9.2Tijdens de eerste zitting heeft het Gerecht met toestemming van partijen kennis genomen van beide stukken. Tijdens die zitting is duidelijk geworden dat eiseres openbaarmaking beoogd van beide documenten. Naar het oordeel van het Gerecht had het op de weg van verweerder gelegen om na ontvangst van het Lob-verzoek van eiseres bij haar duidelijk te krijgen welke stukken zij openbaargemaakt wenste te zien. De tekst van het verzoek van eiseres gaf daar voldoende aanleiding toe. Bij de concessieovereenkomst is het Land anders dan verweerder in het bestreden beschikking stelt wel partij. Alleen al om deze reden kan de door verweerder in de bestreden beschikking gegeven motivering de afwijzing niet dragen. Het beroep is gegrond en het Gerecht zal de bestreden beschikking vernietigen.
10. Met het oog op finale geschilbeslechting zal het Gerecht vervolgens beoordelen of de rechtsgevolgen van de vernietigde bestreden beschikking in stand kunnen blijven.
Nader standpunt verweerder over de weigering tot openbaarmaking
11. Verweerder heeft zich in de nadere stukken en tijdens de tweede zitting op het standpunt gesteld dat beide stukken geen betrekking hebben op een bestuurlijke aangelegenheid. Het gaat om overeenkomsten tussen twee privaatrechtelijke partijen die zien op privaatrechtelijke aangelegenheden. De inhoud van beide overeenkomsten ziet niet toe op informatie over het extern optreden, de interne organisatie of de bedrijfsvoering van het Land. Verweerder heeft gewezen op de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) van3 oktober 1996 (ECLI:NL:RVS:1996:AA6767) en 14 mei 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:1723). Als het Gerecht van oordeel zou zijn dat de overeenkomsten wel een bestuurlijke aangelegenheid betreffen, stelt verweerder zich op het standpunt dat het belang van openbaarmaking niet opweegt tegen de economische en financiële belangen van het Land en het voorkomen van onevenredige bevoordeling of benadeling van bij de aangelegenheid betrokken natuurlijke personen of rechtspersonen dan wel van derden. Omdat de looptijd van de overeenkomsten binnen een aantal jaren eindigt, zal het Land via verweerder nieuwe concessieovereenkomsten aangaan. Bij openbaarmaking van de beide documenten zal dat de toekomstige onderhandelingspartners van het Land een veel stevigere positie geven in die onderhandelingen en dat leidt tot benadeling van het Land en de betrokken rechtspersonen. Bestuurlijke aangelegenheid?
12. Eiseres voert allereerst aan dat wel sprake is van een bestuurlijke aangelegenheid. Het gaat volgens eiseres immers om een onderdeel van het economisch ontwikkelingsbeleid en daarvoor is verweerder verantwoordelijk. De delegatie van de exploitatie van de luchthaven door het Land is onderdeel van het beleid van het Land.
13. Artikel 3, eerste lid, van de Lob bepaalt voor zover hier relevant dat een ieder verzoeken om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid kan richten tot een bestuursorgaan. Artikel 1, aanhef en onder c, bepaalt dat onder een bestuurlijke aangelegenheid wordt verstaan een aangelegenheid die betrekking heeft op beleid van een bestuursorgaan, daaronder begrepen de voorbereiding en de uitvoering ervan.
14. Het begrip 'bestuurlijk' in artikel 3 van de Lob moet, gelet op het doel van de Lob, ruim worden uitgelegd en ziet op het openbaar bestuur in al zijn facetten. Het betreft niet alleen het externe optreden van het bestuur, maar ook de interne organisatie en de wijze waarop het de taken van het bestuursorgaan vervult. Niet een document als zodanig, maar de aangelegenheid die de verzoeker op het oog heeft gehad, bepaalt de bestuurlijke relevantie.
15. Het informatieverzoek van eiseres ziet op de exploitatie van Hato en de totstandkoming van tarieven voor het gebruik maken van Hato door luchtvaartmaatschappijen. Naar het oordeel van het Gerecht is sprake van een bestuurlijke aangelegenheid, de documenten geven immers inzicht in hoe het Land omgaat met de exploitatie van het nationale vliegveld van Curaçao. Het enkele feit dat sprake is van privaatrechtelijke overeenkomsten is onvoldoende voor de conclusie dat geen sprake kan zijn van een bestuurlijke aangelegenheid. Het Gerecht volgt verweerder ook niet in zijn verwijzingen naar de uitspraken van de AbRS van 3 oktober 1996 en 14 mei 2014. In de eerst genoemde uitspraak speelde de weigering van de Luchthaven Schiphol N.V. (Schiphol) om afschriften te verstrekken van goedkeuringsbesluiten van haar raad van commissarissen betreffende de vaststelling van de tarieven over 1991 tot en met 1993. Schiphol weigerde te besluiten op de ingediende bezwaarschriften. De AbRS oordeelde dat Schiphol geen bestuursorgaan is in de zin van artikel 1:1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Nederlandse Algemene wet bestuursrecht. Toepassing van de Nederlandse Wet openbaarheid van bestuur was om die reden niet aan de orde. In de tweede genoemde zaak ging het om een informatieverzoek van RTL Nederland B.V. aan ProRail B.V. en was de vraag of ProRail B.V. onder de verantwoordelijk van een bestuursorgaan werkzaam was. De AbRS was van oordeel dat dat niet het geval was en dus viel de gevraagde informatie niet onder de reikwijdte van de Wob. In beide zaken ging het dus niet om de vraag of sprake was van een bestuurlijke aangelegenheid, terwijl die vraag hier wel aan de orde is.
Belang van openbaarheid versus financiële belangen Land / benadeling rechtspersonen
16. Eiseres voert vervolgens aan dat een situatie als bedoeld in artikel 11, tweede lid, aanhef en onder a en f, van de Lob niet aan de orde is. Volgens eiseres eindigt de huidige concessie pas in 2033. Voor zover dan al gezocht gaat worden naar een nieuwe exploitant via een aanbestedingsprocedure, dan is het niet waarschijnlijk dat in 2033 dezelfde uitgangspunten en gegevens worden gehanteerd als ten tijde van het sluiten van de huidige concessieovereenkomst. Het openbaar maken van de inhoud van de documenten kan niet van invloed zijn op de onderhandelingspositie van het Land of nadelig zijn voor haar economische of financiële belangen. De resultaten van het in 2003 ingezette beleid zoals neergelegd in de concessieovereenkomst en de DOMA zijn immers niet goed en openbaarmaking kan dus geen nadelige gevolgen hebben. Verweerder zou ook kunnen kiezen voor het weglakken van passages.
17. Het Gerecht is na kennisneming van de inhoud van de concessieovereenkomst en de DOMA van oordeel dat verweerder in redelijkheid zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat het openbaar maken van die documenten niet opweegt tegen de economische of financiële belangen van het Land en tegen het voorkomen van onevenredige bevoordeling of benadeling van bij de aangelegenheid betrokken rechtspersonen. Verweerder heeft tijdens de tweede zitting onweersproken gesteld dat op dit moment al voorbereidingen getroffen worden voor een nieuwe concessieverlening in 2033. Als deze documenten openbaar worden gemaakt, kunnen gegadigden voor de nieuwe concessie hun onderhandelingspositie op de informatie uit de overeenkomsten afstemmen. Bijvoorbeeld op de informatie over de huidige hoogte van de te betalen concessievergoeding of andere in de huidige overeenkomsten opgenomen verplichtingen van het Land en HIA. Dat kan tot financieel nadeel leiden bij het Land of bij HIA. Ook de concurrentiepositie van CAP wordt hierdoor aangetast. Naar het oordeel van het Gerecht leidt het weglakken van de passages die betrekking hebben op financiële en economische belangen tot een document dat geen samenhangende en zinnige informatie bevat.
18. Het Gerecht is van oordeel dat verweerder met een beroep op artikel 11, tweede lid, aanhef en onder a en f, van de Lob openbaarmaking van de concessieovereenkomst en de DOMA heeft mogen weigeren. Het Gerecht zal dan ook de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand laten.
19. Omdat het beroep gegrond is, zal het Gerecht verweerder veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten tot een bedrag van NAf 2.100,- (1 punt voor het indienen van de beroepsgronden tegen de bestreden beschikking, 1 punt voor het verschijnen ter zitting van 6 september 2021, 0,5 punt voor het indienen van een reactie bij brief van 16 november 2021 en 0,5 voor het verschijnen ter zitting van
14 februari 2022, waarde per punt NAf 700,-) voor verleende rechtsbijstand.