ECLI:NL:OGEAC:2025:10

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
15 januari 2025
Publicatiedatum
30 januari 2025
Zaaknummer
BBZ nrs. CUR202401219 tot en met CUR202401221
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • mr. drs. P.A.M. Pijnenburg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van bezwaar tegen naheffingsaanslagen winstbelasting en vergrijpboetes

In deze zaak is de ontvankelijkheid van het bezwaar van belanghebbende tegen naheffingsaanslagen winstbelasting en vergrijpboetes aan de orde. De naheffingsaanslagen zijn opgelegd op 17 mei 2023, en belanghebbende heeft op 24 juli 2023 (pro forma) bezwaar gemaakt. Het bezwaar is niet tijdig ingediend, en het Gerecht oordeelt dat er geen sprake is van verschoonbare termijnoverschrijding. Belanghebbende had beroepsmatig verleende rechtsbijstand, maar de gemachtigde heeft niet tijdig gehandeld. De Inspecteur heeft het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, en belanghebbende heeft beroep ingesteld tegen deze beslissing. Tijdens de zitting is de gemachtigde van belanghebbende verschenen, maar het Gerecht concludeert dat de termijnoverschrijding niet aan belanghebbende kan worden toegerekend. De gemachtigde heeft gesuggereerd dat de post mogelijk later is bezorgd, maar dit is niet voldoende onderbouwd. Het Gerecht komt tot de conclusie dat het bezwaar niet-ontvankelijk is en dat de uitspraak op bezwaar in stand blijft. De zaak eindigt met de beslissing dat het beroep ongegrond is verklaard.

Uitspraak

Uitspraak van 15 januari 2025
BBZ nrs. CUR202401219 tot en met CUR202401221
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening op het beroep in belastingzaken van:
[Belanghebbende], gevestigd te Curaçao,
belanghebbende,
gericht tegen:
DE INSPECTEUR DER BELASTINGEN, zetelend in Curaçao,
de Inspecteur.

1.PROCESVERLOOP

1.1
Aan belanghebbende zijn op 17 mei 2023 naheffingsaanslagen winstbelasting en vergrijpboetes over de jaren 2018 tot en met 2020 opgelegd. Hierna volgt een overzicht van de bedragen aan winstbelasting en boetes:
Jaren
Winstbelasting
Boetes (50%)
Totaal
2018
NAf 24.887
NAf 12.443
NAf 37.330
2019
NAf 32.070
NAf 16.035
NAf 48.105
2020
NAf 35.637
NAf 17.818
NAf 53.455
1.2
Belanghebbende heeft op 24 juli 2023 (pro forma) bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslagen en vergrijpboetes. Belanghebbende heeft de bezwaren op 18 oktober 2023 gemotiveerd.
1.3
De Inspecteur heeft bij afzonderlijke uitspraken van 13 maart 2024 (2018), 3 april 2024 (2019) en 26 april 2024 (2020) het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard vanwege overschrijding van de bezwaartermijn. De Inspecteur heeft daarnaast onder verwijzing naar zijn brief 8 februari 2024 geen aanleiding gezien de naheffingsaanslagen en boetes ambtshalve te verminderen.
1.4
Belanghebbende heeft op 8 april 2024 beroep ingesteld tegen de uitspraken op bezwaar. Belanghebbende heeft daarvoor een bedrag aan griffierecht betaald van NAf 150.
1.5
De Inspecteur heeft op 28 oktober 2024 een verweerschrift ingediend.
1.6
De zitting heeft plaatsgevonden op 1 november 2024 te Willemstad. Namens belanghebbende is verschenen [A]. Namens de Inspecteur is verschenen [B] en [C].
1.7
Op 4 november 2024, na sluiting van het onderzoek ter zitting, heeft belanghebbende nog een nader stuk ingezonden.

2.FEITEN

2.1
Belanghebbende is opgericht op 22 september 2017. De aandelen zijn voor 100% in handen van [K]. [K] is tevens directeur van belanghebbende.
2.2
De activiteiten van belanghebbende bestaan uit het exploiteren van een minimarket onder de naam [Belanghebbende]. De omzet van belastingplichtige wordt gegenereerd door het verkopen van levensmiddelen, groenten, fruit en alcoholische dranken en frisdranken. Tevens worden door belastingplichtige telefoonkaarten en kranten verkocht. Belastingplichtige maakt gebruik van een kasregister.
2.3
Namens de Inspecteur heeft een boekenonderzoek plaatsgevonden bij belanghebbende naar de aanvaardbaarheid van de aangiften winstbelasting voor de jaren 2018 tot en met 2020 en de aangiften loon- en omzetbelasting voor de periode oktober 2017 tot en met december 2020. De bevindingen van dit onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 7 februari 2023. In dit rapport is onder meer het volgende vermeld:

4.1 Aansluitingen
4.1.1.
Aansluiting fiscaal vermogen – aangiften
Het beginvermogen van het jaar 2019 sluit niet aan met het eindvermogen van het voorafgaande jaar zoals blijkt uit het navolgende overzicht:
Aangiften WB
2018/2019
Eindvermogen (2018)
65.178
Beginvermogen (2019)
56.479
Verschil
8.699
Het onderzoek heeft geen verklaring voor dit verschil opgeleverd. Ik stel daarom een aanpassing in het fiscale beginvermogen van het jaar 2019 ad. 65.178 voor.
4.2
Fiscale winstberekening
(…)
4.2.2
Omzet en brutowinst volgens jaarrekening
Belanghebbende heeft in de controlejaren de volgende bedragen aan omzet en brutowinst verantwoord:
2018
2019
Omzet volgens jaarrekening
427.165
441.629
Kostprijs volgens jaarrekening
286.2
300.308
Brutowinst volgens jaarrekening
140.965
141.321
BW%
49%
47%
4.2.3
Dagomzet volgens WTP
Hierna volgt een overzicht met de berekening van de gemiddelde dagomzet volgens WTP’s:
WTP 2022
Datum
Totaal
Woensdag
23-03-2022
2.866
Zaterdag
14-05-2022
3.739
Maandag
30-05-2022
3.612
Totale dagomzet
10.217
Gemiddelde dagomzet excl. OB
3.406
2.4
De controlemedewerker heeft vervolgens aan de hand van de uitgevoerde WTP’s een theoretische omzet berekend op basis van een gemiddelde dagomzet en dagen waarop de supermarkt open was. De Inspecteur heeft gebruik gemaakt van prijsindexcijfers van het Centrale Bureau voor Statistiek (CBS), omdat de WTP’s in het jaar 2022 hebben plaatsgevonden.
Omschrijving
2018
2019
2020
Aantal dagen open
322
322
308
Gemiddelde dag omzet
2.98
3.06
3.127
Theoretische jaaromzet
863.604
985.32
963.116
2.5
De controlemedewerker heeft in het controlerapport aangegeven dat het onmogelijk is om de aanvaardbaarheid van de verantwoorde inkopen te beoordelen en een brutowinstmarge te stellen op 48% van de kostprijs, conform de gemiddelde brutowinstmarge over de jaren 2018 en 2019 in de jaarrekening van belanghebbende. Op basis van het voorgaande komt hij tot de volgende winstcorrecties.
Omschrijving
2018
2019
2020
Theoretische omzet 148%
863.604
985.32
963.116
Theoretische kostprijs verkopen 100%
583.516
665.757
650.754
Theoretische brutowinst 48%
280.088
319.563
312.362
Aangegeven brutowinst
140.965
141.321
124.374
Correctie winst
139.123
178.242
187.988
2.6
Rekening houdend met het voorgaande en extra loonkosten wordt gekomen tot de volgende correcties:
Omschrijving
2018
2019
2020
Aansluiting fiscaal vermogen - aangiften
-
(8.699)
-
Kostenprijs verkopen - brutowinst
139.123
178.242
187.988
Kosten in verband met extra loonkosten
(26.000)
(26.000)
(26.000)
Totaal
113.123
143.543
161.988
De naheffingsaanslagen zijn opgelegd naar een gecorrigeerde belastbare winst van:
2018
2019
2020
Aangegeven belastbare winst (na verliesverrekening en giftenaftrek)
35.178
44.446
29.957
Winstcorrecties (inclusief fiscale faciliteiten)
113.123
143.543
161.988
Belastbare winst na correctie
148.301
187.989
191.945
2.6
In de brief met onderwerp “aanbieding controlerapport” wordt vermeld:
“Voor de volledigheid deel ik u hierbij mee dat u tegen een opgelegde belastingaanslag of tegen een voor bezwaar vatbare beschikking binnen twee maanden na dagtekening van het aanslagbiljet of de beschikking schriftelijk (gemotiveerd) bezwaar kunt maken bij de Inspecteur der Belastingen.”.

3.GESCHIL

3.1
In geschil is de ontvankelijkheid van het bezwaar. Indien aan de inhoud wordt toegekomen is in geschil of de naheffingsaanslagen en boetes terecht en naar de juiste bedragen zijn opgelegd.
3.2
Belanghebbende besteedt in het beroepschrift geen aandacht aan de ontvankelijkheid van het bezwaar en is ten aanzien van de theoretische omzetberekening, zoals verdedigd door de Inspecteur, van mening dat een kleine minimarket als die van belanghebbende met vooral klanten uit de lage-inkomens-wijken nooit de omzetten kan behalen als berekend door de Inspecteur.
3.3
De Inspecteur is van mening dat belanghebbende niet-ontvankelijk is in haar bezwaar en dat de naheffingsaanslagen terecht en tot juiste bedragen zijn opgelegd.

4.OVERWEGINGEN

Ontvankelijkheid bezwaar

4.1
In artikel 29, lid 1, Algemene landsverordening Landsbelastingen (hierna: ALL) is bepaald dat degene die bezwaar heeft tegen een hem opgelegde belastingaanslag, binnen twee maanden na de dagtekening van het aanslagbiljet een gemotiveerd bewaarschrift kan indienen bij de Inspecteur.
4.2
De onderhavige aanslagbiljetten zijn gedagtekend op 17 mei 2023. Het (pro forma) bezwaarschrift is op 24 juli 2023 ingediend. Dit bezwaarschrift is dus buiten de wettelijke termijn van twee maanden ingediend.
4.3
Ter zitting is de huidige gemachtigde van belanghebbende, mevrouw [A], gevraagd naar de reden van het buiten de termijn van twee maanden indienen van het bezwaar. De gemachtigde heeft daarop verklaard dat zij pas later als gemachtigde is ingeschakeld en dat belanghebbende eerst twee andere belastingadviseurs had, die allebei zijn overleden. Voorts heeft zij verklaard dat tussen belanghebbende en zijn voormalige belastingadviseurs sprake was van een taalbarrière, waardoor zaken fout gingen. Belanghebbende spreekt namelijk voornamelijk Chinees.
Op de vraag wanneer de huidige gemachtigde als belastingadviseur in beeld is gekomen, heeft de gemachtigde verklaard dat dit in februari of maart 2023 moet zijn geweest.
4.4
Ter zitting heeft de gemachtigde ook nog gesuggereerd dat het zou kunnen zijn dat de Post de naheffingsaanslagen op een later tijdstip dan 17 mei 2023 heeft bezorgd. Het Gerecht is van oordeel dat een dergelijke suggestie, pas voor het eerst ter zitting gedaan, onvoldoende is om te kunnen worden aangemerkt als het betwisten van een tijdige bekendmaking.
De gemachtigde heeft voorts verzocht te mogen nagaan of zij op haar kantoor nog beschikt over de enveloppe(n) waarin de naheffingsaanslagen zijn verstuurd, en of op die enveloppe(n) een datumstempel is vermeld. Het Gerecht heeft de gemachtigde in de gelegenheid gesteld om binnen een week na sluiting van het onderzoek ter zitting ter zake het Gerecht te berichten en toegezegd het onderzoek te heropenen indien de gemachtigde beschikt over een of meer enveloppen met daarop een datumstempel waaruit zou kunnen volgen dat de naheffingsaanslagen op een later tijdstip bij belanghebbende zijn bezorgd dan de dagtekening die op het aanslagbiljet is vermeld.
4.5
Binnen week na het sluiten van het onderzoek ter zitting, op 4 november 2024, heeft de gemachtigde bericht dat de ontbrekende enveloppen (nog) niet zijn teruggevonden. Voorts meldt de gemachtigde dat zij een brief heeft ontvangen van de Inspecteur waarin haar de mogelijkheid wordt geboden alsnog een bezwaar in te dienen, waardoor volgens de gemachtigde het bezwaar alsnog tijdig is en ontvankelijk moet worden beschouwd.
Genoemde brief is gedagtekend 2 september 2023 en refereert aan het ontvangen pro forma bezwaar. Voor zover van belang is in die brief het volgende vermeld:
‘U heeft uw bezwaar niet of onvoldoende gemotiveerd. Daardoor is niet voldaan aan de motiveringsverplichting van artikel 29 van de Algemene Landsverordening landsbelastingen.
Hierbij stel ik u in de gelegenheid om vóór
27-09-2023uw motivering en /of onderbouwing in te dienen. Daarna zullen wij uw bezwaarschrift verder in behandeling nemen.
Indien u het bezwaarschrift niet tijdig motiveert, zullen wij het niet ontvankelijk verklaren.
(…)’.
4.6
Anders dan de gemachtigde van belanghebbende veronderstelt kan uit de onder 4.5 vermelde brief niet worden afgeleid dat belanghebbende geacht kan worden ontvankelijk te zijn indien tijdig alsnog wordt gemotiveerd. In de brief wordt enkel meegedeeld dat belanghebbende niet-ontvankelijk zal worden verklaard indien niet tijdig wordt gemotiveerd. Het schenden van de motiveringsplicht en het niet tijdig maken van bezwaar zijn twee verschillende niet-ontvankelijkheidsgronden, die elk afzonderlijk dienen te worden beoordeeld. Het (alsnog) voldoen aan de motiveringsverplichting impliceert niet dat daarmee tevens de niet-ontvankelijkheid van het te laat maken van bezwaar wordt geheeld. De onder 4.5 vermelde brief ziet enkel en alleen op het mogelijk niet voldoen aan de motiveringsverplichting. Uit die brief kan geen uitlating of toezegging worden afgeleid met betrekking tot het al dan niet tijdig indienen van het bezwaar en de daarmee samenhangende ontvankelijkheid.
4.7
Het Gerecht komt op basis van de stukken van het geding dan ook tot geen andere conclusie dan dat belanghebbende niet tijdig bezwaar heeft gemaakt. De niet-ontvankelijkverklaring blijft evenwel achterwege in het geval redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener van het bezwaar in verzuim is geweest, dat de termijnoverschrijding niet aan hem is te wijten. Deze zogeheten verschoonbare termijnoverschrijding is enigszins versoepeld onder andere in die zin dat indien sprake is van een geringe verwijtbaarheid, de termijnoverschrijding niet aan de indiener van het bezwaar is toe te rekenen. Zie in dit verband CBB 30 januari 2024, ECLI:NL:CBB:2024:31 en HR 19 april 2024, ECLI:NL:HR:2024:625. Of sprake is van een geringe verwijtbaarheid is afhankelijk van de omstandigheden van het geval.
4.8
In de onderhavige zaak is niet duidelijk geworden waaraan de te late indiening van het bezwaar precies is te wijten. In de uitspraak van het CBB van 30 januari 2024 wordt ten aanzien de situatie dat sprake is van professionele hulpverleners en andere bijstandsverleners, het volgende vermeld:
‘5.1 Als de belanghebbende gedurende (een deel van) de overschreden bezwaar- of beroepstermijn werd bijgestaan door een professionele rechtshulpverlener, blijft gelden dat diens handelen in beginsel voor risico van de indiener komt. Het College ziet, met de raadsheer advocaat-generaal, geen reden om dat te veranderen. De bestaande vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechters hierover blijft dus gehandhaafd.
Onder professionele rechtshulpverlener verstaat het College hier: de derde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent in de zin van artikel 1, aanhef en onder a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) en voor wiens werkzaamheden dus een kostenveroordeling op grond van het Bpb kan worden uitgesproken. Van een professionele rechtshulpverlener mag immers onder meer worden verwacht dat deze de termijnen bewaakt, eventueel gebruik maakt van de mogelijkheid om een pro-formabezwaarschrift of -beroepschrift in te doen, in geval van een capaciteitstekort inspanningen verricht om dit op te vangen en tijdig voorzieningen treft voor vervanging bij eventuele uitval. Een termijnoverschrijding zal om die reden doorgaans niet verschoonbaar zijn.
Uitzondering op dit uitgangspunt kunnen zijn (heel) bijzondere persoonlijke omstandigheden aan de zijde van de professionele hulpverlener zelf. De lat ligt hier dus hoger dan bij individuele burgers, vanwege de professionaliteit die in geval van beroepsmatig handelen mag worden verwacht. Het College ziet daarbij geen reden om een onderscheid te maken naar de omvang van de organisatie van een advocaat of een andere professionele rechtshulpverlener. Een dergelijk onderscheid laat zich lastig concretiseren. De omvang van een organisatie hoeft bovendien niet bepalend te zijn voor de aanwezigheid van (specialistische) kennis of de mate van professionaliteit.’
4.9
De gemachtigde van belanghebbende is een derde die beroepsmatige bijstand verleend in de zin van artikel 1, aanhef en onder a van het Bpb. Die bijstandsverlening vindt reeds plaats vanaf februari of maart 2023, zoals de gemachtigde ter zitting zelf heeft verklaard (zie onderdeel 4.3), derhalve ruimschoots voordat de naheffingsaanslagen, welke zijn gedagtekend 17 mei 2023, zijn opgelegd. Alsdan ligt het op de weg van gemachtigde om belanghebbende zodanig te instrueren dat gewaarborgd is dat door belanghebbende ontvangen post van de Belastingdienst direct ter beschikking komt van de gemachtigde en de gemachtigde de termijnen die bewaking behoeven in acht kan nemen. Een eventuele taalbarrière, waarvan in de onderhavige zaak kennelijk sprake is, kan daarbij niet met succes als reden voor een verschoonbare termijnoverschrijding worden aangevoerd. Immers, het moet, eventueel met hulp van derden of digitale communicatiemiddelen, mogelijk zijn om belanghebbende bepaalde handelingen, waaronder het onverwijld doorgeleiden van post van de Belastingdienst aan de gemachtigde, duidelijk te maken.
Kennelijk heeft die instructie niet of in onvoldoende mate plaatsgevonden, dan wel is door belanghebbende geen uitvoering gegeven aan de door de gemachtigde gegeven instructie.
Uitzondering op het uitgangspunt dat een termijnoverschrijding niet verschoonbaar wordt geacht in het geval dat de belanghebbende rechtsbijstand geniet van een professionele hulpverlener, te weten (heel) bijzondere omstandigheden aan de zijde van de professionele hulpverlener zelf, zijn gesteld noch gebleken.
4.1
Met inachtneming van de bijzondere omstandigheden van dit geval komt het Gerecht tot de conclusie dat geen sprake is van een geringe verwijtbaarheid waardoor de termijnoverschrijding niet aan belanghebbende hoeft te worden toegerekend, de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is en belanghebbende niet-ontvankelijk in haar bezwaar moet worden verklaard. Het gevolg van die conclusie is dat het besluit, de uitspraak op bezwaar, daarmee in rechte onaantastbaar wordt.
Slotsom
4.11
Het door belanghebbende ingestelde beroep moet ongegrond worden geoordeeld, hetgeen betekent dat de uitspraak op bezwaar in stand blijft en dat de zaak met deze uitspraak eindigt.
Ten overvloede
4.12
Doordat het bezwaar niet-ontvankelijk is geoordeeld, wordt niet toegekomen aan de inhoud van het geschil. Door de Inspecteur zijn zeer forse correcties aangebracht. Deze correcties, die zijn opgelegd met toepassing van omkering en verzwaring van de bewijslast, zijn gebaseerd op een zeer grofmazige theoretische benadering, waarbij het Gerecht zich bij een vluchtige bestudering afvraagt of er wel sprake is van een redelijke schatting.
Het Gerecht geeft de Inspecteur dan ook in overweging om nog eens met belanghebbende in gesprek te gaan over de grondslagen die aan een theoretische omzet- en winstberekening ten grondslag zouden moeten worden gelegd en, indien daar vervolgens aanleiding toe bestaat, alsnog over te gaan tot een ambtshalve vermindering van de naheffingsaanslagen en de in samenhang daarmee opgelegde boetes.

5.PROCESKOSTEN EN GRIFFIERECHT

Het Gerecht ziet geen aanleiding voor een vergoeding van de proceskosten of het griffierecht.

6.DE BESLISSING

Het Gerecht:
- Verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gegeven door mr. drs. P.A.M. Pijnenburg, rechter, en is uitgesproken op 15 januari 2025, in tegenwoordigheid van de griffier mr. L.M. de Leeuw van Weenen.
De griffier, De rechter,
Afschriften zijn per post/ per e-mail op ………………………… aan partijen verzonden.
HOGER BEROEP
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen
twee maandenna de verzenddatum hoger beroep instellen bij:
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (belastingkamer)
Emancipatie Boulevard Dominico “Don” Martina 18
Willemstad
Curaçao
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener,
b. de dagtekening,
c. waartegen u in beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Partijen hebben ook de mogelijkheid het ondertekende beroepschrift per e-mail in te dienen bij de griffie van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie:
belastinggriffie@caribjustitia.org.
Voor het instellen van hoger beroep is het volgende bedrag aan griffierecht verschuldigd:
- natuurlijke personen: NAf 200
- personenvennootschappen en rechtspersonen: NAf 500