In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao op 28 oktober 2025 uitspraak gedaan in een belastingzaak tussen een belanghebbende en de Inspecteur der Belastingen. De belanghebbende, een vennootschap opgericht op 1 oktober 2014, kreeg op 21 juni 2024 een naheffingsaanslag winstbelasting van NAf 6.000 opgelegd, samen met een verzuimboete van NAf 1.000, omdat zij geen aangifte had gedaan voor het jaar 2022. De belanghebbende maakte bezwaar tegen deze aanslag, maar de Inspecteur handhaafde de aanslag en de boete. De belanghebbende stelde dat zij alleen uitgaven had en dat de naheffingsaanslag onterecht was opgelegd, maar het Gerecht oordeelde dat zij niet overtuigend had aangetoond dat de schatting van de Inspecteur onjuist was. Het Gerecht bevestigde de omkering en verzwaring van de bewijslast, omdat de belanghebbende geen aangifte had ingediend. De verzuimboete werd ook in stand gehouden, omdat de belanghebbende niet had aangetoond dat zij aan alle in redelijkheid te vergen zorg had voldaan om tijdig aangifte te doen. De belanghebbende verzocht ook om immateriële schadevergoeding, maar het Gerecht oordeelde dat dit niet mogelijk was binnen de belastingrechtelijke context. Uiteindelijk werd het beroep ongegrond verklaard.