ECLI:NL:OGEAC:2022:329

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
12 april 2022
Publicatiedatum
22 december 2022
Zaaknummer
CUR202004464
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging bouwvergunning zwembad en motiveringsgebrek in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao op 12 april 2022 uitspraak gedaan over de vernietiging van een bouwvergunning voor een zwembad, verleend aan de derde-belanghebbende. De eiseres, DE BLOKKENDOOS HOLDING B.V., heeft beroep ingesteld tegen deze vergunning, die op 11 juni 2020 was verleend. Eiseres stelde dat zij pas na inzage in het dossier op 6 november 2020 op de hoogte was van de vergunning en dat zij haar beroep tijdig had ingesteld. Het Gerecht oordeelde dat de termijnoverschrijding niet aan eiseres kon worden toegerekend, waardoor het beroep ontvankelijk was.

Het Gerecht heeft vastgesteld dat de bestreden beschikking onvoldoende gemotiveerd was, met name omdat verweerder niet had getoetst aan de relevante weigeringsgronden van de Bouw- en woningverordening (Bwv). De rechtbank concludeerde dat de vergunning niet in overeenstemming was met de vereisten van de Bwv, en dat de motivering van verweerder tekortschietend was. Het Gerecht heeft de bestreden beschikking vernietigd en verweerder opgedragen om binnen twee maanden een nieuwe beslissing te nemen, waarbij de toetsing aan de weigeringsgronden inzichtelijk moet worden gemaakt. Tevens is verweerder veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan eiseres.

De uitspraak benadrukt het belang van een deugdelijke motivering van bestuursbesluiten en het recht van belanghebbenden op inzage in relevante stukken tijdens de bezwaarfase. Het Gerecht moedigt een effectieve bezwaarprocedure aan om onnodige procedures te voorkomen.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

Uitspraak

in het geding tussen:

de besloten vennootschap DE BLOKKENDOOS HOLDING B.V.,

gevestigd in Curaçao,
eiseres,
gemachtigde: mr. O.E. Kostrzewski, advocaat,
en

de minister van Verkeer, Vervoer en Ruimtelijke Planning,

verweerder,
gemachtigde: mr. G.M. Hollander,
met als derde-belanghebbende:

W.N. TERELL,

wonend in Curaçao,
gemachtigde: mr. S.I. Da Costa Gomez, advocaat.

Procesverloop

Bij beschikking van 11 juni 2020 heeft verweerder aan de derde-belanghebbende een vergunning verleend voor het bouwen van een zwembad op zijn perceel achter zijn woning (het bestreden besluit).
Eiseres heeft tegen deze beschikking beroep ingesteld op 17 november 2020 en vervolgens dat beroep aangevuld op 10 februari 2021.
Verweerder heeft op 3 december 2021 een verweerschrift ingediend.
De derde-belanghebbende heeft geen schriftuur ingediend.
Het onderzoek ter zitting van het Gerecht heeft op 15 december 2021 plaatsgevonden. Namens eiseres zijn verschenen H. Fehrman en I. Doldersen, directeuren van eiseres, samen met de gemachtigde. Namens verweerder is zijn gemachtigde verschenen, samen met de heer Ortela, die werkzaam is bij de Uitvoeringsorganisatie Ruimtelijke Ordening en Planning (ROP). De derde-belanghebbende is samen met zijn gemachtigde verschenen.
Het Gerecht heeft de zaak ter zitting aangehouden om met toestemming van partijen de zogeheten informele bestuurlijke lus toe te passen. Het doel daarvan is om zo snel mogelijk tot een einduitspraak van de Lar-rechter te komen. Verweerder is in de gelegenheid gesteld de bestreden beschikking nader te motiveren en eiseres en de derde-belanghebbende zijn in de gelegenheid gesteld daarop te reageren.
Verweerder heeft op 7 januari 2022 een nadere motivering van de bestreden beschikking verstrekt. Eiseres heeft daar op 10 februari 2022 op gereageerd.
Het nadere onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 maart 2022. Namens eiseres zijn verschenen H. Fehrman en I. Doeldersen samen met de gemachtigde en mr. A.K.H. Henriquez. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde die is verschenen samen met de heer Ortela, die werkzaam is bij ROP. Namens de derde-belanghebbende is de gemachtigde verschenen.

Overwegingen

Waar gaat de zaak over?
1.1
De derde-belanghebbende heeft het perceel bekend als Coral Cliff Kavel 3A in eigendom. Eiseres heeft het naastgelegen perceel bekend als Coral Cliff Kavel 4A in eigendom. Op enig moment heeft de derde-belanghebbende op zijn perceel achter zijn woning zonder daarvoor een vergunning te hebben aangevraagd een zogeheten ‘infinity pool’ gebouwd (het zwembad).
1.2
Op 8 juni 2020 heeft de derde-belanghebbende een aanvraag ingediend voor een bouwvergunning voor het zwembad. Bij die aanvraag heeft de derde-belanghebbende onder andere sterkteberekeningen en bouwtekeningen gevoegd. De aangevraagde bouwvergunning is op 26 juni 2020 verleend. Die aanvraag heeft geleid tot de onder “Procesverloop” opgenomen beschikking van verweerder.
1.3
Op enig moment heeft eiseres bij verweerder navraag gedaan of voor het zwembad een bouwvergunning was afgegeven. Vervolgens is zij een procedure op grond van de Landsverordening Openbaarheid van Bestuur (Lob) gestart om inzage te krijgen in het dossier van het zwembad. Verweerder heeft aanvankelijk niet op het verzoek van eiseres beslist. Eiseres heeft tegen het uitblijven van een beslissing beroep ingesteld. Het Gerecht heeft verweerder bij uitspraak van 2 juni 2021 opgedragen alsnog op het verzoek van eiseres te beslissen. Dat heeft verweerder uiteindelijk gedaan en eiseres heeft op 6 november 2020 het dossier kunnen inzien. Na de inzage heeft eiseres het beroepschrift in deze procedure ingediend.
Het bestreden besluit
2. Verweerder heeft de door de derde-belanghebbende aangevraagde bouwvergunning verleend volgens de goedgekeurde tekeningen. Verweerder heeft de aanvraag getoetst aan de Bwv, het Besluit ter uitvoering van artikel 19 van de Bwv en aan het Eilandelijk Ontwikkelingsplan Curaçao 1995 en is tot de conclusie gekomen dat de aanvraag voor de derde-belanghebbenden aan de voorwaarden voor het verlenen van de bouwvergunning voldoet.
De ontvankelijkheid
3. Volgens verweerder heeft eiseres het beroep onredelijk laat ingediend. Eiseres vindt dat zij dat heeft gedaan zo snel als redelijkerwijs van haar verwacht kon worden, nadat zij inzage had verkregen in het dossier en wist dat de bouwvergunning was verleend.
4. Op grond van artikel 16, eerste lid, van de Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) bedraagt de termijn voor het indienen van een beroepschrift zes weken. De termijn vangt aan op de dag na die waarop de beschikking is gegeven. Het tweede lid bepaalt dat de dag waarop de beschikking is verzonden of uitgereikt, geldt als de dag waarop deze is gegeven. Het bestreden besluit dateert van 11 juni 2020. In het bestreden besluit staat niet dat een afschrift daarvan aan eiseres zou worden verzonden. Verweerder heeft een overzicht overgelegd waarin de verleende bouwvergunningen van week 26 van 2020 zijn opgenomen. Dat overzicht publiceert verweerder op zijn website. Op dat overzicht staat staat als adres bij deze bouwvergunning “Coral Cliff” en als afhaaldatum 26 juni 2020. Dat betekent dat de eerste dag van de beroepstermijn 27 juni 2020 was en de laatste dag 10 augustus 2020.
5. Eiseres heeft het beroep ingesteld op 17 november 2020 en dus na afloop van de beroepstermijn. Het vierde lid van artikel 16 van de Lar bepaalt dat als een beroepschrift na afloop van de termijn is ingediend, niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege blijft, als de indiener aantoont dat de termijnoverschrijding het gevolg is van niet aan hem toe te rekenen bijzondere omstandigheden dat hij beroep heeft ingesteld zo spoedig als dit redelijkerwijs verlangd kon worden.
6.1
Eiseres stelt dat zij niet eerder van het verlenen van de bouwvergunning heeft vernomen dan tijdens de inzage van het dossier bij verweerder. Zij heeft eerder navraag gedaan bij verweerder, maar toen heeft verweerder haar meegedeeld dat geen vergunning was verleend. De inzage in het dossier heeft plaatsgevonden op
6 november 2020. Vervolgens heeft zij zo spoedig als dit redelijkerwijs verlangd kon worden beroep ingesteld, namelijk op 17 november 2020.
6.2
Eiseres had volgens verweerder al eerder kennis kunnen nemen van de verleende bouwvergunning, omdat verweerder sinds 2019 alle verleende bouwvergunningen publiceert op haar website. Daardoor was ook de noodzaak om een Lob-verzoek in te dienen er niet. Volgens verweerder zou het in strijd zijn met de openbare orde en het rechtszekerheidsbeginsel als eiseres wel ontvankelijk in haar beroep zou worden verklaard. De vergunninghouder mag er vanuit gaan dat de vergunning na het verstrijken van de bezwaar- en/of beroepstermijn een gegeven is.
7.1
Het Gerecht is van oordeel dat eiseres heeft aangetoond dat de termijnoverschrijding het gevolg is van niet aan haar toe te rekenen omstandigheden. Het beroep is dus ontvankelijk. Het Gerecht motiveert dat als volgt.
7.2
In de eerste plaats bestaat geen wettelijke publicatieplicht op grond waarvan verweerder alle vergunningen dient te publiceren. In de tweede plaats kan van eiseres niet worden verwacht dat zij steeds de website van verweerder in de gaten houdt om te kijken of wellicht aan haar buren een vergunning is verleend. In de derde plaats kan uit de wijze waarop verweerder deze bouwvergunning heeft gepubliceerd niet worden afgeleid dat het de bouwvergunning van de derde-belanghebbende betreft. Er staat immers geen volledig adres vermeld op de publicatielijst, maar slechts “Coral Cliff”. Eiseres had daaruit niet kunnen afleiden dat dat de bouwvergunning van haar buurman is. Eiseres heeft verder onweersproken gesteld dat zij bij verweerder navraag heeft gedaan of aan de derde-belanghebbende een vergunning was verleend en dat in eerste instantie aan haar was meegedeeld dat geen bouwvergunning was verleend. Zij heeft verder onweersproken gesteld dat zij pas na de inzage in het dossier op de hoogte is van de datum waarop de vergunning is verleend. Vervolgens heeft zij binnen twee weken het pro-forma beroepschrift ingediend. Uit de jurisprudentie blijkt dat zo spoedig mogelijk betekent binnen twee weken nadat een rechtzoekende van de vergunning op de hoogte is geraakt. Daarvan is in dit geval sprake.
7.3
Dat betekent dat het Gerecht toekomt aan de behandeling van de beroepsgronden.
De nadere onderbouwing van verweerder
8. Eiseres stelt zich op het standpunt dat het Gerecht de door verweerder gegeven nadere onderbouwing van 7 januari 2022 buiten beschouwing moet laten. Volgens eiseres kent de Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) geen mogelijkheid om het bestuursorgaan hangende een beroepsprocedure de gelegenheid te bieden een nadere motivering van een beschikking te geven. Als het Gerecht dat gaat toestaan, bestaat het risico dat het bestuursorgaan niet gemotiveerde beschikkingen gaat nemen die gedoemd zijn in beroep te sneuvelen. Dat leidt tot extra procedures met extra kosten voor belanghebbenden, want tegen de vervolgbeschikking moet ook beroep worden ingesteld. Verder zou het Gerecht door dit toe te staan beschikkingen “ex-nunc” gaan toetsen in plaats van “ex-tunc”. Eiseres vindt dat de door het Gerecht gevraagde onderbouwing afbreuk doet aan haar rechten.
9.1
Het Gerecht zal de nadere onderbouwing van verweerder niet buiten beschouwing laten. Het Gerecht motiveert dat oordeel als volgt. Het Gerecht zal daarbij ook ingaan op het verstrekken van stukken door verweerder en de bezwaarprocedure.
9.2
Anders dan eiseres stelt, toetst de Lar-rechter door het bestuursorgaan gegeven beschikkingen “ex-tunc”. De Lar-rechter beantwoordt aan de hand van de door een belanghebbende aangevoerde beroepsgronden de vraag of de beschikking door het bestuursorgaan ten tijde van het nemen van het besluit rechtmatig was. Als een belanghebbende terecht aanvoert dat een beschikking onrechtmatig is omdat die onvoldoende is gemotiveerd, verklaart de Lar-rechter het beroep gegrond en vernietigt de Lar-rechter de bestreden beschikking.
9.3
Uit artikel 50, derde lid, van de Lar volgt dat vernietiging van de beschikking vernietiging van de rechtsgevolgen meebrengt. Uit artikel 50, derde lid, van de Lar volgt ook dat de Lar-rechter de bevoegdheid heeft om te bepalen dat de rechtsgevolgen van de vernietigde beschikking in stand blijven. Het idee achter die bevoegdheid is finale geschilbeslechting. Daartoe is de bestuursrechter in Nederland door de wetgever verplicht in artikel 8:41a van de Algemene wet bestuursrecht. Uit de woorden “de bestuursrechter moet niet alleen het aan hem voorgelegde geschil beslechten maar dient daarbij ook het laatste woord te hebben” in de toelichting bij de Lar zou eenzelfde verplichting voor de Lar-rechter kunnen worden afgeleid. Zonder de bevoegdheid van instandlating van de rechtsgevolgen zou de Lar-rechter het bestuursorgaan in een geval als het onderhavige alleen kunnen opdragen een nieuwe beschikking te nemen, ook als er in de beroepsfase alsnog een motivering is gegeven door het bestuursorgaan. De rechtzoekende zal juist in dat geval op kosten worden gejaagd, omdat hij die motivering in een nieuwe beroepsprocedure aan de Lar-rechter moet voorleggen. Met toepassing van de artikel 50, derde lid, van de Lar kan de Lar-rechter in de lopende beroepsprocedure al een oordeel over die motivering van het bestuursorgaan geven. Dat scheelt de rechtzoekende juist tijd en geld.
9.4
Bij de beoordeling of de rechtsgevolgen van de vernietigde beschikking in stand kunnen blijven, dient het Gerecht uit te gaan van de feiten en omstandigheden zoals deze zich voordoen ten tijde van de uitspaak en het op dat moment geldende recht, zie ook de uitspraak van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba (het Hof) van 20 mei 2011 (ECLI:NL:OGHACMB:2011:BR5497). In zoverre klopt het wat eiseres zegt: dat gebeurt ex-nunc. Maar dus pas na toetsing van de bestreden beschikking ex-tunc en na vernietiging van die beschikking.
9.5
Naar het oordeel van het Gerecht kan een motiveringsgebrek anders dan eiseres betoogt ook tijdens een beroepsprocedure worden hersteld. Het Gerecht vindt steun voor dit oordeel in de uitspraak van het Hof van 27 november 2006 (ECLI:NL:OGHNAA:2006:BG1993). In dit geval heeft het Gerecht na de eerste zitting en voor sluiting van het onderzoek verweerder gevraagd om een nadere onderbouwing van de verleende vergunning. Dit scenario is al tijdens de eerste zitting met alle partijen besproken. Eiseres is vervolgens in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op de nadere onderbouwing van verweerder en er heeft conform het verzoek van eiseres een tweede zitting plaatsgevonden. Naar het oordeel van het Gerecht is eiseres niet in haar rechten geschonden.
9.6
Ter zitting is naar aanleiding van het onder 8. geformuleerde standpunt ook met partijen gesproken over de bezwaarprocedure. Naar het oordeel van het Gerecht kan van verweerder niet steeds worden verwacht dat elke primaire beschikking uitgebreid wordt gemotiveerd. De omvang van de motiveringsplicht van verweerder hangt onder andere af van de aard van het besluit, de beslisruimte die het bestuursorgaan heeft en de bij verweerder bekende standpunten en belangen van belanghebbenden bij de beschikking. De nu in beroep nader gegeven motivering had echter ook in de bezwaarfase gegeven kunnen worden. Dat is ook een van de functies van de bezwaarfase. Doordat alle partijen - in dit geval zowel eiseres als derde-belanghebbende - hun belangen en standpunten kunnen toelichten, stukken kunnen overleggen en worden gehoord, kan het bestuursorgaan een goed gemotiveerde beschikking op bezwaar geven. Eiseres heeft ter zitting toegelicht dat zij om twee redenen niet kiest voor de bezwaarfase. In de eerste plaats duurt een bezwaarprocedure bij verweerder onredelijk lang. In de tweede plaats krijgt eiseres ook in de bezwaarfase nog steeds niet alle op de zaak betrekking hebbende stukken, in een procedure bij de Lar-rechter verstrekt verweerder die wel.
9.7
Ten aanzien van de tweede reden van eiseres heeft verweerder ter zitting toegelicht dat er voor hem geen wettelijke grondslag is om de op de zaak betrekking hebbende stukken aan derden te verstrekken. Dat kan volgens verweerder alleen via een Lob-verzoek of als het Gerecht op grond van de Lar in de beroepsprocedure beveelt de op de zaak betrekking hebbende stukken te verstrekken. Het Gerecht acht dit standpunt van verweerder onjuist.
9.7.1
In de beroepsprocedure bij de Lar-rechter hebben partijen op grond van artikel 31 van de Lar recht op inzage van het beroepschrift en de daarop betrekking hebbende schrifturen en bewijsstukken bij het Gerecht aanwezig. Daaronder vallen ook alle stukken die door het bestuursorgaan op grond van artikel 23 van de Lar aan het Gerecht zijn verstrekt. Dat artikel verplicht het bestuursorgaan alle op het beroepschrift betrekking hebbende stukken te overleggen. Partijen als bedoeld in artikel 31 van de Lar zijn de belanghebbenden, zowel de belanghebbende bedoeld in artikel 7 als die in artikel 26 van de Lar, bij de bestreden beschikking en het bestuursorgaan.
9.7.2
Nu belanghebbenden bij een bestreden beschikking in de beroepsprocedure recht hebben op inzage van alle op de zaak betrekking hebbende stukken, hebben diezelfde belanghebbenden dat recht naar het oordeel van het Gerecht ook in de bezwaarfase, ook al staat dit niet met zoveel woorden genoemd in artikel 63 van de Lar. Het bestuursorgaan dient zelfstandig te beoordelen of een rechtzoekende die bezwaar maakt tegen een beschikking als belanghebbende kan worden aangemerkt. Uit artikel 7, eerste lid, in samenhang met artikel 55 van de Lar volgt dat alleen een belanghebbende bij een beschikking daartegen bezwaar kan maken. Als het bestuursorgaan vindt dat een persoon als belanghebbende kan worden aangemerkt, dan heeft die persoon ook recht op inzage van alle op de zaak betrekking hebbende stukken na indiening van het bezwaarschrift, behoudens de situaties als bedoeld in artikel 24 of 32 van de Lar.
9.7.3
Verweerder dient zijn werkwijze dan ook aan te passen. Als verweerder vindt dat iemand geen belanghebbende is, hoeft verweerder geen inzage te verlenen in de op de zaak betrekking hebbende stukken. Die persoon zal zich tot de Lar-rechter moeten wenden om te bepalen of hij door verweerder terecht niet als belanghebbende is aangemerkt. Als verweerder vindt dat iemand wel belanghebbende is in de zin van artikel 7, eerste lid, van de Lar, dient verweerder de belanghebbende niet naar de Lob-procedure te verwijzen maar de op de zaak betrekking hebbende stukken te verstrekken. Dat levert niet alleen voordelen op voor belanghebbenden. Ook voor verweerder scheelt dit een Lob-procedure bij het Gerecht en mogelijk ook een inhoudelijke beroepsprocedure. In de bezwaarfase, die minder kostbaar is dan een procedure bij het Gerecht, kan immers gelet op de hiervoor bedoelde functie mogelijk direct een rechtmatig besluit genomen worden. Het Gerecht moedigt verweerder aan om een effectieve bezwaarprocedure in te richten, zodat ook de eerste reden van eiseres om de bezwaarprocedure niet te volgen niet langer geldt. Naar verwachting van het Gerecht biedt deze werkwijze niet alleen betere rechtsbescherming aan de rechtzoekende, het scheelt verweerder ook tijd en geld. Die middelen en die tijd zouden dan besteed kunnen worden aan bijvoorbeeld handhavend optreden en het uitbreiden van de juridische capaciteit.
9.7.4
Mocht een belanghebbende ondanks een effectief ingerichte bezwaarprocedure toch kiezen voor het instellen van beroep zonder eerst bezwaar te maken, dan geldt dat de belanghebbende in zijn beroepschrift gronden moet aanvoeren voor zover dat van hem zonder te beschikken over de op de zaak betrekking hebbende stukken redelijkerwijs kan worden verwacht. Nadat het bestuursorgaan de op de zaak betrekking hebbende stukken heeft verstrekt, kan de belanghebbende zijn beroepsgronden aanvullen. Die aanvulling wordt begrenst door de wettelijke termijn in artikel 27, vierde lid, van de Lar en de goede procesorde.
Bestreden beschikking in strijd met verkavelingsplan
10. Eiseres heeft tijdens de eerste zitting aangevoerd dat de bestreden beschikking in strijd is met artikel 22, achtste lid, van de Bouw- en woningverordening (Bwv). Daarin staat kort gezegd dat het bouwplan moet worden geweigerd als dat in strijd is met een goedgekeurd verkavelingsplan. Daarvan is in dit geval volgens eiseres sprake.
11.1
Het Gerecht stelt vast dat eiseres deze beroepsgrond pas tijdens de eerste zitting heeft genoemd en tijdens de tweede zitting nader heeft onderbouwd. Eiseres stelt dat zij deze beroepsgrond niet eerder kon aanvoeren omdat de stukken niet eerder aan haar waren verstrekt.
11.2
Het Gerecht wijst allereerst op wat hij in rechtsoverweging 9.7.4 hierover heeft overwogen. Het Gerecht is van oordeel van eiseres deze beroepsgrond eerder had kunnen en moeten aanvoeren. Die mogelijkheid had eiseres op basis van de bij haar bekende gegevens uit de Lob-procedure en de door verweerder overgelegde stukken in de beroepsfase. Door deze grond pas tijdens de eerste zitting aan te voeren, handelt eiseres in strijd met de goede procesorde. Het Gerecht zal deze beroepsgrond om die reden onbesproken laten.
Advies van de brandweer en Domeinbeheer
12.1
Eiseres voert aan dat verweerder voor de beoordeling van de aanvraag van de derde-belanghebbende advies had moeten vragen aan de brandweer en domeinbeheer. Dat heeft verweerder ten onrechte niet gedaan.
12.2
Verweerder heeft toegelicht dat hij bij de aanvraag om een bouwvergunning voor een zwembad niet verplicht is advies te vragen aan de brandweer, omdat een zwembad niet wordt aangemerkt als een bouwwerk dat brandgevaarlijk is in de zin van de Bwv. Voor wat betreft het advies van Domeinbeheer geldt dat verweerder niet is gehouden een dergelijk advies te vragen als een vergunning wordt aangevraagd voor het bouwen op erfpachtgrond. Zelfs als sprake zou zijn van illegale occupatie van domeingrond door de derde-belanghebbende, dan levert dat volgens verweerder geen grond op voor weigering van de aanvraag.
13. Deze beroepsgrond slaagt niet. Voor de beoordeling van de vraag of een bouwwerk brandgevaarlijk is vraagt verweerder advies aan de brandweer. Bij een aanvraag om een vergunning voor de bouw van een zwembad doet verweerder dat niet, omdat een zwembad naar zijn oordeel niet brandgevaarlijk is. Het Gerecht is van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kan stellen dat een zwembad niet brandgevaarlijk is. Verweerder hoefde voor de beoordeling van de brandgevaarlijkheid dan ook geen advies aan de brandweer te vragen. Het Gerecht is verder van oordeel dat verweerder geen advies bij Domeinbeheer hoefde op te vragen. Verweerder stelt zich terecht op het standpunt dat illegale occupatie van domeingrond niet als weigeringsgrond in artikel 22 van de Bwv is opgenomen. Eiseres heeft het betoog van verweerder waarom hij in dit geval geen adviezen hoefde op te vragen ook niet weersproken.
Veiligheid, hinder en ontsiering van het zwembad
14. Eiseres voert aan dat uit het bestreden besluit niet blijkt dat verweerder een belangenafweging heeft gemaakt. Verweerder heeft bij het verlenen van de vergunning geen rekening gehouden met de veiligheid, de hinder en de ontsiering van het zwembad voor de omgeving.
15.1
De bouwvergunning is verleend op grond van artikel 22 van de Bwv. Dat artikel bevat een zogeheten limitatief-imperatief stelsel van weigeringsgronden. Dat betekent dat de bouwvergunning alleen op de in dat artikel opgenomen gronden mag worden geweigerd, terwijl als een van de gronden zich voordoet de bouwvergunning
moetworden geweigerd. Op dit punt komt verweerder geen beleidsruimte toe. Artikel 22 van de Bwv biedt dus geen ruimte voor een afweging van belangen.
15.2
Het Gerecht begrijpt de beroepsgrond na de toelichting van eiseres ter zitting echter zo dat eiseres betoogt dat de bouwvergunning in strijd is met artikel 22, aanhef en onder 2 en 5, van de Bwv.
16.1
Op grond van artikel 22, aanhef en onder 2, van de Bwv kan een beslissing tot gehele of gedeeltelijke weigering van een voorwaardelijke bouwvergunning gegrond zijn op de omstandigheid dat het gebouw ook in verband met de toegepaste bouwwijze niet zodanig hechtheid kan geacht worden te zullen bezitten, dat het voor het leven van de bewoners of gebruikers of voor de omgeving geen gevaar oplevert.
16.2
Artikel 22, aanhef en onder 5, van de Bwv bepaalt dat een beslissing tot gehele of gedeeltelijke weigering van een voorwaardelijke bouwvergunning gegrond kan zijn op de omstandigheid dat het gebouw of gebouwsgedeelte wegens de ligging of wegens de bouwwijze de omgeving ontsieren of hinderlijk dan wel brandgevaarlijk voor de omgeving zal zijn.
17. Het Gerecht stelt vast dat uit het bestreden besluit niet blijkt dat verweerder de aanvraag van de derde-belanghebbende aan deze twee weigeringsgronden heeft getoetst. Uit het bestreden besluit blijkt in het geheel niet op welke wijze verweerder de aanvraag van de derde-belanghebbende heeft beoordeeld en of hij de aanvraag aan de in artikel 22 van de Bwv opgenomen weigeringsgronden heeft getoetst. Verweerder heeft in het bestreden besluit enkel opgenomen dat de aangevraagde vergunning wordt verleend en onder welke voorwaarden. Het bestreden besluit is onvoldoende gemotiveerd. Deze beroepsgrond slaagt.
Hoe nu verder?
18. De conclusie is dat uit het bestreden besluit niet blijkt dat verweerder de aanvraag van de derde-belanghebbende heeft getoetst aan de in artikel 22, aanhef en onder 2 en 5, van het Bwv opgenomen weigeringsgronden. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit zal worden vernietigd. Het Gerecht zal bezien of de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand kunnen blijven.
19.1
In het verweerschrift heeft verweerder opgenomen dat naar zijn oordeel geen sprake is van een bouwwerk dat brandgevaarlijk is. Om die reden was ook geen advies van de brandweer vereist. Over de overige weigeringsgronden van artikel 22 van de Bwv heeft verweerder zich in zijn verweerschrift niet uitgelaten.
19.2
Het Gerecht heeft verweerder verzocht in zijn nadere motivering in te gaan op het standpunt van eiseres dat het zwembad in verband met de toegepaste bouwwijze niet kan worden geacht zodanige hechtheid te zullen bezitten dat het voor het leven van bewoners of gebruikers of voor de omgeving geen gevaar oplevert als bedoeld in artikel 22, aanhef en onder 2, van de Bwv. Ook is verweerder verzocht in te gaan op het standpunt van eiseres dat het zwembad wegens de ligging of wegens de bouwwijze de omgeving zal ontsieren dan wel brandgevaarlijk voor de omgeving zal zijn als bedoeld in artikel 22, aanhef en onder 5, van de Bwv.
19.3
In zijn nadere motivering heeft verweerder de weigeringsgronden van artikel 22 van de Bwv uiteen gezet en vervolgens per weigeringsgrond beoordeeld of de aanvraag van de derde-belanghebbende daarmee in strijd is. Verweerder concludeert dat behalve de weigeringsgronden van artikel 22, aanhef en onder 2 en 5, van de Bwv geen andere weigeringsgrond van toepassing is aangezien het een zwembad betreft.
19.3.1
Over de weigeringsgrond van artikel 22, aanhef en onder 2, van de Bwv schrijft verweerder dat de sterkte berekeningen van het zwembad door de derde-belanghebbende bij de aanvraag zijn ingediend. Die sterkte berekeningen zijn opgesteld door een terzake deskundig ingenieursbureau. De berekeningen zijn door verweerder bij de aanvraag gevoegd en getoetst en verweerder concludeert dat aan deze voorwaarde is voldaan.
19.3.2
Bij de toetsing aan de weigeringsgrond van artikel 22, aanhef en onder 5, van de Bwv heeft verweerder verschillende elementen beoordeeld. Verweerder toetst of het zwembad gelet op de ligging ontsierend is voor de omgeving door te beoordelen of er zicht op het zwembad is vanaf de openbare weg of een openbare ruimte naar het gebouw toe. Verweerder concludeert dat het zwembad van de derde-belanghebbende niet te zien is vanaf de openbare weg. Het is wel te zien vanuit de tuin van de omwonenden, maar de ligging van het zwembad zal de omgeving volgens verweerder niet ontsieren omdat het binnen de kavel aan de rand van de tuin is gebouwd en volledig is afgeschermd. Het zwembad is ook voor wat betreft de bouwwijze niet ontsierend voor de omgeving. De bouwwijze die neerkomt op een betonnen bak met trap, een afwerking met poolcoating en tegels en een muur die overloopt in een ‘infinity’ systeem, komt overeen met de standaard van zwembaden. Dat maakt volgens verweerder dat er geen sprake is van ontsiering voor de omgeving. Verweerder heeft ook de ligging van het bouwwerk in relatie tot hinder beoordeeld en komt tot de conclusie dat geen sprake is van hinder. Bij die beoordeling heeft verweerder de beleidsnota ‘Normen en Richtlijnen’ van 25 mei 2005 betrokken. Het zwembad is ondergeschikt aan de woning en mag volgens die beleidsnota in principe over de rooilijn of erfgrens worden gebouwd. In die beleidsnota is volgens verweerder al rekening gehouden met de omstandigheid dat de locatie van een gebouw of bouwwerk dat ondergeschikt is aan het hoofdgebouw niet tot een onacceptabele stedenbouwkundige situatie zal leiden. Het zwembad van de derde-belanghebbende is geplaatst in een hoek van de tuin, grenzend aan de erfgrens met een van de omwonenden en aan de achterzijde van de kavel. Op de erfgrens is een hoge muur opgetrokken, waardoor enige vorm van hinder door inkijk en geluid volgens verweerder geminimaliseerd is. De bouwwijze is ook niet hinderlijk voor de omgeving, omdat het water een hoogte heeft van 1.275 mm. Het is daardoor niet aannemelijk dat in het zwembad zal worden gedoken of gesprongen. Volgens verweerder is er verder geen sprake van brandgevaar, omdat het een zwembad betreft en dat is gevuld met water.
20.1
Uit de nadere motivering blijkt een uitgebreide toelichting voor de conclusie dat de weigeringsgrond van artikel 22, aanhef en onder 5, van de Bwv zich niet voordoet. Uit de toelichting blijkt dat verweerder de verschillende aspecten die een rol kunnen spelen bij die weigeringsgrond in kaart heeft gebracht en heeft beoordeeld. Het Gerecht is van oordeel dat verweerder met deze nadere motivering zijn toetsing aan deze weigeringsgrond voldoende inzichtelijk heeft gemaakt. Deze motivering kan de conclusie dat de weigeringsgrond van artikel 22, aanhef en onder 5, van de Bwv zich niet voordoet dragen.
20.2
Ten aanzien van artikel 22, aanhef en onder 2, van de Bwv concludeert verweerder zonder daaraan een gemotiveerde toelichting ten grondslag te leggen dat van die weigeringsgrond geen sprake is. Het enkel vermelden dat de sterkteberekeningen bij de aanvraag zijn ingediend en dat die zijn getoetst is onvoldoende voor die conclusie. In zoverre is dus geen sprake van een deugdelijke motivering.
20.3
Tijdens de nadere zitting heeft verweerder een checklist overgelegd waarmee hij volgens hem inzichtelijk maakt dat en op welke wijze de sterkteberekeningen zijn getoetst. Uit die checklist kan weliswaar worden opgemaakt dat de door de derde-belanghebbende ingediende sterkteberekeningen door een betoncontroleur zijn getoetst, maar uit de checklist blijkt niet hoe die toetsing heeft plaatsgevonden en ook niet tot welke conclusie die toetsing heeft geleid. In de checklist staan verschillende categorieën opgenomen en per categorie staat bij een percentage een kruisje. De checklist is niet voorzien van een toelichting over de verschillende categorieën en de betekenis van de verschillende kruisjes. Verweerder moet inzichtelijk maken op welke wijze hij aan een weigeringsgrond heeft getoetst en tot welke conclusie die toetsing heeft geleid. Dat blijkt ook niet uit de checklist, zodat geen sprake is van een deugdelijke motivering. Het Gerecht ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen in stand te laten, omdat het aan verweerder is de aanvraag aan de weigeringsgronden te toetsen en die toetsing inzichtelijk te maken. Verweerder zal de toetsing aan de weigeringsgrond van artikel 22, aanhef en onder 2, van de Bwv alsnog dienen te maken met inachtneming van deze uitspraak.
Conclusie
21. De slotsom is dat het beroep gegrond is en het bestreden besluit zal worden vernietigd wegens het ontbreken van een deugdelijke motivering. Het Gerecht ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen in stand de laten nu het verweerschrift, de nadere motivering en de toelichtingen ter zitting het bestreden besluit evenmin kunnen dragen. Het Gerecht kan ook niet zelf in de zaak voorzien, nu het aan verweerder is de weigeringsgrond te toetsen en de verschillende aspecten die daarbij een rol spelen inzichtelijk te maken. Verweerder zal een nieuwe beslissing moeten nemen op de aavraag van de derde-belanghebbende om een bouwvergunning voor het zwembad en daarbij de toetsing aan de weigeringsgronden inzichtelijk moeten maken.
Proceskosten en griffierecht
23 Het Gerecht ziet aanleiding verweerder te veroordelen tot betaling aan eiseres van de door hem gemaakte proceskosten, bestaande uit NAf 2.100,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zittng, 0,5 punt voor het indienen van een reactie op de nadere motivering van verweerder en 0,5 punt voor het verschijnen op de nadere zitting, waarde per punt NAf 700,-) aan gemachtigdensalaris.
23.1
Nu het beroep gegrond wordt verklaard, dient verweerder op grond van artikel 17, zevende lid van de Lar het door eiseres betaalde griffierecht aan hem te vergoeden.

Beslissing

Het Gerecht:
  • verklaarthet beroep
    gegrond;
  • vernietigtde aan de derde-belanghebbende verleende bouwvergunning van 11 juni 2020;
  • bepaaltdat verweerder binnen twee maanden een nieuwe beslissing op de aanvraag van 11 juni 2020 neemt met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeeltverweerder tot betaling aan eiseres van haar proceskosten tot een bedrag van NAf 2.100,-, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
  • bepaaltdat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van NAf 150,- vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. drs. S. Lanshage, rechter in het Gerecht, en uitgesproken in het openbaar op 12 april 2022, in aanwezigheid van mr. S.C.A. ter Borg, griffier.
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open binnen zes weken na kennisgeving van deze uitspraak. Zie hoofdstuk 5 van de Lar.