ECLI:NL:OGEAC:2021:195

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
22 oktober 2021
Publicatiedatum
17 november 2021
Zaaknummer
BBZ nrs. CUR202004214 tot en met CUR202004221
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Navorderingsaanslagen en boetes inkomstenbelasting en premies AOV/AWW, AVBZ en BVZ

In deze zaak gaat het om een beroep tegen navorderingsaanslagen en boetes opgelegd aan belanghebbende door de Inspecteur der Belastingen. Belanghebbende en haar echtgenoot zijn samen eigenaar van een appartementencomplex en hebben voor de jaren 2013 en 2014 nihil aangiften ingediend. De Inspecteur heeft navorderingsaanslagen en boetes opgelegd, omdat hij van mening was dat belanghebbende inkomsten uit verhuur had genoten die niet waren aangegeven. Belanghebbende betwist de navorderingsaanslagen en stelt dat zij en haar echtgenoot geen persoonlijk inkomen hebben genoten, waardoor de Inspecteur de opbrengsten uit onroerende zaken aan haar echtgenoot had moeten toerekenen. Het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao heeft op 22 oktober 2021 geoordeeld dat de navorderingsaanslagen en boetes ten onrechte aan belanghebbende zijn opgelegd. Het Gerecht heeft de navorderingsaanslagen en boetes vernietigd en de Inspecteur opgedragen het betaalde griffierecht te vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. drs. M.M. de Werd en is openbaar gemaakt op 17 november 2021.

Uitspraak

BBZ nrs. CUR202004214 tot en met CUR202004221
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening op het beroep in belastingzaken van:
[Belanghebbende], wonende te Curaçao,
belanghebbende,
gericht tegen:
DE INSPECTEUR DER BELASTINGEN, zetelend in Curaçao,
de Inspecteur.

1.PROCESVERLOOP

1.1
Aan belanghebbende zijn op 22 april 2016 navorderingsaanslagen inkomstenbelasting (IB), premies AOV/AWW en premie AVBZ over het jaar 2013 opgelegd naar een belastbaar- en premie-inkomen van NAf 192.211, resulterend in een verschuldigde belasting van NAf 66.038 en verschuldigde premies van respectievelijk NAf 16.343 (AOV/AWW) en NAf 3.844 (AVBZ). Daarbij zijn vergrijpboetes opgelegd van respectievelijk NAf 16.510 (IB, 25%), NAf 4.086 (AOV/AWW, 25%) en NAf 961 (AVBZ, 25%).
1.2
Aan belanghebbende is op 22 april 2016 een navorderingsaanslag premie BVZ over het jaar 2013 opgelegd naar een premie-inkomen van NAf 100.000, resulterend in een bedrag aan verschuldigde premie van NAf 11.000. Daarbij is een vergrijpboete opgelegd van NAf 2.750 (25%).
1.3
Aan belanghebbende zijn op 22 april 2016 navorderingsaanslagen inkomstenbelasting, premies AOV/AWW, premie AVBZ en premie BVZ over het jaar 2014 opgelegd naar een belastbaar- en premie-inkomen van NAf 99.271, resulterend in een verschuldigde belasting van NAf 22.039 en verschuldigde premies van respectievelijk NAf 15.883 (AOV/AWW), NAf 1.985 (AVBZ) en NAf 12.077 (BVZ). Daarbij zijn vergrijpboetes opgelegd van respectievelijk NAf 5.510 (IB, 25%), NAf 3.971 (AOV/AWW, 25%), NAf 496 (AVBZ, 25%) en NAf 3.019 (BVZ, 25%).
1.4
Belanghebbende heeft op 18 mei 2016 tegen de navorderingsaanslagen en de boetes bezwaar gemaakt.
1.5
De Inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar van 25 september 2020 de navorderingsaanslagen en boetes gehandhaafd.
1.6
Belanghebbende heeft op 28 oktober 2020 beroep ingesteld tegen de uitspraken op bezwaar. Daarvoor is een bedrag aan griffierecht betaald van NAf 50.
1.7
De Inspecteur heeft op 25 mei 2021 een verweerschrift ingediend.
1.8
De zitting heeft plaatsgevonden op 27 mei 2021 te Willemstad. Namens belanghebbende is verschenen haar echtgenoot, [A]. Namens de Inspecteur is verschenen [B].
1.9
Belanghebbende heeft op 14 juni 2021, zoals ter zitting afgesproken, nadere stukken ingediend.
1.1
De Inspecteur heeft op 28 juni 2021, zoals ter zitting afgesproken, nadere stukken ingediend.
1.11
De Inspecteur heeft op 31 juli 2021 nadere stukken ingebracht.
1.12
De Inspecteur heeft op 20 augustus 2021, op verzoek van het Gerecht, stukken van Stichting Belastingaccountantsbureau (hierna: SBAB) ingediend.
1.13
De rechter heeft het onderzoek op 6 september 2021 gesloten.
1.14
Omdat het onderzoek niet volledig is geweest heeft het Gerecht het onderzoek weer geopend. De Inspecteur heeft op 13 september 2021, op verzoek van het Gerecht, de navorderingsaanslagen over de jaren 2013 en 2014 overgelegd.
1.15
Belanghebbende en de Inspecteur hebben, op verzoek van het Gerecht, op 30 september 2021 nadere informatie verstrekt.
1.16
Alle ingediende stukken zijn naar de wederpartij gestuurd.
1.17
Het Gerecht heeft vervolgens met toestemming van partijen, zonder nadere zitting, het onderzoek gesloten.
2.FEITEN
2.1
Belanghebbende ([geboortedatum]) is, samen met haar echtgenoot [A] (geboortedatum]), eigenaar van een (gedeelte van een) appartementencomplex gelegen te [adres]. Het appartementencomplex bestaat uit 10 woningen. In de jaren 2013 en 2014 was belanghebbende eigenaar van zes twee-slaapkamerappartementen en twee drie-slaapkamer woningen binnen het appartementencomplex.
2.2
Belanghebbende heeft voor het jaar 2013 een belastbaar inkomen aangegeven van nihil. Aan belanghebbende is op 5 juni 2015 medegedeeld dat zij niet in aanmerking komt voor aanslagen inkomstenbelasting en sociale premies.
2.3
Belanghebbende heeft voor het jaar 2014 een belastbaar inkomen aangegeven van nihil. Aan belanghebbende is op 20 november 2015 medegedeeld dat zij niet in aanmerking komt voor aanslagen inkomstenbelasting en sociale premies.
2.4
Belanghebbendes echtgenoot heeft voor de jaren 2013 en 2014 eveneens nihil aangiftes ingediend.
2.5
De SBAB heeft in het kader van een project van de belastingdienst naar verhuur van onroerende zaken in een brief van 3 augustus 2015 nadere gegevens opgevraagd aan belanghebbende. In deze brief is onder andere het volgende vermeld:
“In verband met een project van de Belastingdienst Curaçao in het kader van de verhuur van onroerende zaken verzoeken wij u om informatie te verstrekken over de onroerende goed aan de [adres] en de verhuuropbrengsten in de jaren 2005 tot en met juli 2015.
Ons verzoek aan u om deze informatie te verstrekken is gebaseerd op de bepalingen in de artikelen 2 lid 2c (vanaf 2013) juncto 40, 41, 43, 45 lid 1 en artikel 48, lid 2 van de Algemene landsverordening Landsbelastingen (..).
(..)
In het kader van het bovenstaande verzoek ik u om de gegevens opgenomen in bijlage 1, voor de jaren 2005 tot en met juni 2015 aan mij te verstrekken.
Op 28 juli 2015 heb ik de heer [A]v gesproken en telefonisch medegedeeld dat ik bezig ben met dit project en dat ik met de heer [A]v een afspraak wil maken in verband hiermee. De heer [A] heeft meegedeeld dat hij de echtgenoot van [belanghebbende] is en dat de appartementen niet onder een organisatie zijn ingebracht, maar dat deze in privé worden verhuurd. Ondanks diverse telefoontjes en mails heeft de heer [A] nooit meer gereageerd. Ik deel u hierbij mee dat ik gedwongen ben om aan de hand van de bij mij bekende gegevens de inspecteur voor te stellen om aanslagen op te leggen bij [belanghebbende]indien ik niet uiterlijk woensdag aanstaande geen reactie heb ontvangen van [belanghebbende] of de heer [A].”
2.6
De controlemedewerker van SBAB heeft in een advies aan de Inspecteur van 25 augustus 2015 het volgende vermeld:

Aangifte verhuuropbrengsten:
Belastingplichtige geniet inkomen uit verhuur van onroerende goederen. Het inkomen uit verhuur van onroerende goederen dient te worden aangegeven in de inkomstenbelasting.
(..)
De belaste verhuuropbrengsten zijn:
2011
2012
2013
2014
Korte verhuuropbrengsten
40
355.2
323.2
OB
2.264
20.106
18.294
Korte verhuuropbrengsten na OB
37.736
335.094
304.906
Lange verhuuropbrengsten
26.663
8.049
6.8
Totale verhuuropbrengsten
26.663
45.785
335.094
311.706
65% van de
verhuuropbrengsten
17.331
29.76
217.811
202.609
Betaalde hypotheekrente
22.4
25.6
103.338
Belastbare inkomen (niet aangegeven)
17.331
7.36
192.211
99.271
Belastingplichtige heeft geen verhuuropbrengsten aangegeven.”
2.7
De Inspecteur heeft voor de onderhavige jaren op 22 april 2016 overeenkomstig het advies van de controlemedewerker de in 1.1 tot en met 1.3 vermelde navorderingsaanslagen en de daarbij vermelde boetes opgelegd.

3.GESCHIL

3.1
In geschil is of de navorderingsaanslagen en de boetes terecht en naar de juiste bedragen zijn opgelegd.
3.2
Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend en stelt dat zij voor de jaren 2013 en 2014 een negatief belastbaar inkomen had. Belanghebbende stelt dat de navorderingsaanslagen en boetes daarom onterecht zijn opgelegd.
3.3
De Inspecteur beantwoordt deze vraag bevestigend en stelt dat belanghebbende de vereiste aangifte niet heeft gedaan door nihil aangiften in te dienen. De navorderingsaanslagen zijn naar redelijkheid geschat. De Inspecteur concludeert tot handhaving van de navorderingsaanslagen en de boetes.

4.OVERWEGINGEN

4.1
Tussen partijen is niet in geschil dat de inkomsten die belanghebbende en haar echtgenoot in de onderhavige jaren uit de in 2.1 vermelde appartementen hebben genoten aangemerkt dienen te worden als opbrengsten uit onroerende zaken in de zin van artikel 4 Landsverordening op de inkomstenbelasting 1943 (hierna: LIB). Het Gerecht acht dat juist. Het Gerecht stelt vast dat op belanghebbende, omdat zij zowel het gehele jaar 2013 als het gehele jaar 2014 gehuwd is, de bepalingen van artikel 20 van de LIB van toepassing zijn.
4.2
Ingevolge artikel 20, lid 2, letter c van de LIB worden de bestanddelen van het zuiver inkomen van een belastingplichtige, anders dan het persoonlijk inkomen en de persoonlijke verminderingen, aangemerkt als zuiver inkomen van zijn echtgenoot indien beider persoonlijk inkomen gelijk is of beiden geen persoonlijk inkomen genieten, en belastingplichtige jonger is dan zijn echtgenoot. Opbrengsten uit onroerende zaken behoren ingevolge het bepaalde in artikel 20, lid 3 en lid 4 van de LIB niet tot het persoonlijk inkomen.
4.3
Zowel belanghebbende als belanghebbendes echtgenoot hebben voor de jaren 2013 en 2014 nihil aangiften ingediend. Blijkens de aangiften hebben beide echtgenoten voor de onderhavige jaren geen persoonlijk inkomen genoten. De Inspecteur heeft dat niet betwist. Belanghebbende is geboren op 3 april 1975, belanghebbendes echtgenoot is geboren op 17 april 1971. Belanghebbende is aldus jonger dan haar echtgenoot. Dit houdt in dat de bestanddelen van belanghebbendes zuiver inkomen, op grond van artikel 20, lid 2, letter c LIB, aan haar echtgenoot moeten worden toegerekend.
4.4
Het voorgaande betekent dat de Inspecteur de opbrengsten uit onroerende zaken van belanghebbende aan haar echtgenoot had moeten toerekenen. Alleen al daarom zijn de navorderingsaanslagen en bijbehorende vergrijpboetes ten onrechte aan belanghebbende opgelegd. Het Gerecht zal de navorderingsaanslagen en boetes dan ook vernietigen.

5.PROCESKOSTEN EN GRIFFIERECHT

5.1
Het Gerecht ziet geen aanleiding voor een vergoeding van de proceskosten, nu niet is gebleken van kosten die voor vergoeding in aanmerking komen. Er is immers geen sprake van een door een derde beroepsmatig verleende bijstand.
5.2
Wel dient de Inspecteur op grond van artikel 18, lid 5 LBB het betaalde griffierecht van NAf 50 aan belanghebbende te vergoeden.

6.DE BESLISSING

Het Gerecht:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar;
- vernietigt de navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premies AOV/AWW, premie AVBZ en premie BVZ over de jaren 2013 en 2014 en de bijbehorende boetes; en
- draagt de Inspecteur op het door belanghebbende betaalde griffierecht van NAf 50 te vergoeden.
Deze uitspraak is gegeven door mr. drs. M.M. de Werd, rechter, en uitgesproken op 22 oktober 2021, in tegenwoordigheid van de griffier mr. S.C.M.J. Bucx.
De griffier, De rechter,
Afschriften zijn per post/ per e-mail op ………………………… aan partijen verzonden.
HOGER BEROEP
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen
twee maandenna de verzenddatum hoger beroep instellen bij:
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (belastingkamer)
Emancipatie Boulevard Dominico “Don” Martina 18
Willemstad
Curaçao
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener,
b. de dagtekening,
c. waartegen u in beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Partijen hebben ook de mogelijkheid het ondertekende beroepschrift per e-mail in te dienen bij de griffie van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie:
belastinggriffieCUR@caribjustitia.org.
Voor het instellen van hoger beroep is het volgende bedrag aan griffierecht verschuldigd:
- natuurlijke personen: NAf 200
- personenvennootschappen en rechtspersonen: NAf 500