ECLI:NL:OGEAC:2024:218

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
17 mei 2024
Publicatiedatum
2 april 2025
Zaaknummer
500.00275/23
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • S.A. Carmelia
  • T.M.A.D. de Lanoy
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor bezit van cocaïne en hennep in Curaçao met betrekking tot het onderzoek Pistacho

In de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1996 en thans gedetineerd in Curaçao, heeft het Gerecht in eerste aanleg op 17 mei 2024 uitspraak gedaan. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, voor het bezit van ruim 14 kilo cocaïne en 500 gram hennep. De zaak, die bekendstaat als het onderzoek Pistacho, betreft een strafvervolging die is gestart naar aanleiding van een rechtshulpverzoek van de Amerikaanse autoriteiten. De verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk in bezit hebben van verdovende middelen, in strijd met de Opiumlandsverordening. Tijdens de zittingen op 10 en 26 april 2024 heeft de officier van justitie gevorderd dat de verdachte tot een gevangenisstraf van 4 jaren zou worden veroordeeld, terwijl de verdediging pleitte voor niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie op basis van vermeende vormverzuimen. Het Gerecht heeft echter geoordeeld dat er voldoende bewijs was voor een redelijk vermoeden van schuld en dat de verdachte niet was uitgelokt tot het plegen van de strafbare feiten. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie grotendeels gevolgd, maar de strafmaat verlaagd, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het feit dat hij niet eerder was veroordeeld.

Uitspraak

Parketnummer: 500.00275/23

Uitspraak: 17 mei 2024
Tegenspraak

Vonnis van dit Gerecht

in de strafzaak tegen de verdachte:

[Verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1996 te [geboorteplaats],
wonende in [woonplaats],
thans gedetineerd in het huis van bewaring in Curaçao.
Onderzoek van de zaak
Het onderzoek ter openbare terechtzitting heeft plaatsgevonden op 10 april 2024 en 26 april 2024 (sluiting). Bij de inhoudelijke behandeling op de eerste zitting is de verdachte met zijn raadsvrouw, mr. A.N. Sulvaran, advocaat in Curaçao, verschenen. Bij de sluiting zijn de verdachte en zijn raadsvrouw met voorafgaande kennisgeving niet verschenen.
De officier van justitie mr. C. Hato-Willems heeft ter terechtzitting gevorderd dat het Gerecht de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten bewezen zal verklaren en de verdachte daarvoor zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren, met aftrek van voorarrest.
Haar vordering behelst voorts de onttrekking aan het verkeer van de in beslag genomen verdovende middelen, te weten 11.380 gram cocaïne, 2.352 gram cocaïne en 493 gram hennep.
De raadsvrouw heeft primair bepleit dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk zal worden verklaard in de strafvervolging van de verdachte. Subsidiair heeft zij bepleit dat bewijsuitsluiting wordt toegepast en dat de verdachte zal worden vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten. Meer subsidiair heeft zij een strafmaatverweer gevoerd.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd:

Feit 1 Bezit cocaïnedat hij op of omstreeks 28 september 2023, althans in de maand september 2023 te Curaçao, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, al dan niet opzettelijk in zijn bezit heeft gehad in de zin van artikel 1 lid 2 van de Opiumlandsverordening 1960 en/of heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval aanwezig heeft gehad en/of heeft aangewend, ongeveer,

 11.380
11.380 gram cocaïne en/of
 11.380
2352 gram cocaïne,
in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende
cocaïne, althans enige bereiding van
cocaïne, zijnde
cocaïne(een) middel(en) als bedoeld in artikel 1 Opiumlandsverordening 1960 en/of in de Beschikking van de Minister van Volksgezondheid van 6 januari 2005 (P.B. 2005 no. 13);

(artikel 3 jo 11-1 Opiumlandsverordening 1960)

Feit 2 Bezit hennep

dat hij op of omstreeks 28 september 2023, althans in of omstreeks de maand september 2023 te Curaçao, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, al dan niet opzettelijk in zijn bezit heeft gehad in de zin van artikel 1 lid 2 van de Opiumlandsverordening 1960 en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval aanwezig heeft gehad, ongeveer,

493 gram hennep,
in elk geval een hoeveelheid, hennep, althans hars die uit hennep wordt getrokken, althans een gebruikelijke bereiding waaraan de hars die uit hennep wordt getrokken ten grondslag ligt (zoals hasjiesj), zijnde hennep een middel als bedoeld in artikel 1 Opiumlandsverordening 1960 en/of in de Beschikking van de Minister van Volksgezondheid van 6 januari 2005 (P.B. 2005 no. 13);

(artikel 4 jo 11-1 Opiumlandsverordening 1960)

Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie

De raadsvrouw heeft bepleit dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk zal worden verklaard in de strafvervolging van de verdachte op de grond dat in deze zaak sprake is van een aantal onherstelbare vormverzuimen, dat het recht van de verdachte op een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6 van het EVRM, zijnde het beginsel van behoorlijke procesorde, is geschonden. Dit dient op grond van artikel 413 Sv primair te leiden tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie.
De raadsvrouw heeft daartoe als eerste aangevoerd dat de Amerikaanse autoriteiten op Curaçaos grondgebied van bijzondere opsporingsmethoden gebruik hebben gemaakt, zonder dat daarvoor een deugdelijk rechtshulpverzoek aan de Curaçaose autoriteiten was gedaan. De aan het rechtshulpverzoek ten grondslag liggende stukken ontbraken. Aldus kon de verdediging niet controleren of er daadwerkelijk sprake was van feiten en omstandigheden die een redelijk vermoeden van schuld aan enig strafbaar feit van de verdachte rechtvaardigen. Ook door de zittingsrechter kan dit niet worden vastgesteld, aangezien de officier van justitie tot op heden – ondanks herhaaldelijke verzoeken van de verdediging - de stukken, niet aan het einddossier heeft gevoegd.
In de tweede plaats heeft de raadsvrouw - onder verwijzing naar de arresten Teixeira de Castro tegen Portugal (EHRM 9 juni 1998, NJ 2001, 471) en Vanyan tegen Rusland (EHRM 15 december 2005, nr. 53203/99) – betoogd dat het Tallon-criterium is geschonden. De verdachte was niet voornemens om verdovende middelen te verkopen, maar is daartoe door de Amerikaanse autoriteiten overgehaald. Zij heeft daartoe gesteld dat uit de Whatsappberichten van de verdachte naar de verdachte [medeverdachte] blijkt dat de koper degene is die herhaaldelijk bij de verdachte op heeft aangedrongen om de verdovende middelen te zoeken voor verkoop.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in de vervolging van de verdachte. Anders dan de raadsvrouw stelt, heeft het openbaar ministerie alle onderliggende stukken waarover zij beschikte aan zowel het Gerecht als de verdediging overgelegd. De overige stukken waar de verdediging op doelt, heeft het openbaar ministerie zelf niet ontvangen van de Amerikaanse autoriteiten. Uit de overgelegde stukken is weldegelijk gebleken van een redelijk vermoeden van schuld dat de verdachte bezig was met strafbare feiten.
Daarnaast is er geen sprake van strijdigheid met het Tallon-criterium, aldus de officier van justitie. Het dossier en het onderzoek ter terechtzitting bieden onvoldoende aanknopingspunten voor de stelling dat de verdachte door de Amerikaanse autoriteiten is aangezet tot het plegen van een (ander) strafbaar feit dan waar zijn opzet al op was gericht. In dat verband heeft zij gewezen op de arresten Bannikova tegen Russia (EHRM 4 nov 2010 nr, 18757/06) en Ramanauskas tegen Litouwen (EHRM 5 februari 2008
, NJ 2008, 499 (https://www.inview.nl/document/id2793200802057442001nj2008499dosred)).
Alvorens over te gaan tot de bespreking van de gevoerde verweren stelt het Gerecht de volgende feitelijke gang van zaken vast.
De start van het onderzoek PistachoBegin september 2023 wordt een vertrouwelijke DEA-bron (hierna: CS1) benaderd door een ongeïdentificeerde Colombiaanse man (hierna: UM), die als narcotische makelaar optreedt. De UM informeert CS1 dat er een drugshandelorganisatie in Curaçao is die 100 kilo cocaïne tegen een vraagprijs van $4.500,00 per kilo wil verkopen. De UM vraagt CS1 om een koper voor deze cocaïne te vinden. Deze koper zal door de aangewezen persoon van de UM in Curaçao worden gecontacteerd. CS1 geeft de UM het telefoonnummer door van CS2, een andere vertrouwelijke DEA-bron, die zich als koper van de cocaïne zal voordoen. CS2 wordt dagen later vanuit het telefoonnummer [telefoonnummer 1] gebeld door een persoon die zich als “Pretu” voorstelt. “Pretu” vertelt CS2 dat hij de persoon is die in het bezit is van de cocaïne in Curaçao. CS2 zegt tegen “Pretu” dat hij de cocaïne wil kopen om naar Puerto Rico te transporteren. CS2 en “Pretu” spreken af dat CS2 in de nabije toekomst naar Curaçao zal afreizen om “Pretu” persoonlijk te ontmoeten. “Pretu” zal na de aankomst van CS2 in Curaçao eerst een monster van de cocaïne geven. [1]
Op 13 september 2023 wordt door de Amerikaanse autoriteiten een rechtshulpverzoek gedaan aan het openbaar ministerie in Curaçao. [2] Onderwerp van het rechtshulpverzoek is een onderzoek van de Amerikaanse autoriteiten (de procureur-generaal van de Verenigde Staten voor het district Puerto Rico en de Amerikaanse Drug Enforcement Administration tezamen) naar de Curaçaose burger bekend als “Pretu”. “Pretu” wordt verdacht van overtreding van Amerikaanse strafwetten door samen met andere drugshandelaren verdovende middelen via verschillende landen, waaronder Venezuela, Colombia en Curaçao, aan onder meer Puerto Rico te leveren. Volgens een informatie van de Caribische Divisie San Juan Office van de Drug Enforcement Administration zou de drugshandelorganisatie van “Pretu” vanuit Colombia opereren.
In het rechtshulpverzoek wordt de autoriteiten in Curaçao verzocht om bijstand te verlenen om op een nader te bepalen datum in september 2023 een bijeenkomst te faciliteren tussen “Pretu” en een of meer Amerikaanse undercoveragenten (UC's) en/of vertrouwelijke bronnen (CS'en) en een of meer onbekende medewerkers van de Drug Trafficking Organization ("DTO") met het doel te onderhandelen over de aankoop van cocaïne en het onderzoek naar de criminele activiteiten van de DTO te ontwikkelen.
Naar aanleiding van dit rechtshulpverzoek wordt door het openbaar ministerie in Curaçao het strafrechtelijk onderzoek “Pistacho” opgestart tegen “Pretu” op verdenking van overtreding van de Opiumlandsverordening. Besloten is om door middel van bijzondere opsporingsbevoegdheden, namelijk het opnemen van telecommunicatie, de planmatige observatie en de pseudokoop achter de identiteit van de aanbieder “Pretu” te komen.
De rechter-commissaris heeft op 19 september 2023 op vordering van de officier van justitie machtiging verleend voor een bevel tot het opnemen van telecommunicatie van het telefoonnummer [telefoonnummer 1]in gebruik bij “Pretu”. [3] Hieruit blijkt dat het telefoonnummer [telefoonnummer 1]van een iPhone 11 met IMEI-nummer [IMEI-nummer] gebruikmaakt. Op 19 september 2023 wordt met een machtiging van de rechter-commissaris onderzoek gedaan naar de communicatie van het IMEI-nummer [IMEI-nummer]. [4] Voornoemd IMEI-nummer is in het verleden door het telefoonnummer [telefoonnummer 2] in gebruik geweest. Dit telefoonnummer [telefoonnummer 2] wordt in het politiesysteem Actpol gekoppeld aan de verdachte, waardoor geconcludeerd kan worden dat de verdachte en “Pretu” een en dezelfde persoon zijn. [5]
De officier van justitie heeft op 19 september 2023 ook een bevel gegeven tot het planmatig volgen van “Pretu” en/of het planmatig waarnemen van zijn aanwezigheid en/of gedrag. Dit bevel gold tot en met 31 oktober 2023 te 17:00 uur. [6]
Op 22 september 2023 is door de officier van justitie een schriftelijk bevel pseudokoop en/of dienstverlening verleend met de bedoeling om contact te leggen met “Pretu” om over te gaan tot aankoop van een hoeveelheid verdovende middelen. [7]
De lokale autoriteiten krijgen op 27 september 2023 bericht van de DEA, dat er telefonisch contact was tussen “Pretu” (de verdachte) en de vertrouwelijke bron L46, betreffende de levering van twee blokken cocaïne. Afgesproken is dat de vertrouwelijke bron L46 na ontvangst de blokken zal testen en indien de kwaliteit goed wordt bevonden, zal de vertrouwelijke bron L46 25 blokken cocaïne kopen bij “Pretu”. De ontmoeting met “Pretu” zal plaatsvinden op 28 september 2023 bij [bedrijf] te Otrobanda. [8]
Op 28 september 2023 omstreeks 11:10 uur wordt door het observatieteam waargenomen dat “Pretu” (de verdachte) de door hem bestuurde witte [automerk/model 1] met kenteken [kentekennummer 1] ter hoogte van ACU parkeert. “Pretu” stapt uit en loopt naar Starbucks. Bij Starbucks ontmoet hij een NN-man (de vertrouwelijke bron L46) en zij lopen samen naar de witte [automerk/model 2]. Zij stappen in de [automerk/model 1] van “Pretu”. Korte tijd later stapt “Pretu” uit, pakt uit de kofferbak een zwartgroene handtas inhoudende, zoals later blijkt, twee blokken cocaïne.
Deze tas zet hij op de achterbank en stapt daarna weer achter het stuur. De vertrouwelijke bron L46 wordt bij de hoofdingang van het [bedrijf] afgezet. De vertrouwelijke bron L46 neemt de tas mee. Later brengt de vertrouwelijke bron L46 de tas terug en “Pretu” rijdt weg. [9]
Op 28 september 2023 rond 11.49 uur neemt de vertrouwelijke bron L46 telefonisch contact op met “Pretu” (de verdachte). De vertrouwelijke bron L46 zegt dat de kwaliteit van de cocaïne goed is en dat hij akkoord gaat om 25 kilo cocaïne te kopen. "Pretu" zegt dat hij de resterende blokken gaat ophalen en dat hij binnen een uur terug zal komen. [10]
Het observatieteam neemt omstreeks 13:30 uur waar dat de witte [automerk/model 1] van de verdachte op de parkeerplaats van Mei Tu Restaurant en Luisnela Bar Restaurant wordt geparkeerd. Ruim een kwartier later parkeert de verdachte [medeverdachte] zijn zwarte [automerk/model 2] [kentekennummer 2] naast de witte [automerk/model 1] van de verdachte. De verdachte [medeverdachte] haalt een witte boodschappentas met het logo van Centrum Supermarket uit zijn [automerk/model 2] en plaatst deze boodschappentas op de bijrijdersstoel van de witte [automerk/model 1]. De verdachte [medeverdachte] sluit het autoportier en loopt terug naar zijn zwarte [automerk/model 2]. Hierop rijdt de verdachte weg in de witte [automerk/model 1]. [11]
Omstreeks 13.50 uur deelt "Pretu" aan L46 mede dat hij eerst 10 kilogram cocaïne zal brengen en dat ze in de lobby van het [bedijf] te Otrobanda zullen ontmoeten. [12]
Omstreeks 13:53 uur wordt de witte [automerk/model 1] van de verdachte ter hoogte van de in- en uitgang van het [bedrijf] gesignaleerd. De verdachte parkeert de witte [automerk/model 1] op de derde etage van de parkeerplaats van het [bedrijf]. Om 13:58 uur loopt de verdachte met op zijn rug een zwart met groene rugtas vanuit de lift richting de hoofdingang van het [bedrijf]. [13] Om 14:00 uur wordt “Pretu” (de verdachte) bij het [bedrijf] door het Arrestatieteam aangehouden met een zwart met groene rugtas, inhoudende 10 blokken cocaïne. [14] De door de verdachte bestuurde witte [automerk/model 1] wordt op de derde etage aangetroffen en inbeslaggenomen met daarin een witte boodschappentas met het logo van Centrum Supermarket. [15] De verdachte [medeverdachte] wordt later op die dag door de politie in de omgeving van zijn woning aangehouden. [16]
Het Gerecht overweegt als volgt.
Niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging komt als in artikel 413 van het Wetboek van Strafvordering voorzien rechtsgevolg slechts in uitzonderlijke gevallen in aanmerking. Daarvoor is alleen plaats ingeval het in het voorbereidend onderzoek begane vormverzuim daarin bestaat dat door met de opsporing of vervolging belaste ambtenaren een zodanig ernstige inbreuk op het recht van de verdachte op een eerlijke behandeling van zijn zaak is gemaakt dat geen sprake meer kan zijn van een eerlijk proces in de zin van artikel 6 EVRM. Het moet dan gaan om een onherstelbare inbreuk op het recht op een eerlijk proces die niet op een aan de eisen van een behoorlijke en effectieve verdediging beantwoordende wijze is of kan worden gecompenseerd. Daarbij moet die inbreuk het verstrekkende oordeel kunnen dragen dat in de bewoordingen van het Europees Hof voor de rechten van de mens - “the proceedings as a whole were not fair”. Aanleiding voor niet-ontvankelijkverklaring op deze grond kan bestaan in het geval dat de verdachte door een opsporingsambtenaar dan wel door een persoon voor wiens handelen de politie of het openbaar ministerie verantwoordelijk is, is gebracht tot het begaan van het strafbare feit waarvoor hij wordt vervolgd, terwijl zijn opzet tevoren niet al daarop was gericht. (Vgl. HR 1 december 2020, ECLI:NL:HR:2020:1889).
Gesteld niet onderbouwd rechtshulpverzoekHet Gerecht is van oordeel dat hetgeen bij de aanvang van het strafrechtelijk onderzoek Pistacho (naar aanleiding van het rechtshulpverzoek van de Amerikaanse autoriteiten) feitelijk aan stukken beschikbaar en bekend was, voldoende aanwijzingen opleverden voor een redelijk vermoeden van schuld dat door de verdachte een strafbaar feit als bedoeld in de Opiumlansverordening gepleegd werd. De enkele omstandigheid dat niet alle door de verdediging verzochte stukken in het dossier zijn gevoegd levert op zichzelf niet op dat sprake is van schending van artikel 6 EVRM. Het verweer wordt in zoverre verworpen.
Tallon-criterium
Van uitlokking is sprake ingeval de verdachte door een opsporingsambtenaar dan wel door een persoon voor wiens handelen de politie of het openbaar ministerie verantwoordelijk is, is gebracht tot het begaan van het strafbare feit waarvoor hij wordt vervolgd, terwijl zijn opzet tevoren niet reeds daarop was gericht. Of daarvan sprake is moet allereerst worden vastgesteld of er goede redenen waren om tot inzet van opsporingsmiddel(en) over te gaan, waarbij van belang is of er voldoende objectieve, concrete en verifieerbare verdenkingen waren dat de verdachte zich bezig hield met criminele activiteiten. Daarnaast speelt de wijze waarop de undercoveroperatie is uitgevoerd en de betrokken opsporingsambtenaar heeft gehandeld ook een rol bij de beoordeling of sprake is van uitlokking. Met andere woorden, als het vermoeden is dat de verdachte “plat” is objectief gesteund wordt, kan vrij snel worden aangenomen dat de bemoeienis van de opsporingsambtenaar meer meedoen is dan dat deze het feit heeft veroorzaakt.
Uit het voorgaande leidt het Gerecht af dat het opzet van de verdachte van meet af aan gericht was op het verkopen van verdovende middelen en dat het initiatief daarvoor bij de verdachte lag. Immers, uit de inhoud van het dossier komt duidelijk naar voren dat de verdachte onder de naam “Pretu” - uit eigen beweging – de vertrouwelijke DEA-bron heeft gebeld en hem cocaïne te koop heeft aangeboden. Hieruit blijkt dat de verdachte degene is geweest die een koopovereenkomst wilde bewerkstelligen. De vertrouwelijke DEA-bron had in het kopen van cocaïne interesse getoond en zei dat hij daarvoor binnenkort naar Curaçao zou afreizen. Anders dan de raadsvrouw betoogt, is uit de Whatsappberichten tussen de verdachte en de verdachte [medeverdachte] niet gebleken dat de verdachte door de koper is uitgelokt om cocaïne te verkopen noch onder druk werd gezet om verdovende middelen te zoeken. Ook op dit punt verwerpt het Gerecht het verweer van de raasvrouw.
Gelet op al het voorgaande is het Gerecht dan ook van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat sprake is geweest van de door de verdediging gestelde vormverzuimen, zodat ook niet gezegd kan worden dat de verdachte als gevolg daarvan enig nadeel heeft ondervonden. Dit brengt met zich dat de verweren strekkende tot niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de strafvervolging in al hun onderdelen worden verworpen. Daarop ketst ook het subsidiaire beroep op bewijsuitsluiting en het meer subsidiaire beroep op strafvermindering af.
Het openbaar ministerie is derhalve ontvankelijk in zijn vervolging van de verdachte.
Verder stelt het Gerecht vast dat de dagvaarding geldig is, dat het bevoegd is tot kennisneming van de zaak en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
Bewezenverklaring
Het Gerecht acht - op grond van de hierna weergegeven bewijsmiddelen en de nadere bewijsoverwegingen, in onderling verband en samenhang beschouwd - wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande:

Feit 1dat hij op of omstreeks 28 september 2023, althans in de maand september 2023 in Curaçao, tezamen en vereniging met een ander of anderen, althans alleen, al dan niet opzettelijk in zijn bezit heeft gehad in de zin van artikel 1 lid 2 van de Opiumlandsverordening 1960 en/of heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval aanwezig heeft gehad en/of heeft aangewend, ongeveer,

 11.380
11.380 gram cocaïne (tezamen en in vereniging met een ander) en/of
 11.380
2.352 gram cocaïne (alleen),
in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattendecocaïne, althans enige bereiding vancocaïne,zijnde
cocaïne(een
)middel
(en) als bedoeld in artikel 1 Opiumlandsverordening 1960
en/of in de Beschikking van de Minister van Volksgezondheid van 6 januari 2005 (P.B. 2005 no. 13);

Feit 2

dat hij op
of omstreeks28 september 2023,
althans in of omstreeks de maand september 2023inCuraçao
, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, al dan nietopzettelijk in zijn bezit heeft gehad in de zin van artikel 1 lid 2 van de Opiumlandsverordening 1960
en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval aanwezig heeft gehad, ongeveer,

493 gram hennep,
in elk geval een hoeveelheid, hennep, althans hars die uit hennep wordt getrokken, althans een gebruikelijke bereiding waaraan de hars die uit hennep wordt getrokken ten grondslag ligt (zoals hasjiesj),zijnde hennep een middel als bedoeld in artikel 1 Opiumlandsverordening 1960
en/of in de Beschikking van de Minister van Volksgezondheid van 6 januari 2005 (P.B. 2005 no. 13).
Het Gerecht acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd (
cursief). De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door het Gerecht gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het vonnis. Deze aanvulling zal vervolgens aan het vonnis worden gehecht.
Bewijsoverweging
De verdachte heeft zich op 28 september 2023 schuldig heeft gemaakt aan het bezit van bijna 14 kilo cocaïne en 500 gram hennep. Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat zowel de cocaïne als de hennep met een veldtest zijn getest en daarbij trad telkens een positieve kleurreactie op, wat duidt op de aanwezigheid van een verdovend middel. Het Gerecht acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde bezit van hennep en (als medepleger) aan het ten laste gelegde bezit van cocaïne.
Strafbaarheid en kwalificatie van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezen verklaarde is voorzien bij artikel 3, eerste lid, aanhef onder c en C, van de Opiumlandsverordening 1960 en strafbaar gesteld in artikel 11, eerste lid, aanhef, onder a, van de Opiumlandsverordening 1960. Het wordt als volgt gekwalificeerd:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met artikel 3, eerste lid, onder C van de Opiumlandsverordening,

en

Opzettelijk handelen in strijd met artikel 3, eerste lid, onder C van de Opiumlandsverordening.
Het onder 2 bewezen verklaarde is voorzien bij artikel 4, eerste lid, aanhef onder b en B, van de Opiumlandsverordening en strafbaar gesteld in artikel 11, tweede lid, aanhef, onder a, van die verordening. Het wordt als volgt gekwalificeerd:
Opzettelijk handelen in strijd met artikel 4, eerste lid, onder B van de Opiumlandsverordening.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Oplegging van straf
Bij de bepaling van de op te leggen straf wordt gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan, op de mate waarin de gedragingen aan de verdachte te verwijten zijn en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarbij wordt rekening gehouden met de ernst van het bewezenverklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals die onder meer tot uitdrukking komt in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Met betrekking tot de ernst van het bewezenverklaarde wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft zich (samen met een ander) schuldig gemaakt aan het opzettelijk in bezit hebben van bijna 14 kilo cocaïne. Deze hoeveelheid cocaïne is van dien aard, dat moet worden aangenomen dat deze bestemd was voor verdere verspreiding en handel. Verder heeft de verdachte ruim 500 gram hennep, ook een handelshoeveelheid, in zijn bezit gehad.
Cocaïne en hennep zijn voor de gezondheid van personen schadelijke stoffen, die verstrekkende gevolgen kunnen hebben voor de gebruikers daarvan en voor de maatschappij. De verspreiding van en handel in verdovende middelen gaat vaak gepaard met geweldscriminaliteit en leidt tot vele andere vormen van criminaliteit bij degenen die aan deze stoffen verslaafd zijn. De verdachte heeft met zijn handelen hieraan bijgedragen. Het Gerecht rekent dit de verdachte aan.
Naar het oordeel van het Gerecht rechtvaardigt de ernst van het bewezen verklaarde in beginsel het opleggen van een onvoorwaardelijke vrijheidsbenemende straf van lange duur, zoals door de officier van justitie is gevorderd.
In dat verband kan aansluiting worden gezocht bij de oriëntatiepunten straftoemeting, waarin het gebruikelijke rechterlijke straftoemetingsbeleid van het Hof en de Gerechten in eerste aanleg zijn neerslag heeft gevonden. Daarin wordt voor het aanwezig hebben van 10 tot 25 kg cocaïne als indicatie een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 42 maanden genoemd en voor het aanwezig hebben van hennep als indicatie de helft van de onvoorwaardelijke gevangenisstraf als het gaat om cocaïne.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft Gerecht acht geslagen op de strafkaart van de verdachte, waaruit blijkt dat hij niet eerder voor het plegen van strafbare feiten is veroordeeld en de door en namens verdachte naar voren gebrachte persoonlijke omstandigheden.
Het Gerecht is, na dit een en ander te hebben overwogen, tot de slotsom gekomen dat een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren, passend en geboden is. De verdachte zal daartoe dan ook worden veroordeeld.
In beslag genomen voorwerpen
Aan de orde zijn voorts de onder de verdachte in beslag genomen goederen, te weten 11.380 gram cocaïne, 2352 gram cocaïne en 493 gram hennep.
De in beslaggenomen cocaïne en hennep vervallen ingevolge artikel 11, zesde lid van de Opiumlandsverordening 1960 van rechtswege aan het Land. De gevorderde onttrekking aan het verkeer daarvan is om die reden niet nodig.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 1:19, 1:20, 1:21, 1:123 en 1:136 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het Gerecht:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
kwalificeert het bewezenverklaarde als hiervoor omschreven;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de
36 (zesendertig) maanden;
beveelt dat de tijd die door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van deze straf een gedeelte, groot
6 (zes) maandenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd, van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit vonnis is gewezen door de rechter mr. S.A. Carmelia, bijgestaan door mr. T.M.A.D. de Lanoy, (zittingsgriffier), en op 17 mei 2024 in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Gerecht in Curaçao.

Voetnoten

1.Rechtshulpverzoek DEA d.d. 13 september 2023, kenmerk VAA:CJS:JEC:MlP:cdm en CRM-182-90453, pagina 28-38 van het eindproces-verbaal in combinatie met Relaas van onderzoek Pistacho d.d. 6 maart 2024, pagina 5-27 van het eindproces-verbaal. .
2.Zie noot 1.
3.Beschikking machtiging opnemen telecommunicatie [telefoonnummer 1]d.d. 20 september 2023, pagina 429-430 van het eindproces-verbaal.
4.Beschikking machtiging opnemen telecommunicatie IMEI [IMEI-nummer] d.d. 20 september 2023, pagina 447-448 van het eindproces-verbaal.
5.Proces-verbaal van bevindingen [verdachte] d.d. 27 september 2023, proces-verbaalnummer 202309270800.PVB, pagina 39-42 van het eindproces-verbaal.
6.Bevel planmatige observatie d.d. 19 september 2023, pagina 484-485 van het eindproces-verbaal.
7.Bevel pseudo-koop door een burger d.d. 22 september 2023, pagina 508-510 van het eindproces-verbaal.
8.Proces-verbaal van bevindingen MATRIX d.d. 27 september 2023, proces-verbaalnummer 202309271700/BEV, pagina 43-45 van het eindproces-verbaal.
9.Proces-verbaal van planmatige observatie d.d. 2 oktober 2023 met bijlagen, proces-verbaalnummer 280920230756_OT_PV, pagina 46-54 van het eindproces-verbaal.
10.Zie noot 7.
11.Zie noot 8.
12.Zie noot 7.
13.Zie noot 8.
14.Proces-verbaal van aanhouding op heterdaad d.d. 28 september 2023, pagina 355-356 van het eindproces-verbaal.
15.Aanvulling proces-verbaal van bevindingen met betrekking tot de doorzoeking ter inbeslagneming van het voertuig [kentekennummer 1] d.d. 2 oktober 2023, proces-verbaalnummer 202302101333.DZK, pagina 112-113 van het eindproces-verbaal.
16.Proces-verbaal van aanhouding op heterdaad verdachte V.A. [medeverdachte] d.d. 28 september 2023, proces-verbaalnummer 202309281732/AMB, pagina 387-390 van het eindproces-verbaal.