ECLI:NL:OGEAC:2022:295

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
5 oktober 2022
Publicatiedatum
31 oktober 2022
Zaaknummer
CUR202104165 en CUR202104176
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de kwalificatie van brieven als beschikkingen in het bestuursrecht

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao zich gebogen over de vraag of brieven van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) aan eiser, een longarts, als beschikkingen kunnen worden aangemerkt in de zin van de Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar). Eiser had beroep ingesteld tegen twee brieven van de SVB, waarin werd medegedeeld dat zijn declaraties over een bepaalde periode tegen een lager tarief zouden worden uitbetaald. Eiser stelde dat deze brieven wel degelijk beschikkingen waren, omdat ze zijn recht op volledige betaling wijzigden. De SVB betwistte dit en stelde dat de brieven slechts betaalspecificaties waren, die voortvloeiden uit een eerdere beschikking van 25 oktober 2021.

Het Gerecht heeft vastgesteld dat de brieven van 16 en 24 november 2021 geen beschikkingen zijn in de zin van de Lar. Het Gerecht oordeelde dat de wijziging van de rechten van eiser al was vastgelegd in de brief van 25 oktober 2021, waardoor de latere brieven slechts uitvoeringshandelingen waren en geen nieuwe rechtsgevolgen creëerden. Eiser had geen rechtsmiddelen aangewend tegen de brief van 25 oktober 2021, en de beroepen tegen de latere brieven waren te laat ingediend. Het Gerecht verklaarde zich daarom onbevoegd om van de beroepen kennis te nemen.

De uitspraak benadrukt het belang van de kwalificatie van documenten in het bestuursrecht en de noodzaak voor eisers om tijdig rechtsmiddelen aan te wenden tegen beschikkingen. De beslissing van het Gerecht is openbaar uitgesproken op 5 oktober 2022, en tegen deze uitspraak staat hoger beroep open binnen zes weken na kennisgeving.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

Uitspraak

In het geding tussen:

[eiser],

wonend in Curaçao,
eiser,
gemachtigden: mrs. M.F. Murray en S.J.C. Anthonio, advocaten,
en

de Sociale Verzekeringsbank,

verweerster, hierna: de SVB,
gemachtigden: mrs. N.S. Dare en K.A. Martis, werkzaam bij de SVB.

Procesverloop

In het beroep met zaaknummer CUR202104165
Bij brief van 16 november 2021 heeft het Hoofd Declaraties eiser bericht welk bedrag van twee van eisers declaraties over de periode november 2021 aan hem wordt betaald.
Eiser heeft tegen deze brief beroep ingesteld.
In het beroep met zaaknummer CUR202104176
Bij brief van 24 november 2021 heeft het Hoofd Declaraties eiser bericht welk bedrag van vier van eisers declaraties over de periode november 2021 aan hem wordt betaald.
Eiser heeft tegen deze brief beroep ingesteld.
In de beroepen met zaaknummers CUR202104165 en CUR202104176
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft een akte uitlating ingediend en vijf nadere producties.
Verweerder heeft nadere stukken met daarin regelgeving voor medewerkenden overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 augustus 2022. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigden. De SVB heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Dare en mevrouw [accountmanager], werkzaam als accountmanager bij de SVB.
Ter zitting heeft verweerder de bestreden beschikking met bijlagen overgelegd en daarbij een formulier van de SVB over uitreiking van de beschikking.

Overwegingen

Waar gaat de zaak over?
1.1
Eiser is werkzaam als longarts en sinds juli 2002 te Curaçao. Eiser is medewerkende van de SVB. In december 2022 wordt eiser 65 jaar.
1.2
Tussen de Vereniging Medisch Specialisten Curaçao (VMSC) en de SVB is op 14 maart 2016 een “Convenant betreffende registratieverplichting” (het convenant) gesloten. In dit convenant hebben de VMSC en de SVB afspraken vastgelegd met betrekking tot de aan de individuele specialisten te stellen kwaliteitseisen. Op
12 december 2018 is een addendum bij het convenant tot stand gekomen. In artikel 16 van het convenant staat dat als een medewerkende specialist niet aan alle kwaliteitsafspraken voldoet, de specialist eerst een waarschuwing krijgt met de mogelijkheid om alsnog aan de gestelde eisen te voldoen. Als de specialist dan nog niet aan de voorwaarden voldoet, zal hij eerst tegen een lager tarief worden uitbetaald en daarna zal de specialist worden uitgeschreven uit het register van medewerkenden.
1.3
De SVB heeft eiser bij brief van 18 oktober 2018 en bij brief van 15 juli 2021 een waarschuwing opgelegd voor het niet overleggen van een bewijs van toelating aan een ziekenhuis. Eiser heeft tegen die waarschuwingen beroep ingesteld. Bij uitspraak van 3 november 2021 (ECLI:NL:OGEAC:2021:272) heeft het Gerecht zich onbevoegd verklaard om van die beroepen kennis te nemen. Kort gezegd heeft het Gerecht in die uitspraak geoordeeld dat de gegeven waarschuwingen niet op een wettelijk voorschrift berusten.
1.4
Verder heeft het Gerecht in die uitspraak in rechtsoverweging 4.3 overwogen:
“Voor zover de SVB de zorg heeft dat zij door dit oordeel geen vervolgstappen conform het convenant kan ondernemen jegens eiser, is die zorg onterecht. De gegeven waarschuwingen kunnen alleen op zichzelf niet worden aangevochten bij de Lar-rechter. De rechtmatigheid van de waarschuwing kan in rechte aan de orde worden gesteld in de procedure tegen een naar aanleiding van een volgende overtreding toegepaste bestuurlijke sanctie. In dit geval zal de SVB, zoals zij ter zitting heeft toegelicht, in aparte beschikkingen de betaling van eisers nota’s geheel of gedeeltelijk weigeren als eiser niet voldoet aan de waarschuwingen. Tegen die beschikkingen kan wel beroep worden ingesteld bij de bestuursrechter.”
1.5
Bij brief van 25 oktober 2021 heeft de directeur van de SVB het volgende aan eiser geschreven:
“Geachte heer [eiser],
Naar aanleiding van de waarschuwingsbrief van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) d.d. 15 juli 2021 (…) gaat de SVB over tot uitvoering van de gevolgen van het (bij herhaling) niet voldoen aan de toelating tot een ziekenhuis vanaf 2019 tot en met heden.
Hierbij deelt SVB u mede dat vanaf behandelmaand november 2021 het consulttarief van vòòr 2009 (bijlage 2) voor u gehanteerd wordt voor de periode van zes maanden, dus tot en met de behandelmaand april 2022 of met ingang van de datum dat u een schriftelijk bewijs indient met de toelatingsdatum tot een lokaal ziekenhuis.
U heeft vervolgens, zoals ook reeds eerder in de brief van SVB d.d. van 15 juli jl. is aangegeven, nog tot 31 maart 202022 de kans om een toelatingsovereenkomst in te leveren. Indien u voor die datum nog steeds geen toelatingsovereenkomst kan inleveren, dan volgt per 1 april 2022 uitschrijving uit het Register van Medewerkenden.
(…)”
1.6
Vervolgens heeft verweerder de onder “Procesverloop” genoemde brieven van 16 en 24 november 2021 aan eiser verstuurd.
Zijn de brieven van 16 en 24 november 2021 beschikkingen?
2. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de brieven van
16 en 24 november 2021 geen beschikkingen zijn als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Lar. Het zijn betaalspecificaties waaruit weliswaar blijkt dat de facturen van eiser uitbetaald worden tegen een lager tarief, maar het gaat slechts om uitvoering van de beschikking van 25 oktober 2021.
3. Volgens eiser zijn de brieven van 16 en 24 november 2021 wel beschikkingen in de zin van de Lar. In die brieven wordt immers het recht van eiser op volledige betaling van zijn declaraties gewijzigd. Eiser verwijst ter onderbouwing van zijn standpunt naar de uitspraken van de Hoge Raad van 10 juli 2015 (ECLI:NL:HR:2015:1874) en 6 februari 2015 (ECLI:NL:HR:2015:233). De brief van
25 oktober 2021 is volgens eiser slechts informatief van aard, waarbij wordt aangekondigd dat de SVB zal overgaan tot het inkorten van de declaraties van eiser per november 2021. Pas bij de brieven van 16 en 24 november 2021 is de SVB daadwerkelijk overgegaan tot het inhouden van de betalingen. Dit is volgens eiser ook conform wat in de uitspraak van het Gerecht van 3 november 2021 in rechtsoverweging 4.3 staat.
4. Het Gerecht moet eerst (ook ambtshalve) een oordeel geven over de vraag of de brieven van 16 november 2021 en 24 november 2021 beschikkingen zijn in de zin van artikel 3 van de Lar. Alleen als die brieven kwalificeren als beschikkingen is het Gerecht gelet op artikel 7 van de Lar bevoegd om kennis te nemen van de beroepen van eiser daartegen.
4.1
Het Gerecht is van oordeel dat de brieven van 16 en 24 november 2021 geen beschikkingen zijn in de zin van de Lar. Het Gerecht motiveert dat als volgt.
4.2
Een beschikking als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Lar houdt een publiekrechtelijke rechtshandeling in die niet van algemene strekking is. Een rechtshandeling is een handeling gericht op rechtsgevolg: het scheppen, wijzigen of tenietdoen van rechten en of plichten. Een rechtshandeling is publiekrechtelijk als zij is gebaseerd op een publiekrechtelijke grondslag.
4.3
Een rechtshandeling is gericht op wijziging in rechten, aanspraken of plichten van de geadresseerde. Onder omstandigheden kunnen betaalspecificaties, zoals de brieven van 16 en 24 november 2021 als beschikkingen worden aangemerkt. Wanneer een ander daartoe strekkend geschrift van een bestuursorgaan ontbreekt, kan voor een rechtszoekende de wijziging van een recht, aanspraak of plicht pas duidelijk worden in een betaalspecificatie. In dit geval blijkt de wijziging in rechten en aanspraken van eiser echter al uit een eerder geschrift, namelijk uit de brief van
25 oktober 2021.
4.4
Naar het oordeel van het Gerecht blijkt uit de eerste twee alinea’s van deze brief duidelijk en onvoorwaardelijk dat over een vastgestelde periode van zes behandelmaanden (november 2021 tot en met april 2022) voor eiser een lager tarief zal worden gehanteerd bij het uitbetalen van zijn declaraties. Daarmee is die brief gericht op het wijzigen van de rechten en aanspraken van eiser over de periode november 2021 tot en met april 2022. Onder deze omstandigheden kwalificeren de betaalspecificaties niet als beschikkingen, omdat slechts sprake is van een uitvoering van de eerder genoemde beslissing en dus niet van een (nieuw) rechtsgevolg.
4.5
De uitspraken van de Hoge Raad waar eiser naar verwezen heeft, brengen het Gerecht niet tot een ander oordeel. In die zaak had het Centraal Administratiekantoor een aantal facturen aan een betrokkene uitgeschreven die betrokkene niet had betaald. De facturen over de jaren 2005 tot en met 2008 hebben te gelden als besluiten in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht. Redengevend daarvoor is dat in die facturen ook is vastgesteld dat in een bepaalde periode hulp of zorg op de voet van de AWBZ of de Wmo is genoten, waarbij tevens de hoogte van de verschuldigde eigen bijdrage is vastgesteld. In die zaak was er geen ander geschrift waar die aanspraak is vastgesteld. In deze zaak is de wijziging van het recht wel eerder vastgesteld in de brief van 25 oktober 2021.
5. Ter zitting heeft eiser nog een aantal omstandigheden genoemd op basis waarvan geconcludeerd moet worden dat de brief van 25 oktober 2021 geen beschikking is. In de eerste plaats voert eiser aan dat de SVB vaker iets aankondigt en het vervolgens dan niet doet. Ook in dit geval heeft de SVB niet alle declaraties van eiser gekort. Dat is dus een indicatie dat de SVB de brief van 25 oktober 2021 ook zelf niet als beschikking ziet. In de tweede plaats kondigt de SVB in de brief van 25 oktober 2021 ook de uitschrijving van eiser uit het Register van Medewerkenden aan per 1 april 2022 en ook dat heeft de SVB niet gedaan. Verder geldt volgens eiser dat als de brief van 25 oktober 2021 als beschikking wordt aangemerkt, hij te zijner tijd ook niet tegen de in deze brief aangekondigde uitschrijving kan opkomen. Dan zal hem worden tegengeworpen dat het rechtsgevolg al bij de brief van 25 oktober 2021 is ingetreden. Ten slotte wijst eiser op het ontbreken van een rechtsmiddelenclausule. Die wordt weliswaar als bijlage 2 genoemd in de brief van 25 oktober 2021, maar eiser stelt dat hij die bijlage niet heeft ontvangen.
6. Ook deze door eiser genoemde omstandigheden brengen het Gerecht niet tot een ander oordeel. Deze omstandigheden doen geen afbreuk aan het karakter van de brief van 25 oktober 2021 van een beschikking als bedoeld in de Lar. Daarbij betrekt het Gerecht ook de volgende door verweerder ter zitting gegeven toelichtingen op de door eiser gestelde omstandigheden.
6.1
Uit het door eiser als productie 7 overgelegde overzicht blijkt eiser conform de in de brief van 25 oktober 2021 genoemde periode november 2021 tot en met april 2022 gekort is op zijn ingediende facturen. Weliswaar is er ook op 11 mei 2022 nog een factuur gekort, maar volgens verweerder ziet die factuur op de behandelmaand april 2022. Eiser heeft die stelling van de SVB ter zitting onvoldoende weersproken.
6.2
Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat hij eiser inderdaad had kunnen uitschrijven per 1 april 2022, maar dat heeft de SVB nog niet willen doen in afwachting van deze procedure. Omdat de beschikking van 25 oktober 2021 zag op korting gedurende een periode van zes maanden, is verweerder eveneens in afwachting van deze procedure de facturen van eiser na die zes maanden weer tegen het geldende (niet gekorte) tarief gaan uitbetalen.
6.3
Verder is de alinea over de uitschrijving in de brief anders dan de korting wel voorwaardelijk geformuleerd. Dit deel van de brief van 25 oktober 2021 is naar het oordeel van het Gerecht geen beschikking. Een eventuele uitschrijving zal verweerder in een aparte beschikking moeten vastleggen. Tegen die beschikking kan eiser dan desgewenst rechtsmiddelen aanwenden.
6.4
Het Gerecht stelt vast dat eiser als productie 2 bij zijn beroepschrift de brief van 25 oktober 2021 heeft overgelegd. Op de tweede pagina van die productie wordt verwezen naar bijlage 3: “Rechtsmiddelenclausule Regeling Medewerking 1960”. Die bijlage zit niet bij de door eiser overgelegde producties. Ter zitting heeft verweerder de brief van 25 oktober 2021 met de bijlagen 1,2 en 3 overgelegd en daarbij een bezorglijst waarop door of namens eiser voor ontvangst zou zijn getekend. Eiser betwist de ontvangst daarvan, maar die enkele betwisting is onvoldoende. Het Gerecht heeft geen reden om te twijfelen dat de brief met de drie bijlagen aan eiser is verzonden en dat door of namens eiser is getekend voor ontvangst. En ook al zou eiser gevolgd worden in zijn betoog dat hij alleen de brief zonder bijlagen heeft ontvangen, dan lag het op de weg van eiser om navraag bij verweerder te doen naar die bijlagen. Die worden immers wel genoemd op de tweede pagina van de brief die eiser wel heeft ontvangen. Eiser had dan op die manier kunnen beschikken over de rechtsmiddelenclausule.
6.5
Nu naar het oordeel van het Gerecht de brieven van 16 november 2021 en
24 november 2021 geen beschikkingen zijn in de zin van artikel 3 van de Lar, is het Gerecht onbevoegd om van het beroep van eiser daartegen kennis te nemen. Tussen partijen is niet in geschil dat eiser tegen brief van 25 oktober 2021 geen rechtsmiddelen heeft aangewend. De onderhavige beroepen zijn ook ingediend na verstrijking van de beroepstermijn van de brief van 25 oktober 2021. Voor zover die beroepen al geacht kunnen worden te zijn gericht tegen de brief van 25 oktober 2021, zijn die dus te laat ingediend.

Beslissing

Het Gerecht
verklaartzich
onbevoegdom van de beroepen kennis te nemen.
Aldus vastgesteld door mrs. S. Lanshage, voorzitter, J. Sybesma en M.A. Evertsz, leden, en in het openbaar uitgesproken op 5 oktober 2022, in tegenwoordigheid van
mr. S.N. Aswani, griffier.
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open binnen zes weken na kennisgeving hiervan. Zie hoofdstuk 5 van de Lar.