ECLI:NL:OGEAC:2022:325

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
16 december 2022
Publicatiedatum
20 december 2022
Zaaknummer
CUR202102905 t/m CUR202102907 en CUR202103669 t/m CUR202103675 en CUR202103677
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • mr. drs. M.M. de Werd
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premies AOV/AWW, AVBZ 2013-2015 en BVZ 2014 en 2015 met omkering bewijslast

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao op 16 december 2022 uitspraak gedaan over de navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premies AOV/AWW en AVBZ voor de jaren 2013 tot en met 2015, alsook de premie BVZ voor de jaren 2014 en 2015. De belanghebbende, die een nagelzaak exploiteert, heeft niet voldaan aan haar administratieplicht, wat heeft geleid tot omkering en verzwaring van de bewijslast. De Inspecteur heeft navorderingsaanslagen opgelegd op basis van een theoretische omzetberekening, maar het Gerecht heeft geoordeeld dat de door de Inspecteur gehanteerde schattingen niet redelijk waren. Het Gerecht heeft de belastbare inkomens voor de jaren 2013 tot en met 2015 verlaagd en de vergrijpboetes verminderd. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor belastingplichtigen om aan hun administratie- en bewaarplicht te voldoen, en dat de Inspecteur niet willekeurig mag handelen bij het vaststellen van navorderingsaanslagen. De belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de opgelegde boetes, maar het Gerecht heeft geoordeeld dat de boetes voor de omzetcorrecties en de overige correcties terecht zijn opgelegd, waarbij opzet en grove schuld zijn vastgesteld. De uitspraak concludeert met een vermindering van de navorderingsaanslagen en de vergrijpboetes, en een veroordeling van de Inspecteur in de proceskosten van de belanghebbende.

Uitspraak

Uitspraak van 16 december 2022
BBZ nrs. CUR202102905 t/m CUR202102907 en CUR202103669 t/m CUR202103675 en CUR202103677
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening op het beroep in belastingzaken van:
[Belanghebbende],wonende in Curaçao,
belanghebbende,
gericht tegen:
DE INSPECTEUR DER BELASTINGEN, zetelend in Curaçao,
de Inspecteur.

1.PROCESVERLOOP

1.1
Aan belanghebbende zijn op 26 oktober 2018 navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premies AOV/AWW en AVBZ over het jaar 2013 opgelegd naar een belastbaar inkomen en premie-inkomen van NAf 123.658 en een te betalen bedrag aan inkomstenbelasting van NAf 32.586 met een verzuimboete van NAf 250 en een vergrijpboete van NAf 16.418 en een te betalen bedrag aan premies AOV/AWW van NAf 15.772 met een vergrijpboete van NAf 3.943 en een te betalen bedrag aan premie AVBZ van NAf 2.473 met een vergrijpboete van NAf 618.
1.2
Aan belanghebbende zijn op 26 oktober 2018 navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premies AOV/AWW en AVBZ over het jaar 2014 opgelegd naar een belastbaar inkomen en premie-inkomen van NAf 122.068 en een te betalen bedrag aan inkomstenbelasting van NAf 31.248 met een verzuimboete van NAf 500 en een vergrijpboete van NAf 15.874 en een te betalen bedrag aan premies AOV/AWW van NAf 16.221 met een vergrijpboete van NAf 4.055 en een te betalen bedrag aan premie AVBZ van NAf 2.441 met een vergrijpboete van NAf 610. Tevens is een navorderingsaanslag premie BVZ over het jaar 2014 opgelegd naar een premie-inkomen van NAf 129.684 en een te betalen bedrag aan premie van NAf 12.808 met een vergrijpboete van NAf 3.202.
1.3
Aan belanghebbende zijn op 26 oktober 2018 navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premies AOV/AWW en AVBZ over het jaar 2015 opgelegd naar een belastbaar inkomen en premie-inkomen van NAf 125.950 en een te betalen bedrag aan inkomstenbelasting van NAf 31.167 met een vergrijpboete van NAf 15.583 en een te betalen bedrag aan premies AOV/AWW van NAf 16.260 met een vergrijpboete van NAf 4.065 en een te betalen bedrag aan premie AVBZ van NAf 2.519 met een vergrijpboete van NAf 629. Tevens is een navorderingsaanslag premie BVZ over het jaar 2015 opgelegd naar een premie-inkomen van NAf 127.008 en een te betalen bedrag aan premie van NAf 17.273 met een vergrijpboete van NAf 4.318.
1.4
Belanghebbende heeft op 29 november 2018 tegen de navorderingsaanslagen en de vergrijpboetes bezwaar gemaakt. Op 21 december 2018 en 26 april 2019 heeft belanghebbende de bezwaren nader gemotiveerd.
1.5
De Inspecteur heeft op 6 augustus (2013) en 27 augustus 2021 (2014 en 2015) uitspraken op bezwaar gedaan en de navorderingsaanslagen over 2013 verminderd naar een belastbaar- en premie-inkomen van NAf 79.615. Over 2014 zijn de navorderingsaanslagen verminderd naar een belastbaar inkomen van NAf 78.025 en een premie-inkomen van respectievelijk NAf 78.025 (AOV/AWW en AVBZ) en NAf 85.641 (BVZ). Over 2015 zijn de navorderingsaanslagen verminderd naar een belastbaar inkomen van NAf 81.907 en een premie-inkomen van respectievelijk NAf 83.581 (AOV/AWW en AVBZ) en NAf 82.965 (BVZ). Alle boetes zijn gehandhaafd.
1.6
Belanghebbende heeft op 4 oktober (2013) en 25 oktober 2021 (2014 en 2015) beroep ingesteld tegen de uitspraken van de Inspecteur. Belanghebbende heeft daarvoor een bedrag aan griffierecht betaald van NAf 50. Op 7 oktober 2021 heeft belanghebbende aanvullende stukken aan het Gerecht doen toekomen.
1.7
De Inspecteur heeft op 30 augustus 2022 via de e-mail een verweerschrift ingediend.
1.8
De Inspecteur heeft op 30 augustus 2022 via de e-mail screenprints opgestuurd van de verminderingen van de vergrijpboetes inkomstenbelasting en van de vernietiging van de vergrijpboetes premieheffing.
1.9
De zitting heeft plaatsgevonden op 31 augustus 2022 te Willemstad. Belanghebbende is verschenen vergezeld van haar gemachtigde, de heer [A]. Namens de Inspecteur is mr. [B] verschenen. De gemachtigde van belanghebbende heeft een pleitnota ingebracht en voorgedragen. De rechter heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

2.FEITEN

2.1
Belanghebbende exploiteert onder de naam [C] een nagelzaak waarin nagelbehandelingen plaatsvinden. Daarnaast wordt er in de zaak haar verzorgd en verkoopt belanghebbende cosmetica, bijouterie en tassen.
2.2
In de onderneming zijn drie personen werkzaam: belanghebbende zelf en haar twee dochters.
2.3
Door belanghebbende is aangifte gedaan naar de volgende belastbare inkomens:
Aangegeven(
in NAf)
2013
2014
2015
Opbrengst uit onderneming
9.767
7.123
4.037
Minus: Investeringsaftrek
nihil
1.39
Persoonlijke vermindering (levensverzekering)
1
Inkomen
9.767
5.733
Minus: Persoonlijke lasten
9.741
7.616
58
Belastbaar inkomen
26
-1.883
2.979
2.4
De Inspecteur heeft (kennelijk) definitieve aanslagen opgelegd overeenkomstig de aangiften.
2.5
In 2016 heeft bij belanghebbende op 11 april, op 14 april en op 6 mei een Waarneming ter plaatse (hierna: Wtp) plaatsgevonden. Daarbij heeft de behandelend ambtenaar de gegevens van de Wtp’s vergeleken met de gegevens uit de administratie van een of twee dagen ervoor. Dit resulteerde in de volgende tabel:
Datum
Aantal transacties
Omzet
Datum ervoor
Aantal transacties
Omzet
Maandag 11 april
7
461,00
Zaterdag 9 april
9
381,00
Donderdag 14 april
10
463,00
Woensdag 13 april
5
238,00
Vrijdag 6 mei
17
1.226,00
Woensdag 4 mei
10
655,00
2.6.1
Op verzoek van de Inspectie is bij belanghebbende door de Stichting Belastingaccountantsbureau (hierna: SBAB), als gevolg van de bevindingen bij de Wtp‘s, een boekenonderzoek verricht naar de aanvaardbaarheid van de aangiften inkomstenbelasting over de jaren 2013 tot en met 2015. De bevindingen van dat onderzoek zijn vastgelegd in een rapport van 5 april 2018. In het rapport is onder meer het volgende vermeld.
‘3.3 Administratieplicht
(…)
Tijdens het onderzoek heb ik vastgesteld dat belastingplichtige op de volgende onderdelen niet heeft voldaan aan de hiervoor omschreven verplichting:
- belastingplichtige heeft in het jaar 2014 geen agenda bijgehouden en/of overgelegd;
- er is geen loonadministratie bijgehouden;
- er is geen kasboek bijgehouden;
- er is geen voorraadadministratie bijgehouden voor de nagel lakken en bijouterie.
Verder heb ik de volgende gebreken geconstateerd:
- Er is geen aansluiting tussen de belaste omzet volgens de jaarrekening, de omzet waarover OB is aangegeven en de omzet volgens het verkoopboek (kassa);
- Op sommige dagen zijn er meer behandelingen vastgelegd in de agenda dan verwerkt in het verkoopboek (kassa). Ook komen er dagen voor waarbij er meer behandelingen zijn vastgelegd in het verkoopboek (kassa) dan in de agenda;
- Het komt regelmatig voor dat er meer omzet is verantwoord in de financiële administratie dan in het verkoopboek (kassa). Hieruit blijkt dat niet alle transacties op de kassa worden geregistreerd;
- Belastingplichtige heeft loon uitbetaald waarover geen LB en sociale premies
zijn ingehouden en afgedragen;
- Op grond van de bevindingen van het verkoopboek (digitale informatie van de kassa van de SBAB) is geconstateerd dat op twee van de dagen van WTP de aantallen transacties en omzet in vergelijking met de dag voor de WTP bijna twee keer hoger is.
(…)
Op basis van het voorgaande concludeer ik dat belastingplichtige niet heeft voldaan aan de administratieplicht ingevolge artikel 43, lid 2 ALL. In dit verband heb ik belastingplichtige gewezen op artikel 30, lid 6 ALL, de zogenaamde omkering bewijslast.
(…)
3.4
Bewaarplicht
(…)
Tijdens het onderzoek is vastgesteld dat de volgende delen van de administratie niet zijn bewaard:
  • aanschaf facturen van inventaris van het jaar 2013;
  • agenda van het jaar 2014;
  • z-aanslagen;
  • diverse inkoopfacturen van de controlejaren;
  • facturen met betrekking tot reis- en verblijfkosten.
Op basis van het voorgaande concludeer ik dat niet is voldaan aan de bewaarplicht ingevolge artikel 43, leden 2 en 6 ALL. In dit verband heb ik belastingplichtige gewezen op artikel 30, lid 6 ALL, de zogenaamde omkering bewijslast.
3.5
Kasregistratieplicht
(…)
Belastingplichtige is, voor de registratie van haar omzet, in het bezit van een verzegeld kasregistratiesysteem van de merk Quorion QMP50 (serienummer 5339308 en kassa- identificatienummer 000830). Deze kassa is op 29 april 2013 door de SBAB aan belastingplichtige ter beschikking gesteld en geïnstalleerd. Bij het afstemmen van de financiële administratie met de registraties op de kassa (verkoopboek) is gebleken dat niet alle transacties zijn verwerkt op de kassa. Ook bleek bij het afstemmen van de agenda over 2015 met de kassa en de financiële administratie dat niet alle transacties zijn geregistreerd op de kassa en in de financiële administratie.
(…)
3.11
Oordeel administratie
Naast de in de onderdelen ‘’Administratieplicht’’ en ‘’Bewaarplicht’’ genoemde bevindingen heb ik het volgende geconstateerd:
- in het jaar 2013 de IA niet juist is toegepast;
- omzet agenda sluit niet aan met omzet verkoopboek;
- in de controlejaren heeft belastingplichtige een negatief netto privé. Ik verwijs hiervoor naar bijlage 2.
(…)
Op basis van de geconstateerde materiele gebreken in de administratie en het niet volledig voldoen aan de bewaar- en administratieplicht overeenkomstig de ALL concludeer ik dat de gevoerde administratie zodanig ernstige gebreken vertoont dat deze niet kan dienen als betrouwbare basis voor de winstberekening.
(…)
2.6.2
De controleambtenaar heeft een opstelling gemaakt van de in privé gedane kasuitgaven en van de privé kasontvangsten. Op grond daarvan heeft hij een netto privé berekend van negatief NAf 22.694 in 2013, negatief NAf 9.243 in 2014 en negatief NAf 9.000 in 2015.
2.6.3
Na de bevindingen over de administratie heeft de controleambtenaar in afwijking van de aangegeven omzet een theoretische omzetberekening gemaakt en op basis daarvan correctie van de winsten voorgesteld:
Omschrijving
2013
2014
2015
Theoretisch berekende omzet exclusief OB
220.219
220.219
220.219
Aangegeven omzet
107.552
110.737
114.665
Correctie winst door meer omzet
112.667
109.482
105.554
Daarnaast heeft de controleambtenaar in zijn rapport nog een aantal andere correcties, waaronder kostencorrecties, voorgesteld.
2.6.4
Samenvattend heeft dat geleid tot de navolgende voorgestelde winstcorrecties.
Omschrijving
2013
2014
2015
Afschrijvingskosten
3.6
3.75
4.2
Meer opbrengst
112.667
109.482
105.554
Huuropbrengst
-
-
1.2
Autokosten
695
1.504
1.412
Kantinekosten
2.312
4.137
4.122
Water en elektra kosten
2.529
1.753
847
Telefoonkosten
900
900
1.503
Representatiekosten
-
232
347
Reiskosten
929
803
1.836
Investeringsaftrek
-
1.39
-
Totaal
123.632
123.951
121.021
2.6.5
Tenslotte heeft de controleambtenaar in 2015 door belanghebbende niet aangegeven privé-huurinkomsten tot een bedrag van NAf 1.950 bij het inkomen geteld.
2.6.6
De bevindingen in het rapport hebben geleid tot de volgende voorgestelde belastbare inkomens.
2013
2014
2015
Aangegeven/vastgesteld zuiver inkomen
26
-1.883
2.979
Winstcorrecties
123.632
123.951
121.021
Inkomenscorrecties
1.95
Belastbaar inkomen na correctie
123.658
122.068
125.95
De navorderingsaanslagen over de jaren 2013 tot en met 2015 zijn met inachtneming van bovengenoemde belastbare (en daarvan afgeleide premie-) inkomens opgelegd. Daarbij zijn vergrijpboetes opgelegd van 50% (inkomstenbelasting) respectievelijk 25% (premieheffing). Tevens zijn voor de jaren 2013 en 2014 verzuimboetes opgelegd van respectievelijk NAf 250 (2013) en NAf 500 (2014) voor het niet tijdig indienen van de aangifte.
2.7
Belanghebbende heeft op 29 november 2018 tegen de navorderingsaanslagen en de vergrijpboetes bezwaar gemaakt.
2.8
Om te kunnen beoordelen of en in hoeverre tegemoet kan worden gekomen aan de door belanghebbende ingediende bezwaarschriften van 29 november 2018 is een tweede BAB-onderzoek ingesteld bij belanghebbende. De bevindingen van dat onderzoek zijn vastgelegd in een rapport van 1 oktober 2020. In het rapport wordt geconcludeerd dat de in de eerdere controle voorgestelde omzet/winst-correcties te hoog zijn. De volgende passages zijn daarbij van belang.
‘3 STANDPUNTEN SBAB
(…)
Aan de andere kant is het wel zo dat de SBAB een drietal wtp’s bij de salon heeft gedaan en dat tijdens deze wtp’s gebleken is dat belastingplichtig gemiddeld slechts 12 (=(7+10+17)/3) klanten per dag heeft behandeld. Een gewogen gemiddelde waarbij rekening wordt gehouden met drukkere dagen tijdens weekenden leidt tot dezelfde conclusie. Mijn inziens is dit een betere indicatie van de bezetting van de capaciteit van belastingplichtige. Dit heeft in elk geval meer basis dan de fractie van 5/6 (15 behandelingen per dag) waarvoor er geen onderbouwing is. Op basis hiervan ben ik van mening dat de omzetberekening in het voordeel van belastingplichtige dient te worden aangepast. (…)
Nieuwe berekening omzet
Op basis van hetgeen hiervoor is beschreven kom ik tot de volgende berekening.
Omschrijving
2013
2014
2015
(a) Gemiddelde aantal klanten per dag
12
12
12
(b) Gemiddelde prijs per behandeling
47
47
47
(c) Totale dagomzet (a)x(b)
564
564
564
(d) Werkdagen
298
298
298
(e)
Totaal omzet per jaar
168.072
168.072
168.072
Ervan uitgaande dat de berekende omzet 90% van de totale omzet bedraagt, kom ik tot de volgende bedragen aan omzet voorde controlejaren:
Omschrijving
2013
2014
2015
Omzet gerelateerd aan nagelbehandelingen (90%)
168.072
168.072
168.072
Omzet gerelateerd aan verkoop van artikelen en overige diensten (10%)
18.675
18.675
18.675
Totaal theoretische omzet inclusief OB
186.747
186.747
186.747
Totaal theoretische omzet exclusief OB
176.176
176.176
176.176
Dit leidt tot de volgende aanpassing in de initiële voorgestelde correctie:
Omschrijving
2013
2014
2015
Theoretische omzet exclusief OB
176.176
176.176
176.176
Aangegeven omzet
107.552
110.737
114.665
Nieuw voorgestelde correctie
68.624
65.439
61.511
Initieel voorgestelde correctie
112.667
109.482
105.554
Vermindering correctie
44.043
44.043
44.043
4 CONCLUSIE
Aan de hand van hetgeen ik in dit rapport heb beschreven, stel ik u voor om het belastbaar inkomen van belastingplichtige als volgt aan te passen:
Omschrijving
2013
2014
2015
Aangegeven zuiver inkomen
26
(1.883)
2.979
Correcties a.d.v. boekenonderzoek
123.632
123.951
122.971
Belastbaar inkomen na boekenonderzoek
123.658
122.068
125.95
Voorstel vermindering (-/-)
44.043
44.043
44.043
Voorgesteld belastbaar inkomen
79.615
78.025
81.907
2.9
De belastbare en premie-inkomens zijn na bezwaar overeenkomstig bovenstaande bevindingen verminderd.
2.1
De Inspecteur heeft op 30 augustus 2022 screenprints naar het Gerecht opgestuurd met boeteverminderingen Uit de screenprints blijkt dat de Inspecteur de vergrijpboetes met betrekking tot de navorderingsaanslagen inkomstenbelasting heeft verminderd naar NAf 7.197 (2013), NAf 6.505 (2014) en NAf 9.483 (2015). Daarbij is met betrekking tot de omzetcorrecties en de correcties huuropbrengst (in de onderneming) en huuropbrengst (privé) een boete opgelegd van 50% en met betrekking tot de overige correcties een boete van 25%. Volgens de door de Inspecteur bijgevoegde berekening dient de boete over het jaar 2015 NAf 6.483 te bedragen en niet NAf 9.483. Het Gerecht gaat ervan uit dat sprake is van een verschrijving.
De boetes voor wat betreft de premieheffing over de jaren 2013 tot en met 2015 zijn (intern) vernietigd.

3.GESCHIL

3.1
In geschil is of tot de hoge bedragen correcties op de belastbare inkomens zijn aangebracht en of voor de vaststelling van de correcties terecht gebruik is gemaakt van de omkering van de bewijslast. Ook is de hoogte van de vergrijpboetes in geschil.
3.2
Belanghebbende stelt dat de omkering van de bewijslast geen toepassing kan vinden en dat de belastbare inkomens zoals aangegeven in de aangiften, gehandhaafd dient te blijven. Verder stelt belanghebbende dat de boetes gematigd dienen te worden, omdat rekening gehouden moet worden met een hoge onzekerheidsmarge in de berekeningen van de Inspecteur en omdat tevens rekening moet worden gehouden met de draagkracht van belanghebbende.
3.3
De Inspecteur stelt dat omkering van bewijslast terecht is toegepast en dat de door hem vastgestelde belastbare inkomens berusten op een redelijke schatting. De Inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van belanghebbendes beroep en handhaving van de belastbare inkomens. De Inspecteur stelt verder dat het aan opzet dan wel voorwaardelijke opzet is te wijten dat belanghebbende te weinig omzet (en daardoor winst) en geen huurinkomsten heeft aangegeven hetgeen een vergrijpboete van 50% rechtvaardigt. Ter zake van de overige correcties stelt de Inspecteur dat belanghebbende grove schuld kan worden verweten, hetgeen een boete van 25% rechtvaardigt.

4.OVERWEGINGEN

Vooraf

4.1
Belanghebbende heeft in haar pleitnota gesteld dat zij het verweerschrift pas op 29 augustus 2022 ontvangen heeft, dat zij door de late toezending in haar belangen is geschaad en dat het verweerschrift daarom buiten beschouwing dient te blijven. Het Gerecht acht het zeer onwenselijk dat schrifturen, zoals een verweerschrift, in een zeer laat stadium worden ingediend. In dit geval staan er echter naar het oordeel van het Gerecht in het verweerschrift geen nieuwe feitelijke gegevens, zodat belanghebbende niet in haar belangen is geschaad. Het Gerecht zal het verweerschrift tot de stukken van het geding rekenen.
Navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premies AOV/AWW, AVBZ 2013-2015 en BVZ 2014 en 2015
Omkering bewijslast
4.2.1
Artikel 30, lid 6, ALL bepaalt, voor zover van belang, dat de belastingaanslag wordt gehandhaafd indien niet is voldaan aan de administratie- en bewaarplicht van artikel 43 ALL, tenzij de belastingplichtige overtuigend kan aantonen dat en in hoeverre de belastingaanslag onjuist is (de zogenaamde omkering en verzwaring van de bewijslast).
4.2.2
De Inspecteur heeft zich, onder verwijzing naar hetgeen daarover in het controlerapport van 5 april 2018 is opgemerkt, op het standpunt gesteld dat belanghebbende niet aan haar administratie- en bewaarplicht heeft voldaan, zodat
de bewijslast dient te worden omgekeerd en verzwaard.
4.2.3
Belanghebbende heeft zich verzet tegen het standpunt van de Inspecteur dat zij niet voldaan heeft aan haar administratieplicht. Volgens belanghebbende is niet voorgeschreven hoe een administratie dient te worden bijgehouden. Belanghebbende betoogt dat het om een startende onderneming gaat en dat daarom minder snel gesproken kan worden van ernstige gebreken in een boekhouding. Bovendien heeft de Inspecteur volgens belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat door de gebreken in de boekhouding te weinig belasting is afgedragen. De uitkomsten van de Wtp’s kunnen daarbij niet dienen als bewijs omdat die in 2016, pas jaren nadat de onderneming was begonnen, hebben plaatsgevonden en omdat de Wtp ‘s gedurende slechts drie dagen hebben plaatsgevonden, waarvan één in de week van Moederdag (8 mei 2016) viel.
4.2.4
In artikel 43 van de Algemene landsverordening Landsbelastingen (hierna: ALL) is de administratieplicht opgenomen. Ingevolge artikel 43, lid 1, aanhef en letter a zijn natuurlijke personen die een bedrijf of beroep uitoefenen administratieplichtig.
4.2.5
In artikel 43, lid 2, ALL is, voor zover hier van belang, bepaald dat administratieplichtigen gehouden zijn van hun vermogenstoestand en van alles betreffende hun bedrijf naar de eisen van dat bedrijf op zodanige wijze een administratie te voeren en de daartoe behorende gegevensdragers op zodanige wijze te bewaren, dat te allen tijde hun rechten en verplichtingen alsmede de voor de heffing van belasting overigens van belang zijnde gegevens hieruit duidelijk blijken.
4.2.6
Gelet op hetgeen de controlerende ambtenaar geloofwaardig en onvoldoende bestreden heeft opgemerkt ten aanzien van de administratie (2.6.1 en 2.6.2) heeft belanghebbende naar het oordeel van het Gerecht niet voldaan aan haar administratie- en bewaarplicht. Belanghebbende heeft in de controlejaren onder andere geen kas-, loon- en voorraadadministratie bijgehouden, niet alle inkoopfacturen (inclusief die van de inventaris) zijn bewaard gebleven, niet alle transacties worden op de kassa geregistreerd en belanghebbende heeft in de controlejaren een negatief netto privé. Dat belanghebbende in 2013 een startende ondernemer was betekent niet dat zij om die reden niet gehouden zou zijn om een administratie, als bedoeld in artikel 43, lid 2 ALL te voeren. Het Gerecht acht de schending van de administratie- en bewaarplicht voldoende ernstig voor toepassing van de bewijsregel van artikel 30, lid 6, ALL (omkering en verzwaring van de bewijslast).
4.3.1
De zogenoemde omkering en verzwaring van de bewijslast ontslaat de Inspecteur niet van zijn verplichting de door hem aangebrachte correcties niet naar willekeur vast te stellen. De navorderingsaanslagen dienen te berusten op een redelijke schatting. De Inspecteur heeft een theoretische omzetberekening gemaakt, gebaseerd op het gemiddelde aantal klanten (voor een nagelbehandeling) per dag (12), het aantal dagen per jaar dat de winkel geopend is (298 dagen) en de gemiddelde prijs per nagelbehandeling (NAf 47). Verder heeft de Inspecteur als uitgangspunt genomen dat de opbrengsten van de nagelbehandelingen 90% van de omzet van de onderneming vormen.
4.3.2
Het Gerecht acht de hiervoor vermelde uitgangspunten redelijk, met uitzondering echter van het door de Inspecteur in aanmerking genomen gemiddelde aantal klanten (voor nagelbehandelingen) per dag. De Inspecteur heeft dat aantal (in de bezwaarfase) met name gebaseerd op de bevindingen van de Wtp’s. Op basis daarvan heeft hij het gemiddelde aantal klanten per dag op 12 personen vastgesteld.
Het Gerecht overweegt dat in de drie Wtp’s die plaats hebben gevonden, 34 transacties (gerelateerd aan nagelbehandelingen) zijn geregistreerd, hetgeen overeenkomt met een gemiddelde van 11,3 en dus niet van 12 transacties per dag. Daarbij is een van die drie dagen een bijzondere dag, namelijk de vrijdag vóór Moederdag (6 mei 2016). Op die dag zijn aanzienlijk meer transacties afgesloten dan op de andere dagen, ook dan die waarop een Wtp is uitgevoerd. In navolging van belanghebbende acht het Gerecht de uitkomsten van de Wtp op 6 mei 2016 niet representatief voor het bepalen van het gemiddelde aantal transacties per dag.
4.3.3
Gelet op het voorgaande is het Gerecht van oordeel dat de Inspecteur de navorderingsaanslagen niet in redelijkheid heeft vastgesteld door uit te gaan van gemiddeld 12 transacties per dag en een dagelijkse omzet van NAf 564. Het Gerecht zal in redelijkheid uitgaan van een gemiddeld aantal van tussen de 9 en 10 klanten per dag (voor nagelbehandelingen) en een daaruit voortvloeiende jaaromzet van NAf 139.500. De correcties op de aangegeven omzetten bedragen dan voor 2013 NAf 31.948 (NAf 139.500 -/- NAf 107.552), voor 2014 NAf 28.763 (NAf 139.500 -/- NAf 110.737) en voor 2015 NAf 24.835 (NAf 139.500 -/- NAf 114.665). De nu door het Gerecht vastgestelde omzet van NAf 139.500 is NAf 36.676 lager dan de door de Inspecteur in de bezwaarfase vastgestelde omzet. Het belastbaar inkomen over de jaren 2013 tot en met 2015 dient dan ook met NAf 36.676 verlaagd te worden ten opzichte van de in de bezwaarfase vastgestelde belastbare inkomens.
Overige winstcorrecties
4.4.1
De overige door de Inspecteur aangebrachte winstcorrecties bedragen in 2013 NAf 10.965, in 2014 NAf 14.469 en in 2015 NAf 15.467 (zie 2.6.4). De correcties betreffen voornamelijk niet geaccepteerde aftrekposten. De belastingplichtige heeft in de regel de bewijslast voor de feiten die tot een verlaging van de verschuldigde belasting leiden. Toepassing van de omkering van de bewijslast heeft geen gevolgen voor het door de belastingplichtige te leveren bewijs met betrekking tot aftrekposten. Met andere woorden wordt de bewijslast die reeds op belanghebbende rust, niet verzwaard (vgl. HR 3 februari 2006, ECLI:NL:HR:AV0821; HR 18 februari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO4376).
4.4.2
Dat de bewijslast op belanghebbende rust, brengt mee dat indien er twijfel bestaat over het door belanghebbende gestelde, dit ten nadele werkt van belanghebbende. Voor de hierna te bespreken aftrekposten geldt deze regel. Voor de hierna te bespreken inkomsten (de huurinkomsten) geldt wel de omkering en verzwaring van de bewijslast.
4.4.3
Afschrijvingskosten
Belanghebbende heeft jaarlijks 30% afgeschreven van de in 2013 en in 2014 aangeschafte inventaris. In 2013 is volgens belanghebbende voor een bedrag van NAf 15.000 aan inventaris aangeschaft en in 2014 voor een bedrag van NAf 1.390. Ondanks het verzoek daartoe heeft belanghebbende daarvan echter geen aankoopfacturen kunnen overleggen en (op een betaling van NAf 1.000 na) ook geen bankafschriften of andere bewijzen van betaling. De Inspecteur heeft bij het vaststellen van de gecorrigeerde afschrijvingskosten rekening gehouden met een aanschafwaarde van NAf 5.000 en hij heeft daar, overeenkomstig zijn beleid, een afschrijvingspercentage op toegepast van 20% en daarbij rekening gehouden met een restwaarde van 10%. Naar het oordeel van het Gerecht heeft belanghebbende hogere afschrijvingskosten niet aannemelijk gemaakt. Dat de facturen niet overgelegd konden worden door problemen bij de leverancier maakt dat niet anders. Het Gerecht merkt daarbij op dat, zoals in uit 4.2.6 moet worden afgeleid, geen regelmatige boekhouding is gevoerd met geregelde jaarlijks afsluitingen, zodat ingevolge artikel 9b van de Landsverordening op de inkomstenbelasting 1943 (tekst tot en met 2015) geen vervroegde afschrijving mogelijk is.
4.4.4
Huuropbrengsten
Belanghebbende gaat akkoord met de door de Inspecteur aangebrachte correctie van NAf 1.200.
4.4.5
Autokosten
Belanghebbende heeft geen auto op haar balans geactiveerd. Op grond van artikel 9C, lid 3 letter a LIB worden autokosten van een privé auto in aanmerking genomen tot een bedrag van NAf 0,35 per zakelijk gereden kilometer. Belanghebbende, op wie de bewijslast rust, heeft geen kilometer administratie bijgehouden en ook anderszins geen bewijs geleverd van het aantal zakelijk gereden kilometers. De Inspecteur is in zijn berekening van de zakelijke autokosten (NAf 294 per jaar) uitgegaan van 840 zakelijk gereden kilometers (zeven leveranciers die ieder eenmaal per maand door belanghebbende bezocht worden en waarvoor gemiddeld per leverancier per maand tien kilometer afgelegd wordt). Belanghebbende heeft een hoger bedrag aan zakelijke autokosten niet aannemelijk gemaakt. De enkele opmerking dat een hoger bedrag redelijk zou zijn is daarvoor onvoldoende.
4.4.6
Kantinekosten
Volgens belanghebbende bestaan de kantinekosten uit kosten van koffie, thee, suiker, cups en biscuit. Die producten worden aangeboden aan de klanten. De controleambtenaar heeft geconstateerd dat ter zake geen inkoopbonnen af andere aankoopbewijzen aanwezig zijn. De Inspecteur heeft een bedrag van NAf 100 per maand als kantinekosten geaccepteerd. Belanghebbende heeft gesteld dat dit bedrag te laag is, nu er drie personen in de onderneming werkzaam zijn. Hiermee heeft belanghebbende de door haar bepleite kosten niet aannemelijk gemaakt.
4.4.7
Kosten van water en elektra
Tijdens de controle is een derdenonderzoek verricht bij de verhuurder van het zakelijk gebruikte pand. Deze verhuurder brengt naast de huur ook de kosten van water en elektra in rekening. Uit het onderzoek bij de verhuurder is gebleken dat de kosten die de verhuurder in rekening heeft gebracht lager zijn dan de door belanghebbende opgevoerde kosten. De Inspecteur heeft het verschil gecorrigeerd. Belanghebbende heeft een hoger bedrag dan de door de Inspecteur geaccepteerde kosten niet aannemelijk gemaakt.
4.4.8
Telefoonkosten
De controleambtenaar heeft geconstateerd dat er op het bedrijfsadres een vaste lijn is. Daarnaast is er een mobiele telefoon die aan belanghebbende ter beschikking staat en waarmee zij zowel privé als zakelijk belt. Verder heeft belanghebbende tijdens het inleidend gesprek met de controleambtenaar verklaard dat zij geen TDS aansluiting heeft op het bedrijfsadres, hetgeen tevens door de controleambtenaar zelf is vastgesteld. De kosten van de mobiele telefoon bedragen volgens de controle ambtenaar gemiddeld NAf 1.800 per jaar. De Inspecteur heeft 50% van die kosten als zakelijk aangemerkt en tevens de kosten van de TDS NAf 603 in 2015 gecorrigeerd. Belanghebbende heeft hier tegenin gebracht dat het redelijker lijkt om voor de privé kosten aansluiting te zoeken bij de loonbelasting door een bedrag van NAf 40 per maand als privé kosten aan te merken. Het Gerecht oordeelt dat in de winstsfeer niet de regels van de loonbelasting gelden en dat belanghebbende, op wie de bewijslast rust, overigens een hoger bedrag aan zakelijke telefoonkosten dan de Inspecteur heeft geaccepteerd, niet aannemelijk heeft gemaakt.
4.4.9
Representatiekosten
Dit betreft kosten van restaurants. De Inspecteur heeft zich op het standpunt gesteld dat het niet aannemelijk is voor een bedrijf in de branche waarin belanghebbende werkzaam is om klanten te verwerven door met hen uit eten te gaan en heeft de door belanghebbende opgevoerde bedragen aan representatiekosten dan ook niet in aftrek toegelaten. Belanghebbende heeft verklaard dat zij af en toe, waaronder met kerst, gaat dineren met de twee personeelsleden en dat de kosten daarop zien. Het Gerecht acht dat aannemelijk. In 2014 heeft belanghebbende een bedrag van NAf 232 opgevoerd aan representatiekosten en in 2015 een bedrag van NAf 347. Kosten van drank en voedsel zijn ingevolge artikel 9C, lid 4, letter b LIB voor 80 % aftrekbaar. De belastbare inkomens van 2014, respectievelijk 2015 dienen dan ook met respectievelijk NAf 186 (2014) en NAf 278 (2015) verminderd te worden.
4.4.10.
Reiskosten
Belanghebbende heeft gesteld dat het uitgaven voor zakelijke aankopen betreft die zijn gedaan tijdens privé reizen naar Colombia en daarnaast kosten van cursussen en seminars die tijdens die privé reizen zijn gemaakt. Belanghebbende heeft daarvan echter geen enkel bewijs, bijvoorbeeld in de vorm van facturen, geleverd. Tegenover de betwisting van de Inspecteur heeft belanghebbende de kosten dan ook niet aannemelijk gemaakt.
4.4.11
Investeringsaftrek
Ingevolge artikel 9A, lid 1 LIB bestaat recht op investeringsaftrek ingeval in een kalenderjaar voor een bedrag van meer dan NAf 5.000 wordt geïnvesteerd. Zoals in 4.4.3 geoordeeld heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat in een kalenderjaar voor meer dan NA 5.000 is geïnvesteerd. Bovendien is in artikel 9B LIB bepaald dat slechts recht op investeringsaftrek bestaat indien door de belastingplichtige een regelmatige boekhouding met geregelde jaarlijkse afsluitingen wordt gevoerd. Ook aan die eis is niet voldaan. De Inspecteur heeft de investeringsaftrek dan ook terecht gecorrigeerd.
4.4.12
Samenvattend
De overige door het Gerecht vastgestelde winstcorrecties bedragen gelet op het voorgaande, in 2013 NAf 10.965, in 2014 NAf 14.283 en in 2015 NAf 15.189 (zie 4.4.1 en 4.4.9).
Niet-winstcorrectie
4.5
Opbrengst van onroerende zaken
Belanghebbende heeft vanaf november 2015 in privé een woning verhuurd aan een derde. Belanghebbende heeft de huuropbrengsten van NAf 1.950 niet aangegeven. De Inspecteur heeft dit bedrag alsnog in het inkomen begrepen. Belanghebbende heeft terecht aangevoerd dat ingevolge artikel 4, lid 3 LIB, slechts 65% van de inkomsten, ofwel NAf 1.267, tot het inkomen gerekend mag worden. Het belastbaar inkomen van 2015 dient dan ook met NAf 683 verminderd te worden.
Conclusie
4.6
De belastbare inkomens zijn in de bezwaarfase vastgesteld op NAf 79.615 (2013), NAf 78.025 (2014) en NAf 81.907 (2015). Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen dient het belastbaar inkomen 2013 en de premie-inkomens AOV/AWW en AVBZ 2013 te worden vastgesteld op NAf 79.615 -/- NAf 36.676 (zie 4.3.3) = NAf 42.939, het belastbaar inkomen 2014 en de premie-inkomens AOV/AWW en AVBZ 2014 op NAf 78.025 -/- NAf 36.676 -/- 186 (zie 4.4.9) = NAf 41.163 en het belastbaar inkomen 2015 en de premie-inkomens AOV/AWW en AVBZ 2015 op NAf 81.907 -/- 36.676 -/- 278 (zie 4.4.9) -/- NAf 683 (zie 4.5) = NAf 44.270. Het premie-inkomen 2014 voor de BVZ dient te worden vastgesteld op NAf 48.779 en het premie-inkomen BVZ 2015 op NAf 45.328. Het verschil met de belastbare inkomens in die jaren is een gevolg van de niet-aftrekbaarheid van de persoonlijke lasten.
Vergrijpboetes
4.7.1
Aan belanghebbende zijn voor de jaren 2013 tot en met 2015, tegelijkertijd met de navorderingsaanslagen inkomstenbelasting, vergrijpboetes opgelegd van respectievelijk NAf 16.668, NAf 16.374 en NAf 15.583. Die boetes zijn in de beroepsfase verminderd tot respectievelijk NAf 7.197, NAf 6.505 en NAf 9.483. De oorspronkelijk, gelijktijdig met de navorderingsaanslagen premieheffing, opgelegde vergrijpboetes zijn volgens de Inspecteur (intern) vernietigd. Belanghebbende heeft nog geen officieel bericht ontvangen van de vernietigingen. Het Gerecht zal zelf tot vernietiging van die boetes overgaan.
4.7.2
Op grond van artikel 20 ALL kan de Inspecteur ter zake van een vergrijp als daar bedoeld een boete opleggen van ten hoogste 100%.
4.7.3
In de Ministeriële regeling formeel belastingrecht is onder meer het boetebeleid van de Inspecteur neergelegd. Op grond van artikel 4.8, lid 1 van deze ministeriële regeling legt de Inspecteur ingeval van opzet een boete op van 50% en ingeval van grove schuld een boete van 25%.
4.7.4
De Inspecteur heeft belanghebbende ter zake de omzetcorrecties (en de daarmee verband houdende te laag aangegeven winsten) en de correcties van de huurinkomsten opzet verweten en een boete opgelegd van 50% van de op basis van die correcties nagevorderde belasting. Opzet houdt in dat belanghebbende zich ervan bewust was dat de inkomstenbelasting niet dan wel niet tijdig is betaald. Opzet omvat mede de bewuste aanvaarding van de aanmerkelijke kans dat te weinig belasting zou worden betaald (voorwaardelijk opzet) (vgl. HR 3 december 2010, nr. 09/04514, ECLI:NL:HR: 2010:BO5989).
4.7.5
Belanghebbende betwist dat voor wat betreft de omzetcorrecties en de correcties van de huurinkomsten sprake is van (voorwaardelijk) opzet. Het uitgangspunt van de onschuldpresumptie brengt dan mee dat de Inspecteur de feiten moet stellen en overtuigend dient aan te tonen die de conclusie kunnen dragen dat sprake is van opzet (vgl. HR 8 april 2022, ECLI:NL:HR:2022:526).
4.7.6
Bij het boekenonderzoek is gebleken dat de administratie van belanghebbende ondeugdelijk is, omdat onder meer in de controlejaren sprake is van een negatief netto-privé, door belanghebbende geen kas-, loon- en voorraadadministratie is bijgehouden en niet alle inkoopfacturen bewaard zijn gebleven. Op basis van deze gebrekkige administratie heeft belanghebbende omzetten en daarmee winsten tot te lage bedragen aangegeven met als gevolg dat de aanslagen in eerste instantie te laag zijn vastgesteld. Dit kan als (voorwaardelijk) opzet van belanghebbende worden beschouwd. Door de gebrekkige administratie heeft belanghebbende de aanmerkelijke kans in het leven geroepen dat de op deze administratie gebaseerde aangiftes, voor wat betreft de omzetten en de daaruit voortvloeiende winsten, onjuist of onvolledig zouden zijn. Naar het oordeel van het Gerecht had belanghebbende wetenschap van die aanmerkelijke kans en heeft zij die kans bewust aanvaard. Daarom is in zoverre sprake van opzet van de zijde van belanghebbende, waarbij het Gerecht een boete van 50% van de nagevorderde belasting in overeenstemming acht met de ernst van het vergrijp. Dat de navorderingsaanslagen met behulp van omkering en verzwaring van de bewijslast zijn komen vast te staan leidt het Gerecht niet tot een ander oordeel.
4.7.7
Met betrekking tot de niet aangegeven huurinkomsten acht het Gerecht geen (voorwaardelijke) opzet aanwezig. Het betreft relatief kleine bedragen en een korte periode waarin de huurinkomsten zijn genoten. De Inspecteur heeft niet overtuigend aangetoond dat belanghebbende deze bedragen bewust niet in het inkomen begrepen heeft. Wel acht het Gerecht het niet aangeven van deze inkomsten ernstig onzorgvuldig. Echter, de Inspecteur heeft zich niet subsidiair op het standpunt gesteld dat sprake is van grove schuld. Dat betekent dat de boete voor zover die ziet op de verschuldigde belasting over de in 2015 ontvangen huurinkomsten van respectievelijk NAf 1.200 (4.4.4) en NAf 1.267 (4.5) dient te vervallen (vgl. HR 17 augustus 1998, ECLI:NL:HR:1998:AA2283, BNB 1998/329).
4.7.8
De correcties, anders dan die betreffende de omzet en de huur, bedragen voor 2013 NAf 10.965, voor 2014 NAf 14.283 en voor 2015 NAf 12.722. Ter zake van die correcties heeft de Inspecteur belanghebbende grove schuld verweten en een boete opgelegd van 25%. Het Gerecht acht dit terecht. Belanghebbende heeft aftrekposten opgevoerd maar heeft die niet voldoende kunnen staven met bewijsmateriaal, zoals facturen en bankafschriften. Het gevolg daarvan is dat de aftrekposten tot te hoge bedragen zijn opgevoerd. Hoewel het Gerecht aannemelijk acht dat het niet de wil van belanghebbende is geweest om aftrekposten tot te hoge bedragen op te voeren acht het Gerecht dit wel zodanig lichtvaardig dat sprake is van grove schuld.
4.7.9
Het Gerecht oordeelt dat de vergrijpboetes van 50% over de ter zake van de omzetcorrecties verschuldigde belasting en van 25% over de ter zake van de in 4.7.8 vermelde correcties passend en geboden zijn. De verwijzing van belanghebbende naar haar (beperkte) draagkracht leidt het Gerecht niet tot een ander oordeel nu zij daarvan verder geen onderbouwing heeft gegeven.
Verzuimboetes
4.8
Belanghebbende heeft geen bezwaren aangevoerd tegen de verzuimboetes zodat die in stand blijven.

5.PROCESKOSTEN EN GRIFFIERECHT

5.1
Het Gerecht vindt aanleiding de Inspecteur te veroordelen in de proceskosten die belanghebbende redelijkerwijs heeft moeten maken.
Kosten bezwaarfase
5.2
Ingevolge artikel 32a, lid 1 van de Algemene landsverordening Landsbelastingen (ALL) worden, op verzoek van de belastingplichtige, de kosten die de belastingplichtige in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, vergoed voor zover de aanslag door ernstige onzorgvuldigheid in strijd met het recht is opgelegd. Het verzoek moet worden gedaan voordat de Inspecteur op het bezwaar heeft beslist. De regels over de (hoogte van de) vergoeding zijn neergelegd in artikel 6.4 van de Ministeriële regeling formeel belastingrecht.
5.3
Belanghebbende heeft in haar bezwaarschriften verzocht om een kostenvergoeding. Het Gerecht is van oordeel dat belanghebbende geen recht heeft op een kostenvergoeding voor de bezwaarfase. De Inspecteur heeft namelijk niet tegen beter weten in de onderhavige aanslagen opgelegd, zodat geen sprake is van een aan de Inspecteur te wijten ernstige onzorgvuldigheid.
Kosten beroepsfase
5.4
Ingevolge artikel 15, lid 1 van de Landsverordening op het beroep in belastingzaken (LBB) worden de kosten vergoed die de belastingplichtige in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.
5.5
In artikel 15, lid 2, LBB is bepaald dat de regels over de (hoogte van de) proceskostenvergoeding bij of krachtens landsbesluit worden vastgesteld. Dat is nog niet gebeurd. Het Gerecht zal daarom aansluiten bij het Besluit proceskosten bestuursrecht, PB 2001, no. 127 (vgl. GHvJ 21 juni 2017, ECLI:NL:OGHACMB:2017:54).
5.6
In artikel 1 van dit Besluit zijn de kosten vermeld die voor vergoeding in aanmerking komen, waaronder de kosten van door een derde verleende beroepsmatige bijstand. Deze kosten kunnen worden berekend op NAf 1.400 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt NAf 700, wegingsfactor 1).
5.7
Verder dient de Inspecteur op grond artikel 18, lid 5, Landsverordening op het beroep in belastingzaken het betaalde griffierecht van NAf 50 aan belanghebbende te vergoeden.

6.DE BESLISSING

Het Gerecht:
- verklaart het beroep tegen de navorderingsaanslagen inkomstenbelasting over de jaren 2013 tot en met 2015 en tegen de vergrijpboetes gegrond;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar;
- vermindert de navorderingsaanslagen inkomstenbelasting, premies AOV/AWW en AVBZ tot navorderingsaanslagen naar belastbare en premie-inkomens van NAf 42.939 (2013), NAf 41.163 (2014) en NAf 44.270 (2015);
- vermindert de navorderingsaanslagen premie BVZ tot navorderingsaanslagen naar een premie-inkomen van NAf 48.779 (2014) en NAf 45.328 (2015).
- vernietigt de boetes voor zover die betrekking hebben op de navorderingsaanslagen premieheffing;
- vermindert de vergrijpboetes tot boetes van 50% van de verschuldigde belasting over NAf 31.948 (2013), NAf 28.763 (2014) en NAf 24.835 (2015) en van 25% van de verschuldigde belasting over NAf 10.965 (2013), NAf 14.283 (2014) en NAf 12.722 (2015);
- handhaaft de verzuimboetes 2013 en 2014;
- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van NAf 1.400; en
- draagt de Inspecteur op het door belanghebbende betaalde griffierecht van NAf 50 te vergoeden.
Deze uitspraak is gegeven door mr. drs. M.M. de Werd, rechter, en uitgesproken op 16 december 2022, in tegenwoordigheid van de griffier M.M.M. Faro MSc.
De griffier, De rechter,
Afschriften zijn per post/ per e-mail op ………………………… aan partijen verzonden.
HOGER BEROEP
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen
twee maandenna de verzenddatum hoger beroep instellen bij:
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (belastingkamer)
Emancipatie Boulevard Dominico “Don” Martina 18
Willemstad
Curaçao
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener,
b. de dagtekening,
c. waartegen u in beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Partijen hebben ook de mogelijkheid het ondertekende beroepschrift per e-mail in te dienen bij de griffie van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie:
belastinggriffie@caribjustitia.org.
Voor het instellen van hoger beroep is het volgende bedrag aan griffierecht verschuldigd:
- natuurlijke personen: NAf 200
- personenvennootschappen en rechtspersonen: NAf 500