ECLI:NL:OGEAC:2020:305

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
4 november 2020
Publicatiedatum
21 december 2020
Zaaknummer
CUR202003807
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overdracht van aandelen na vonnis in hoger beroep tussen INTERNATIONAL HEALTHCARE HOLDING B.V. en CARIBBEAN HEALTH HOLDINGS L.L.C.

In deze zaak, die voor het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao werd behandeld, ging het om een kort geding tussen de besloten vennootschap INTERNATIONAL HEALTHCARE HOLDING B.V. (IHH) en de vennootschap CARIBBEAN HEALTH HOLDINGS L.L.C. (CHH). IHH vorderde dat CHH zou meewerken aan de overdracht van aandelen in de dochteronderneming St. Martinus University N.V. (SMU) na een eerdere veroordeling in een hoger beroep. De procedure begon met een verzoekschrift van IHH op 29 september 2020, gevolgd door een mondelinge behandeling op 14 oktober 2020. De kern van het geschil was of IHH het bedrag van US$ 528.055, zoals bepaald in een eerder vonnis, had voldaan door middel van verrekening met een vordering die IHH op CHH had na een cessie van SMU.

De rechter oordeelde dat IHH eerst het in het eerdere vonnis genoemde bedrag moest voldoen voordat de aandelenoverdracht kon plaatsvinden. De vorderingen van IHH werden afgewezen, omdat de rechter oordeelde dat er geen sprake was van een onherroepelijk geworden vernietiging van het eerdere vonnis, waardoor de rechtsgrond voor de betaling niet was komen te vervallen. CHH werd ook in de proceskosten veroordeeld, maar de vordering in reconventie van CHH werd eveneens afgewezen. Het vonnis werd uitgesproken op 4 november 2020 door mr. C.E.M. Nootenboom-Lock.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

Zaaknummer: CUR202003807
Vonnis in kort geding d.d. 4 november 2020
inzake
de besloten vennootschap INTERNATIONAL HEALTHCARE HOLDING B.V.,
gevestigd in Curaçao,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
gemachtigde: mr. P. van de Laarschot,
tegen
de vennootschap naar het recht van Florida, Verenigde Staten, CARIBBEAN HEALTH HOLDINGS L.L.C.,
gevestigd in Florida, Verenigde Staten,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
gemachtigde: mr. P.M. Noordhoek.
Partijen zullen hierna IHH en CHH worden genoemd.

1.Verloop van de procedure

1.1.
IHH heeft op 29 september 2020 een verzoekschrift ingediend. Vervolgens heeft op 14 oktober 2020 de mondelinge behandeling plaatsgevonden, waarbij de gemachtigden zijn verschenen en het woord hebben gevoerd. Ter zitting is afgesproken dat partijen het gerecht op 28 oktober 2020 laten weten of door CHH en/of IHH cassatie is ingesteld tegen de vonnissen van het Hof van 28 juli 2020. Partijen hebben het gerecht daarover per e-mail bericht.
1.2.
Vonnis is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
Tussen IHH en haar dochteronderneming St. Martinus University N.V. (hierna: SMU) enerzijds en CHH anderzijds zijn rechtszaken gevoerd. Op 28 juli 2020 heeft het Hof onder meer vonnis gewezen in de zaken met nummer CUR2018H0079 (hierna: vonnis 1) en CUR2019H0085 (hierna: vonnis 2). Vonnis 1 is gewezen tussen CHH en IHH. Het dictum van het vonnis luidt als volgt:
(…)
- veroordeelt IHH om binnen vier weken na betekening van het in deze te wijzen vonnis het bedrag van US$ 528.055,=, althans het equivalent daarvan in NAf, te storten op een derdenrekening van een door de gemachtigde van CHH aan te wijzen notaris en vervolgens op de door deze notaris bepaalde tijd en plaats voor deze te verschijnen en haar volledige medewerking te verlenen, waaronder het tekenen van de daarvoor benodigde documenten, aan de overdracht van 528.055 C-shares in SMU door CHH aan IHH voor het bedrag van US$ 528.055,= zulks op straffe van verbeurte van een direct opeisbare dwangsom van
US$ 5.000,= voor iedere dag dat IHH nalatig blijft haar medewerking te verlenen aan de overdracht van de aandelen (…)
Vonnis 2 is gewezen tussen SMU en CHH. In dit vonnis is de beslissing als volgt:
(…)
vernietigt het vonnis van 18 februari 2019 en, opnieuw rechtdoende,:
veroordeelt SMU om aan CHH te betalen een bedrag van NAf 1.500,-;
veroordeelt CHH in de kosten van het geding in eerste aanleg (…);
(…)
2.2.
In het (vernietigde) vonnis van 18 februari 2019 is SMU veroordeeld om aan CHH een bedrag te voldoen van US$ 181.871,31. In dat kader is beslag gelegd op de bankrekeningen van SMU bij Banco di Caribe. Op 9 mei 2019 heeft de deurwaarder de toegewezen bedragen opgeëist bij Banco di Caribe. Op 15 mei 2019 is een bedrag van NAf 2.083.015,02 bijgeschreven op de derdenrekening van de deurwaarder. Dat betreft voornoemd toegewezen bedrag vermeerderd met rente en kosten.
2.3.
Bij brief van 29 juli 2020 heeft SMU aan CHH verzocht het door CHH geïncasseerde bedrag (genoemd in 2.2.) terug te betalen aan SMU. Dit bedrag is niet door CHH aan SMU terugbetaald.
2.4.
Op 21 augustus 2020 is een akte van cessie ondertekend door SMU en IHH. In deze akte staat onder meer:
SMU draagt bij deze over en cedeert aan IHH, die verklaart de cessie te aanvaarden, een gedeelte ter grootte van US$ 700.000,-- (…) van de vordering van SMU op CHH, welke vordering op CHH is ontstaan (…).
(…)
Door deze cessie heeft IHH vanaf 21 augustus 2020 een vordering van US$ 700.000,-- op CHH.
Onder meer deze akte van cessie is op 24 augustus 2020 betekend aan (de gemachtigde van) CHH.
2.5.
Op 28 oktober 2020 heeft CHH cassatie ingesteld tegen vonnis 2.

3.Het geschil

in conventie
3.1.
IHH vordert, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, CHH te bevelen om binnen 2 werkdagen na dit vonnis de Deed of Transfer of Shares, welke bij productie 10 in het inleidend verzoekschrift is overgelegd [vervangen door de Deed of Transfer of Shares die op 12 oktober 2020 per e-mail is gestuurd aan het gerecht en CHH,
toevoeging gerecht], te tekenen, althans bij weigering van CHH om binnen de gestelde termijn te tekenen, te bevelen en te bepalen dat dit vonnis dezelfde kracht heeft als de ondertekening door CHH van de Deed of Transfer of Shares en in de plaats treedt van de medewerking van en de ondertekening door CHH van de Deed of Transfer of Shares, teneinde de overdracht van de aandelen aan IHH te bewerkstelligen, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van NAf 10.000 per dag of gedeelte van een dag dat CHH geheel of ten dele in gebreke is met de voldoening aan dit vonnis, althans met zodanige dwangsommen en tot zodanige maxima als het gerecht zal vernemen te behoren.
3.2.
IHH legt het volgende aan haar vordering ten grondslag. Op basis van vonnis 1 diende IHH een bedrag van US$ 528.055 te storten op de derdenrekening van een door CHH aan te wijzen notaris. Vervolgens zou CHH dan 528.055 C-shares in SMU overdragen aan IHH. Eerder is SMU veroordeeld tot betaling aan CHH van een bedrag van US$ 181.871,31. Dit bedrag is met rente en kosten opgelopen tot US$ 1.160.620,63 en is na gelegd beslag door SMU voldaan. Dit vonnis is echter bij vonnis 2 vernietigd. Daardoor heeft SMU dit bedrag achteraf bezien onverschuldigd betaald en bestaat er een terugbetalingsverplichting aan de zijde van CHH. SMU heeft haar vordering op CHH deels (tot een bedrag van US$ 700.000) gecedeerd aan IHH. Vervolgens heeft IHH haar vordering op CHH verrekend met het bedrag dat IHH in het kader van vonnis 1 diende te voldoen aan CHH. Gelet daarop is het hiervoor genoemde bedrag van US$ 528.055 (met rente en kosten) inmiddels door IHH voldaan. CHH moet daarom meewerken aan de aandelenoverdracht.
in (voorwaardelijke) reconventie
3.3.
CHH vordert, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
primair
IHH te bevelen om binnen 2 dagen na de datum van dit vonnis rechtstreeks aan CHH te betalen een bedrag van US$ 689.783,07, met bepaling en onder de voorwaarde dat CHH vervolgens binnen 2 dagen na ontvangst van deze betaling aan IHH de 528.055 C-shares in SMU dient over te dragen;
voorwaardelijk subsidiair
IHH te bevelen om ten behoeve van CHH zekerheid te stellen voor een bedrag van US$ 689.783,07, middels het stellen van een bankgarantie van een met goede naam en faam bekendstaande bank, althans op een andere door het gerecht in goede justitie te bepalen wijze;
met veroordeling van IHH in de proceskosten.
3.4.
CHH legt aan de vordering ten grondslag dat zij een spoedeisend belang heeft bij betaling door IHH voor de koop van haar aandelen SMU. Geheel voorwaardelijk, indien de vordering in conventie (deels) wordt toegewezen, stelt zij belang te hebben bij zekerheidsstelling voor het bedrag van US$ 689.783,07.
in conventie en in reconventie
3.5.
Partijen hebben over en weer verweer gevoerd. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie
4.1.
De kern van het geschil is de vraag of IHH het in vonnis 1 genoemde bedrag van US$ 528.055, vermeerderd met rente en kosten, middels verrekening heeft voldaan. Als dat het geval is dient CHH in beginsel mee te werken aan de overdracht van de C-shares, zoals eveneens in vonnis 1 is opgenomen.
4.2.
De door IHH gestelde verrekening is gebaseerd op de eveneens door IHH gestelde onverschuldigde betaling door SMU aan CHH. Met de vernietiging van het vonnis van het gerecht van 18 februari 2019 is immers de rechtsgrond tot betaling komen te vervallen. Deze vordering van SMU op CHH is vervolgens op juiste wijze gecedeerd waardoor IHH haar betalingsverplichting kon verrekenen, aldus IHH. CHH heeft daartegen aangevoerd dat geen sprake is van een onherroepelijk geworden vernietiging, zodat ook (nog) geen sprake is van een ontvallen rechtsgrond en waardoor evenmin sprake kan zijn van een vordering op grond van artikel 6:203 BW (onverschuldigde betaling).
4.3.
Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad brengt een onherroepelijk geworden vernietiging door de appelrechter van een rechterlijke uitspraak in eerste aanleg mee dat de rechtsgrond ontvalt aan hetgeen reeds ter uitvoering van die uitspraak is verricht, en dat op de voet van art. 6:203 BW een vordering tot ongedaanmaking van de verrichte prestatie ontstaat (ECLI:NL:HR:2014:3678, rechtsoverweging 3.4.3.). In deze zaak is geen sprake van een onherroepelijk geworden vernietiging, aangezien door CHH cassatie is ingesteld tegen het vonnis van het Hof. Daarmee is de rechtsgrond tot betaling (nog) niet komen te vervallen. Er is daardoor geen opeisbare vordering van SMU op CHH. Daardoor heeft door IHH geen verrekening kunnen plaatsvinden.
4.4.
Het voorgaande betekent dat IHH eerst het in vonnis 1 genoemde bedrag dient te voldoen, waarna de aandelenoverdracht kan plaatsvinden. De vorderingen van IHH, die gebaseerd zijn op de veronderstelling dat al voor de aandelen is betaald, zullen worden afgewezen. De overige verweren van CHH hebben geen bespreking meer nodig.
4.5.
IHH zal als de in het ongelijk te stellen partij in de proceskosten worden veroordeeld. Deze kosten worden aan de zijde van CHH tot op heden begroot op NAf 1.500 aan salaris gemachtigde.
in reconventie
4.6.
De vordering in reconventie wordt eveneens afgewezen. Voor zover de vordering is gebaseerd op een overdracht van aandelen zonder tussenkomst van de notaris staat het partijen uiteraard vrij om dit onderling met elkaar af te stemmen en overeen te komen, maar er bestaat geen aanleiding om IHH daartoe te dwingen middels een (nieuwe) titel tot betaling van een bedrag waartoe zij al is veroordeeld bij een inmiddels onherroepelijk vonnis. De voorwaardelijke vordering in reconventie heeft gelet op het oordeel in conventie geen bespreking nodig.
4.7.
CHH zal als de in het ongelijk te stellen partij in de proceskosten worden veroordeeld. Deze kosten worden, gelet op de samenhang met de vordering in reconventie, aan de zijde van IHH begroot op NAf 1.000.

5.De beslissing

Het Gerecht:
rechtdoende in kort geding:
in conventie
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt IHH in de proceskosten, aan de zijde van CHH tot op heden begroot op NAf 1.500;
in reconventie
5.3.
wijst de vordering af;
5.4.
veroordeelt CHH in de proceskosten, aan de zijde van IHH tot op heden begroot op NAf 1.000;
in conventie en in reconventie
5.5.
verklaart dit vonnis wat betreft de proceskosten uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.E.M. Nootenboom-Lock, rechter, en op 4 november 2020 uitgesproken ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van de griffier.