voor was en het Land niet had geweigerd om te overleggen. Het vonnis werd uitgesproken op 11 april 2019.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
VONNIS IN KORT GEDING
in de zaak van:
de openbare rechtspersoon
HET LAND CURAÇAO,
gevestigd in Curaçao,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
gemachtigden: mr. M.F. Bonapart en mr. P. Tweeboom,
tegen
de vereniging
SINDIKATO AMBTENAREN DI POLIS I KADENA HUDISIAL,
gevestigd in Curaçao,
gedaagde in conventie,
verweerster in reconventie,
gemachtigde: A. Vilchez.
Partijen zullen hierna het Land en SAP worden genoemd.

1.Verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift van 9 april 2019, met producties;
- de mondelinge behandeling van 10 april 2019;
-de pleitnotities namens beide partijen.
1.2.
Vonnis is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
SAP is een vakbond voor politiepersoneel.
2.2.
Vanaf begin 2019 heeft overleg plaats gevonden tussen (vertegenwoordigers van) de minister van justitie, het management van de politie, politiemedewerkers en de bonden over (onder andere) het tekort aan politiepersoneel.
2.3.
In februari 2019 heeft de korpsleiding besloten drie medewerkers die tijdelijk elders te werk waren gesteld weer terug te plaatsen op hun formele werkplek, te weten in wijkbureaus. De drie medewerkers waren tijdelijk te werk gesteld bij de unit Veelvoorkomende Criminaliteit (VVC) en de unit Bijzondere Wetten (UBW).
2.4.
Op initiatief van SAP wordt door medewerkers van de unit VVC sinds 1 april 2019 gestaakt.

3.Het geschil

3.1.
Het Land vordert in kort geding, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, samengevat, (i) bevel aan SAP om haar leden te instrueren het werk te hervatten op de voor ieder van hen geldende werkplek en (ii) bevel aan SAP om zich te onthouden van iedere verdere actie die leidt tot bemoeilijking of stilleggen van de bedrijfsvoering, een en ander op straffe van een dwangsom en met veroordeling van SAP in de proceskosten.
3.2.
SAP vordert in kort geding, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, samengevat, bevel aan het Land om in overleg te treden met SAP inzake de heersende onveiligheid en om suggesties van SAP ter zake in overweging te nemen.
3.3.
Partijen voeren over en weer verweer en concluderen tot afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van de wederpartij in de proceskosten.

4.De beoordeling

In conventie

4.1.
De spoedeisendheid vloeit voort uit de aard van de zaak.
4.2.
Deze zaak gaat over de vraag of de staking onrechtmatig is. Die vraag moet worden beantwoord aan de hand van het bepaalde in het Europees Sociaal Handvest (ESH) en de daarop gebaseerde rechtspraak van de Hoge Raad (onder andere ECLI:NL:HR:2014:3077 en ECLI:NL:HR:2015:1687).
4.3.
De strekking van het in artikel 6 aanhef en onder 4 ESH neergelegde stakingsrecht is het waarborgen van de doeltreffende uitoefening van het recht op collectief onderhandelen. Of sprake is van een collectieve actie in de zin van het ESH wordt vooral bepaald door het antwoord op de vraag of de actie redelijkerwijs aan de doeltreffende uitoefening van dat recht kan bijdragen. Het is aan de organisatoren van een collectieve actie (in dit geval SAP) om aannemelijk te maken dat dit het geval is. Indien zij daarin slagen, valt de collectieve actie onder het bereik van artikel 6 aanhef en onder 4 ESH. De uitoefening van het recht op collectief onderhandelen kan dan slechts worden beperkt langs de weg van artikel G ESH, overeenkomstig hetgeen op dat punt volgt uit vaste rechtspraak van de Hoge Raad.
4.4.
Voor zover de staking is gebaseerd op of voortkomt uit onvrede over het besluit van de korpsleiding om de in 2.3 bedoelde medewerkers terug te plaatsen naar hun formele werkplek, is het gerecht van oordeel dat geen sprake is van een collectieve actie die op het ESH kan worden gebaseerd. Het gaat in dat geval immers niet om een belangengeschil als bedoeld in artikel 6 onder 4 ESH, maar om een rechtsgeschil met betrekking tot de rechtspositie van enkele individuele ambtenaren. Een oplossing voor een dergelijk geschil kan via juridische weg worden bereikt. Daarvoor is het stakingsrecht, dat ten dienste staat van het recht op collectief onderhandelen, niet bedoeld.
4.5.
Tijdens de behandeling op de zitting is duidelijk geworden dat de staking (in elk geval ook) voortkomt uit zorg over de veiligheid voor de politiemedewerkers binnen de unit VVC en uit onvrede over de wijze waarop de korpsleiding communiceert en besluiten neemt. Als het gerecht het goed begrijpt, is SAP het niet eens met keuzes die de korpsleiding maakt (zoals medewerkers elders plaatsen, buiten de unit VVC) en is zij van mening dat de korpsleiding onvoldoende overleg voert met en luistert naar de medewerkers op de werkvloer. Het gerecht zal in het vervolg veronderstellenderwijs aannemen dat deze geschilpunten als een belangengeschil in de zin van het ESH moeten worden beschouwd.
4.6.
In het geval een collectieve actie, zoals de onderhavige staking, valt onder artikel 4 ESH, ligt het op de weg van de werkgever, die eist dat de uitoefening van het recht op collectieve actie in het concrete geval wordt beperkt of uitgesloten, om zodanige feiten en omstandigheden te stellen en aannemelijk te maken, dat een beperking of uitsluiting naar de maatstaf van artikel G ESH gerechtvaardigd is. Dit is slechts het geval indien beperkingen van het recht op collectieve actie maatschappelijk gezien dringend noodzakelijk zijn. Bij de beoordeling van die dringende noodzakelijkheid dient de rechter alle omstandigheden mee te wegen. Daarbij kunnen onder meer van belang zijn de aard en duur van de actie, de verhouding tussen de actie en het daarmee nagestreefde doel, de daardoor veroorzaakte schade aan de belangen van de werkgever of derden en de aard van die belangen en die schade.
4.7.
Tegen deze achtergrond is het gerecht van oordeel dat het voortduren van de staking niet rechtmatig is. Het Land heeft genoegzaam aannemelijk gemaakt dat de staking ertoe leidt dat – voor de veiligheid van de samenleving – cruciale politiediensten niet worden uitgevoerd. Dit klemt te meer, nu beide partijen in deze procedure er juist op hameren dat sprake is van personeelstekorten bij de politie, als gevolg waarvan de uitvoering van de politiewerkzaamheden ook zonder de staking al onder druk staat. Dit maakt dat de proportionaliteit tussen het actiemiddel en de gevolgen daarvan in het geding is. Dat geldt te meer nu het niet op voorhand duidelijk is welk doel SAP met de staking nastreeft. De zorgen over de bemensing van politiediensten worden door het Land uitdrukkelijk gedeeld. Daarover bestaat dus geen geschil. Op de zitting is bovendien gebleken dat het Land (of meer concreet: de korpsleiding) verder overleg met bonden en andere betrokkenen niet uit de weg gaat. Nu dat inmiddels duidelijk is en bovendien de staking inmiddels meer dan een week duurt, is het voortzetten ervan gelet op dit alles disproportioneel.
4.8.
Het gerecht zal het eerste deel van de vordering daarom toewijzen, in die zin dat SAP zal worden bevolen haar leden te instrueren de werkzaamheden te hervatten op de werkplekken die hen door het bevoegd gezag zijn aangewezen. Het verzochte bevel om zich te onthouden “van iedere actie […] voor zover dit de werkzaamheden verstoort” zal worden afgewezen, omdat dit deel van de vordering, mede gelet op het grondrecht van artikel 6 ESH, te onbepaald is.
4.9.
Het tweede deel van de vordering is niet toewijsbaar. Toewijzing van die vordering zou ertoe leiden dat het grondrecht van artikel 6 ESH volledig en voor onbepaalde tijd wordt uitgehold. Daarvoor bestaat geen grond.
4.10.
Nu namens SAP op de zitting is verklaard dat haar leden weer aan het werk zullen gaan als dat volgt uit het vonnis, ziet het gerecht geen aanleiding om aan het bevel een dwangsom te verbinden.
4.11.
Als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij zal SAP worden veroordeeld in de proceskosten van het Land. Deze worden begroot op NAf 450 voor griffierecht, NAf 565,96 voor explootkosten en NAf 1.500 voor salaris.
In reconventie
4.12.
Het Land heeft bezwaar gemaakt tegen de eis in reconventie op de grond dat die te laat bekend is gemaakt. Het gerecht verwerpt dat bezwaar gelet op de zeer korte termijn tussen indiening van het verzoekschrift en de behandeling op de zitting.
4.13.
De vordering strekt ertoe dat het Land of de minister van justitie met SAP aan tafel gaat zitten om te overleggen over de problematiek van “de heersende onveiligheid” en dat wordt bepaald dat de suggesties die SAP heeft gedaan in overweging worden genomen.
4.14.
De vordering is niet toewijsbaar. In de eerste plaats is niet gebleken van een rechtsgrondslag voor toewijzing van de vordering. In de tweede plaats is van belang dat niet is gebleken dat het Land, althans de korpsleiding, heeft geweigerd met SAP te spreken. Integendeel, op de zitting is gebleken dat de korpsleiding overleg niet uit de weg gaat. Bij die stand van zaken bestaat onvoldoende belang om in rechte een bevel te vorderen dat dergelijk overleg moet worden aangegaan, daargelaten de vraag of voor het geven van een dergelijk bevel in andere omstandigheden grond zou bestaan. Het is verder niet aan het gerecht om te bepalen dat de korpsleiding de “suggesties” van SAP in overweging moet nemen.
4.15.
Voor een afzonderlijke proceskostenveroordeling in reconventie bestaat geen aanleiding, nu het geschil in reconventie niet tot extra kosten heeft geleid.

5.De beslissing

Het Gerecht:

Rechtdoende in kort geding:
5.1.
beveelt SAP om binnen één uur na betekening van dit vonnis haar leden te instrueren de bedongen werkzaamheden met onmiddellijke ingang volgens het voor hen geldende werkrooster te hervatten op de plaats, althans de werkplekken, die hen daartoe zijn aangewezen;
5.2.
veroordeelt SAP in de proceskosten van het Land, begroot op NAf 2.515,96;
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst af het meer of anders gevorderde in conventie en in reconventie.
Dit vonnis in kort geding is gewezen door mr. Th. Veling, rechter in het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, en in aanwezigheid van de griffier in het openbaar
uitgesproken op 11 april 2019.