ECLI:NL:OGEAC:2025:250

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
21 november 2025
Publicatiedatum
25 november 2025
Zaaknummer
CUR202403441 tot en met CUR202403443 en CUR202404149 tot en met CUR202404151
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingrechtelijke geschillen over schadevergoeding en belastbaar loon na beëindiging arbeidsrelatie

In deze zaak gaat het om een geschil tussen een belanghebbende en haar voormalig werkgever, [Y], over de belastingheffing van een schadevergoeding die is toegekend na de beëindiging van de arbeidsrelatie. De belanghebbende heeft een vordering ingesteld tot schadevergoeding, die door het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao is toegewezen. De belanghebbende heeft de schadevergoeding van NAf 400.000 aangegeven als opbrengst ter vervanging van gederfd inkomen in haar aangifte inkomstenbelasting voor de jaren 2020 en 2021. De Inspecteur der Belastingen heeft echter de volledige schadevergoeding als belastbaar loon aangemerkt, wat door de belanghebbende werd betwist. Het Gerecht heeft geoordeeld dat de schadevergoeding zozeer haar grond vindt in de dienstbetrekking dat deze als daaruit genoten moet worden aangemerkt. De belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslagen inkomstenbelasting en premies AOV/AWW en AVBZ, en het Gerecht heeft de beroepen tegen de aanslagen voor het jaar 2020 niet-ontvankelijk verklaard, terwijl het beroep tegen de (reële) uitspraken op bezwaar voor het jaar 2021 gegrond werd verklaard. Het Gerecht heeft de Inspecteur opgedragen om een aanslag IB 2021 op te leggen naar een terug te ontvangen bedrag van NAf 64.326 en een aanslag premie AVBZ 2021 naar een terug te ontvangen bedrag van NAf 739. De proceskosten zijn vastgesteld op NAf 2.100, en het griffierecht van NAf 100 moet worden vergoed aan de belanghebbende.

Uitspraak

Uitspraak van 21 november 2025
BBZ nrs. CUR202403441 tot en met CUR202403443 en CUR202404149 tot en met CUR202404151
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening op het beroep in belastingzaken van:
[Belanghebbende],wonende te Curaçao,
belanghebbende,
gericht tegen:
DE INSPECTEUR DER BELASTINGEN, zetelend in Curaçao,
de Inspecteur.

1.PROCESVERLOOP

1.1
Aan belanghebbende zijn op 21 juli 2023 aanslagen inkomstenbelasting (IB) en premies AOV/AWW en AVBZ voor het jaar 2020 opgelegd naar een belastbaar- en premie inkomen van NAf 404.508.
1.2
Aan belanghebbende zijn op 13 oktober 2023 beschikkingen geen aanslagen IB en premies AOV/AWW en AVBZ voor het jaar 2021 afgegeven.
1.3
Belanghebbende heeft op 12 september 2023 tegen de in 1.1 genoemde aanslagen en op 12 december 2023 tegen de in 1.2 genoemde beschikkingen bezwaar gemaakt.
1.4
Belanghebbende heeft op 5 september 2024 (2020) en 4 november 2024 (2021) beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op de bezwaren. Belanghebbende heeft daarvoor een bedrag aan griffierecht betaald van in totaal NAf 100 (tweemaal NAf 50).
1.5
Partijen zijn op 13 maart 2025 uitgenodigd voor de behandeling van het beroep ter zitting van 24 april 2025. Belanghebbende heeft op 19 maart 2025 verzocht om uitstel van de behandeling van het beroep ter zitting. Het Gerecht heeft dit verzoek op 20 maart 2025 gehonoreerd.
1.6
De Inspecteur heeft op 17 april 2025 een verweerschrift ten aanzien van het jaar 2021 ingediend.
1.7
Partijen zijn op 20 mei 2025 uitgenodigd voor de behandeling van het beroep ter zitting van 24 juni 2025.
1.8
Het Gerecht heeft op 19 juni 2025 nadere stukken opgevraagd. Het gaat om de volgende stukken:
  • Het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao van 11 november 2019; en
  • Stukken ter onderbouwing van de advocaatkosten voor het jaar 2021.
1.9
Belanghebbende heeft hier op 20 juni 2025 op gereageerd met stukken.
1.1
De zitting heeft plaatsgevonden op 24 juni 2025 te Willemstad. Namens belanghebbende is verschenen [A] en mr. [B], verbonden aan [X]. Namens de Inspecteur is mr. [C] verschenen.

2.FEITEN

2.1
Belanghebbende is gehuwd met de heer [D] (hierna: de echtgenoot). Belanghebbende en haar echtgenoot zijn buiten gemeenschap van goederen gehuwd.
2.2
Belanghebbende was per 1 juli 2004 als onderdirecteur werkzaam bij de [Y]. In 2016 is zij benoemd tot statutair bestuurder van [Y]. Vervolgens hebben zij vanaf 18 januari 2016 onderhandeld over de voorwaarden voor een overeenkomst van opdracht (OvO) tussen [Y] en belanghebbende als statutair bestuurder. In het proces daarnaartoe zijn de verhoudingen tussen belanghebbende en [Y] verstoord, hetgeen uiteindelijk heeft geleid tot beëindiging van de arbeidsrelatie tussen belanghebbende en [Y].
2.3
Belanghebbende heeft nadien een vordering ingesteld tot het veroordelen van [Y] tot betaling van een schadevergoeding. Het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao (hierna: het Gerecht) heeft bij vonnis 11 november 2019 deze vordering toegewezen tot een bedrag van NAf 150.000. In het vonnis van het Gerecht is – voor zover hier relevant – het volgende vermeld:
“(…) 5.26 Voor de vraag of de verstoorde arbeidsrelatie in overwegende mate aan een van partijen is te wijten wordt het volgende van belang geacht. Zoals hiervoor reeds is overwogen was de ambivalente houding die [Y] [D] verweet het gevolg van het onrechtmatig handelen door [Y] zelf. Al hetgeen [D] blijkens de ontslagbrief van 6 juli 2018 nog meer werd verweten moet als een gevolg daarvan worden gezien. Blijkens de stellingen van [Y] was het door haar bewerkstelligde uitblijven van ondertekening van de OvO ingegeven door twijfels over het functioneren van de directie. De aanleiding daarvan was de kennelijk moeizame samenwerking tussen beide directeuren waarvan – blijkens de notulen van de RvC-vergaderingen en de e-mails van begin 2017 – reeds vanaf het begin sprake was. Dat dit in overwegende mate aan [E] te wijten was heeft [D] niet (voldoende gemotiveerd) gesteld en is ook overigens niet gebleken. Aldus moet het ervoor worden gehouden dat beiden daarin een aandeel hadden. Het initiatief om de samenwerking geheel te verbreken is van [D] gekomen. Alle omstandigheden in aanmerking genomen, waaronder de lange duur van de opvolgende betrekkingen van [D] bij [Y], haar leeftijd en haar vermoedelijke kansen op de arbeidsmarkt, zou een vergoeding van NAf 150.000,- redelijk worden geacht. Dit bedrag zal bij wijze van schadevergoeding aan [D] worden toegekend. De gevorderde wettelijke rente over dat bedrag zal worden toegewezen vanaf de datum van indiening van het inleidend verzoekschrift. (…)”
2.4
Belanghebbende is tegen het vonnis van het Gerecht in hoger beroep gekomen. Bij vonnis van 21 september 2021 heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba (hierna: het Hof) [Y] veroordeeld tot betaling van NAf 400.000 aan schadevergoeding aan belanghebbende. In het vonnis van het Hof is – voor zover hier relevant – het volgende vermeld:
“(…) 2.10 Gelet op het voorgaande is er voldoende grond om aan te nemen dat de verstoorde verhoudingen het gevolg zijn van redenen die in belangrijke mate mede aan [Y] te wijten zijn en in de risicosfeer van [Y] gelegen zijn. Gelet daarop alsmede op wat [Y] naar voren heeft gebracht over haar financiële positie en tegen de achtergrond van artikel 1 van de concept OVO en de regeling van art. 7a:1615w lid 5 BW (waarbij hier te lande kantonrechtersformule een belangrijk maar niet bindend aanknopingspunt is) en in aanmerking genomen de door [Y] reeds (door)betaalde bedragen acht het Hof, uitgaande van een laatstgenoten maandvergoeding, inclusief vakantiegeld en kerstbonus, van NAf 14.884,85, een vergoeding van NAf 400.000,- redelijk en passend. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat [D] weliswaar zelf ook een aandeel in de verstoring van de verhoudingen heeft gehad, maar dat zij daartegenover – zo kan uit het dossier genoegzaam worden afgeleid – tot haar nieuwe functie van statutair directeur steeds op onberispelijke wijze heeft gefunctioneerd. Daarmee is bovendien in voldoende mate rekening gehouden met de leeftijd van [D] ten tijde van de beëindiging en de daarmee gepaard gaande onzekerheid of zij al dan niet een andere baan zal vinden; dat zij die toen al had – zoals [Y] heeft gesuggereerd – blijkt nergens uit. (…)”
2.5
Belanghebbende heeft op 1 augustus 2021 aangifte IB en premies voor het jaar 2020 gedaan. Zij heeft hierin onder meer het bedrag van de door het Gerecht aan haar toegekende vergoeding van NAf 150.000 aangegeven als opbrengst ter vervanging van gederfd inkomen. Verder heeft zij verzocht om toepassing van gescheiden heffing. Bij het opleggen van de aanslagen IB en premies AOV/AWW en AVBZ voor het jaar 2020 heeft de Inspecteur geen rekening gehouden met een bedrag van NAf 91.261 aan verwervingskosten (bestaande uit advocaatkosten).
2.6
Belanghebbende heeft op 14 augustus 2022 aangifte IB en premies voor het jaar 2021 gedaan. Zij heeft daarin onder meer een bedrag van NAf 10.000 aangegeven als opbrengst ter vervanging van gederfd inkomen en een bedrag van NAf 35.711 aan verwervingskosten. Ook voor dit jaar heeft zij verzocht om toepassing van gescheiden heffing. In de toelichting bij het aangiftebiljet IB en premies 2021 heeft belanghebbende het volgende vermeld:
“Uit de overwegingen van het Hof in het Hofvonnis is het aannemelijk dat de toegekende schadevergoeding van NAf. 400.000 niet in haar geheel een sterk causaal verband houdt met de vroegere dienstbetrekking. Derhalve kan deze niet in haar geheel als belastbaar loon uit vroegere dienstbetrekking worden aangemerkt. De schadevergoeding dient dan ook gesplitst te worden in een onbelast en een belast deel. Gezien de overwegingen van het Hof is de vergoeding tenminste grotendeels dan wel hoofdzakelijk (grotendeels is 50%, hoofdzakelijk is 70%; derhalve op 60% vastgesteld) toegekend ten behoeve van het vergoeden van de geleden immateriele schade. Het overige gedeelte van de schadevergoeding (waarvan overigens reeds NAf. 150.000 door [Y] in de heffing tegen bijzonder tarief is betrokken en het netto deel is betaald) kan in de heffing van loonbelasting worden betrokken. Uit jurisprudentie inzake schadevergoedingen volgt dat alle voordelen die een sterk causaal verband houden met de dienstbetrekking als belastbaar loon moeten worden beschouwd. Uitsluitend enig causaal verband is echter niet voldoende; een schadevergoeding moet als een vrijgestelde vergoeding worden aangemerkt indien deze naar algemene maatschappelijke opvattingen niet als beloningsvoordeel wordt ervaren. Verder geldt dat vergoedingen betreffende leed ingevolge een verstoorde verhouding en loopbaanstagnatie niet geacht worden uit hoofde van dienstbetrekking te zijn genoten. Als gevolg hiervan zijn deze vergoedingen niet onderhevig aan de heffing van loonbelasting. In deze kan niet zonder meer worden gesteld dat er voor het gehele bedrag van de vergoedingen een sterk causaal verband bestaat met de (vroegere) dienstbetrekking, derhalve dient NAf. 160.000 als afkoopsom ter dekking van gederfd inkomsten te worden aangemerkt. Hiervan is reeds NAf. 150.000 in de aangifte 2020 opgegeven en hierover belasting betaald. Als gevolg hiervan wordt in deze aangifte NAf. 10.000 opgenomen.”
2.7
Gelet op het door haar aangegeven negatief inkomen in de aangifte IB en premies 2021 is belanghebbende geen IB en premies verschuldigd. De Inspecteur heeft voor dat jaar de beschikkingen geen aanslag IB en premies AOV/AWW en AVBZ afgegeven.
2.8
Tot het procesdossier behoort verder een loonbelastingkaart 2021. Hierop is een bedrag aan loon vermeld van NAf 249.999,28, waarop NAf 116.249,67 aan loonbelasting, NAf 3.749,99 aan premie AOV/AWW en NAf 4.999,99 aan premie AVBZ is ingehouden door [Y].

3.GESCHIL EN STANDPUNTEN PARTIJEN

3.1
Partijen hebben ter zitting verklaard dat tussen hen niet langer een geschil bestaat voor wat betreft het jaar 2020, behoudens het verzoek om vergoeding van proceskosten.
3.2
Voor wat betreft het jaar 2021 is tussen partijen in geschil of belanghebbende recht heeft op teruggaaf van ingehouden loonbelasting (LB) en premies AOV/AWW en AVBZ. Meer specifiek is in geschil of de volledige dan wel slechts een deel van de door het Hof toegekende schadevergoeding van NAf 400.000 tot het belastbare loon van belanghebbende behoort.
3.3
Belanghebbende stelt zich onder verwijzing naar de door haar gegeven toelichting bij het aangiftebiljet (zie 2.6) op het standpunt dat van de door het Hof toegekende schadevergoeding van NAf 400.000 een bedrag van NAf 240.000 niet haar grond vindt in de dienstbetrekking en derhalve niet als daaruit genoten kan worden aangemerkt. De Inspecteur heeft zich daarentegen op het standpunt gesteld dat de volledige vergoeding van NAf 400.000 tot het belastbare loon van belanghebbende behoort.
3.4
Partijen hebben ter zitting verklaard dat tussen hen niet langer in geschil is dat de voor het jaar 2021 in aanmerking te nemen verwervingskosten NAf 33.711 bedragen.

4.OVERWEGINGEN

Vooraf

4.1
Nu tussen partijen voor wat betreft aanslagen IB en premies AOV/AWW en AVBZ voor het jaar 2020 niet langer een geschil bestaat (zie 3.1) en van een eventueel belang van belanghebbende bij het voortzetten van haar beroep niet is gebleken, zal het Gerecht het beroep voor zover het is gericht tegen voornoemde aanslagen niet-ontvankelijk verklaren. Het ter zake van dit jaar gedane verzoek om vergoeding van proceskosten zal in punt 5 aan de orde komen.
Beroep niet tijdig beslissen
4.2
De bezwaarschriften tegen de beschikkingen geen aanslagen IB en premies AOV/AWW en AVBZ voor het jaar 2021 zijn op 12 december 2023 door de Inspecteur ontvangen.
4.3
Ingevolge artikel 30, lid 2, Algemene landsverordening Landsbelastingen (ALL) is een uitspraak op een bezwaarschrift niet tijdig gedaan, als de Inspecteur niet binnen negen maanden na ontvangst van het bezwaarschrift, in dit geval dus uiterlijk op 12 september 2024, een uitspraak heeft gedaan.
4.4
Ingevolge artikel 31, lid 1, ALL kan binnen twaalf maanden, in dit geval dus uiterlijk op 12 september 2025, beroep worden ingesteld tegen het niet tijdig doen van een uitspraak op een bezwaarschrift.
4.5
Belanghebbende heeft op 4 november 2024 beroep ingesteld tegen het niet tijdig doen van uitspraak op de bezwaren. Dit beroep is tijdig ingesteld.
4.6
Het Gerecht ziet evenwel om proces-economische redenen ervan af om de Inspecteur op te dragen alsnog een beslissing te nemen op het bezwaar. Het Gerecht zal, zoals ter zitting met partijen is besproken, het verweerschrift van de Inspecteur mede beschouwen als (reële) uitspraak op bezwaar. Belanghebbende heeft daarom geen belang meer bij het beroep niet tijdig beslissen op de bezwaren. Dit beroep is mitsdien niet-ontvankelijk.
4.7
Het door belanghebbende ingestelde beroep van 4 november 2024 wordt ook geacht te zijn gericht tegen de (reële) uitspraak op bezwaar. Ook deze uitspraak is dus onderwerp van de onderhavige procedure.
Deels onbelaste vergoeding?
4.8
Ingevolge artikel 6 van de Landsverordening op de inkomstenbelasting (hierna: LIB) in combinatie met artikel 6 van de Landsverordening op de Loonbelasting wordt onder “loon” verstaan al hetgeen uit een dienstbetrekking of een vroegere dienstbetrekking wordt genoten, daaronder mede begrepen hetgeen wordt vergoed of verstrekt in het kader van de dienstbetrekking.
4.9
De bewijslast dat de vergoeding onvoldoende verband houdt met de dienstbetrekking dat zij als daaruit genoten moeten worden aangemerkt rust op belanghebbende. [1] Het Gerecht is van oordeel dat belanghebbende niet in de op haar rustende bewijslast is geslaagd. Anders dan belanghebbende meent volgt uit overweging 5.26 van het vonnis van het Gerecht (zie 2.3) en overweging 2.10 van het vonnis van het Hof (zie 2.4) niet dat een gedeelte van de vergoeding van NAf 400.000 moet worden aangemerkt als immateriële schadevergoeding als gevolg van een door de voormalig werkgever jegens belanghebbende gepleegde onrechtmatige daad. In dit verband merkt het Gerecht overigens op dat ongeacht de kwalificatie die de (kanton)rechter heeft gegeven aan een vergoeding heeft gegeven, dit onverlet laat dat de belastingrechter zelfstandig dient te beoordelen of de door de (kanton)rechter gegeven kwalificatie fiscaal gevolgd dient te worden [2] . De in de praktijk, en kennelijk ook door belanghebbende, gehuldigde opvatting dat een immateriële schadevergoeding onbelast zou zijn en een materiële schadevergoeding belast, wordt geenszins door de jurisprudentie bevestigd. De van een werkgever ontvangen uitkering bij ontslag behoort alleen dan niet tot het loon indien het nadeel geen of onvoldoende band houdt met de dienstbetrekking, hetgeen alleen bij (zeer) hoge uitzondering het geval pleegt te zijn. [3]
4.1
Het Gerecht overweegt dat de vergoeding van NAf 400.000 wordt toegekend wegens gederfd dan wel te derven loon als gevolg van de beëindiging van de arbeidsrelatie tussen belanghebbende en [Y]. De hoogte van de vergoeding wordt immers gebaseerd op de laatstgenoten maandvergoeding, inclusief vakantiegeld en kerstbonus van belanghebbende. Hierbij wordt tevens aansluiting gezocht bij de kantonrechtersformule. Het Gerecht is van oordeel dat daarmee de vergoeding zozeer haar grond vindt in de dienstbetrekking dat zij als daar uit genoten moet worden aangemerkt. De door belanghebbende zelf gehanteerde berekening van het in haar ogen onbelaste gedeelte van NAf 240.000 en belaste gedeelte van NAf 160.000 blijkt bovendien nergens uit en is gebaseerd op niet controleerbare aannames van belanghebbende. Tot slot merkt het Gerecht op dat voor zover belanghebbende meent dat de vergoeding tevens zou zien op het (psychisch) leed dat belanghebbende heeft ondervonden, dit niet tot een ander oordeel leidt. Alsdan is sprake is van psychisch leed dat inherent is aan de beëindiging van de arbeidsrelatie. [4]
4.11
Gelet op het voorgaande behoort het volledige bedrag van NAf 400.000 tot het belastbare loon van belanghebbende. Omdat voor het jaar 2020 reeds een bedrag van NAf 150.000 in de belastingheffing is betrokken, bedraagt de opbrengst uit arbeid voor het jaar 2021 NAf 216.289 (NAf 250.000 minus de niet in geschil zijnde verwervingskosten van NAf 33.711; zie 3.4).
4.12
De toepassing van de gescheiden heffing als berekend door de Inspecteur in het verweerschrift is alsdan niet tussen partijen in geschil. De zuiver/belastbare inkomens van belanghebbende en haar echtgenoot, alsmede de daarover verschuldigde inkomstenbelasting, uitgaande van géén gescheiden heffing en vóór inhoudingen LB, basiskortingen en kindertoeslagen, bedragen als volgt (in NAf).
Belanghebbende
Echtgenoot
Totaal
Loon
250
134.676
Af (verwervingskosten):
33.711
500
Af (werknemerspremie):
7.395
Opbrengst uit arbeid
216.289
126.781
Af (rente):
434
500
Af (studiekosten):
1.142
1.142
Belastbaar inkomen
214.713
125.139
339.852
Verschuldigde IB [5]
56.348
31.014
87.362
4.13
De te berekenen inkomstenbelasting uitgaande van gescheiden heffing bedraagt alsdan voor belanghebbende: NAf 214.713/339.852 x NAf 87.362 = NAf 55.194 en voor de echtgenoot van belanghebbende: NAf 125.139/339.852 x NAf 31.818 = NAf 32.168.
4.14
Gelet op het voorgaande heeft belanghebbende recht op een teruggaaf IB van NAf 55.194 – NAf 2.408 (basiskorting) – NAf 783 (kindertoeslag categorie I) – 79 (kindertoeslag categorie IV) – NAf 116.250 (ingehouden LB) = NAf 64.326 en is haar echtgenoot uiteindelijk een bedrag van NAf 1.164 aan IB verschuldigd is.
Beschikking geen aanslag premies AOV/AWW
4.15
Belanghebbende heeft in eerste instantie verzocht om teruggaaf van de ingehouden premies AOV/AWW van NAf 3.750.
4.16
De Inspecteur stelt zich daarentegen op het standpunt dat het premie-inkomen NAf 213.071 bedraagt, hetgeen leidt tot een bedrag aan verschuldigde premies AOV/AWW van NAf 17.130.
4.17
Uitgaande van hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van de IB en het voor dat geval – door belanghebbende niet nader betwiste – premie-inkomen van NAf 213.071 heeft belanghebbende geen recht heeft op teruggaaf premies AOV/AWW. Het Gerecht zal de beschikking geen aanslag premies AOV/AWW voor het jaar 2021 derhalve handhaven. Voor zover de Inspecteur het Gerecht bedoelt te verzoeken om de aanslag AOW/AWW op het juiste bedrag van NAf 17.130 te bepalen, kan het Gerecht daarin niet voorzien. Het opleggen van een belastingaanslag (naar een te betalen aanslag) is een bevoegdheid die slechts aan de Inspecteur is toegekend.
Beschikking geen aanslag premie AVBZ 2021
4.18
Belanghebbende heeft in eerste instantie verzocht om teruggaaf van de ingehouden premies AOV/AWW van NAf 5.000.
4.19
Ook hiervoor geldt, nu dit door belanghebbende niet nader wordt betwist, dat wordt uitgegaan van een premie-inkomen van NAf 213.071, hetgeen volgens de berekening van de Inspecteur leidt tot een bedrag aan verschuldigde premie AVBZ van NAf 4.261.
4.2
Aangezien ook aan de overige voorwaarden van artikel 20, lid 3 van de LvAVBZ in combinatie met artikel 41B lid 1 letter c en lid 2 LIB is voldaan, leidt het voorgaande tot de conclusie dat belanghebbende gelet op de door [Y] ingehouden premie AVBZ van NAf 5.000 (zie 2.6) recht heeft op een teruggaaf van NAf 739.

5.PROCESKOSTEN EN GRIFFIERECHT

Kosten bezwaarfase

5.1
Belanghebbende heeft in haar bezwaarschriften verzocht om een (integrale) kostenvergoeding. Het Gerecht is van oordeel dat belanghebbende geen recht heeft op een kostenvergoeding voor de bezwaarfase. De (beschikkingen geen) aanslagen zijn niet, zoals vereist in artikel 32a, lid 1 van de ALL, door ernstige onzorgvuldigheid in strijd met het recht opgelegd.
Kosten beroepsfase
5.2
Ingevolge artikel 15, lid 1, Landsverordening op het beroep in belastingzaken (LBB) worden de kosten vergoed die de belastingplichtige in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.
5.3
In artikel 15, lid 2, LBB is bepaald dat de regels over de (hoogte van de) proceskostenvergoeding bij of krachtens landsbesluit worden vastgesteld. Dat is nog niet gebeurd. Het Gerecht zal daarom aansluiten bij het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit), PB 2001, no. 127 (vgl. GHvJ 21 juni 2017, nr. CUR2016H00008, ECLI:NL:OGHACMB:2017:54).
5.4
In artikel 1 van dit Besluit zijn de kosten vermeld die voor vergoeding in aanmerking komen, waaronder de kosten van door een derde verleende beroepsmatige bijstand. Deze kosten kunnen worden berekend op NAf 2.100 (2 punten voor het indienen van de beroepschriften en 1 punt voor het verschijnen ter zitting [6] , waarde per punt NAf 700, wegingsfactor 1).
5.5
Verder dient de Inspecteur op grond van artikel 18, lid 5 LBB het betaalde griffierecht van NAf 100 aan belanghebbende te vergoeden.

6.DE BESLISSING

Het Gerecht:
  • verklaart het beroep voor zover het is gericht tegen de aanslagen IB en premies AOV/AWW en AVBZ voor het jaar 2020 niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep niet tijdig beslissen op de bezwaren tegen de beschikkingen geen aanslagen IB en premies AOV/AWW en AVBZ voor het jaar 2021 niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep tegen de (reële) uitspraken op bezwaar tegen de beschikkingen geen aanslagen IB en premie AVBZ voor het jaar 2021 gegrond;
  • vernietigt de ter zake als zodanig aangemerkte (reële) uitspraken op bezwaar;
  • draagt de Inspecteur op binnen twee maanden na toezending van deze uitspraak een aanslag IB 2021 op te leggen naar een terug te ontvangen bedrag van NAf 64.326 en een aanslag premie AVBZ 2021 naar een terug te ontvangen bedrag van NAf 739;
  • handhaaft de beschikking geen aanslag premies AOV/AWW 2021;
  • veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van beroep van belanghebbende ten bedrage van NAf 2.100;
  • draagt de Inspecteur op het door belanghebbende betaalde griffierecht van in totaal NAf 100 te vergoeden.
Deze uitspraak is gegeven door mr. drs. P.A.M. Pijnenburg, rechter, en uitgesproken op 21 november 2025, in tegenwoordigheid van de griffier mr. L.M. de Leeuw van Weenen.
De griffier, De rechter,
Afschriften zijn per post/ per e-mail op ………………………… aan partijen verzonden.
HOGER BEROEP
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen
twee maandenna de verzenddatum hoger beroep instellen bij:
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (belastingkamer)
Emancipatie Boulevard Dominico “Don” Martina 18
Willemstad
Curaçao
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener,
b. de dagtekening,
c. waartegen u in beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Partijen hebben ook de mogelijkheid het ondertekende beroepschrift per e-mail in te dienen bij de griffie van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie:
belastinggriffie@caribjustitia.org.
Voor het instellen van hoger beroep is het volgende bedrag aan griffierecht verschuldigd:
- natuurlijke personen: Cg 200
- personenvennootschappen en rechtspersonen: Cg 500

Voetnoten

3.Idem onder andere ECLI:NL:HR:1993:ZC5364.
4.Vgl. Hoge Raad 20 november 2015, ECLI:NL:HR:2015:3310.
5.Bij de berekening van de verschuldigde IB is rekening gehouden met artikel 20, lid 2 LIB. Het belastbaar inkomen van belanghebbende met toepassing van voornoemd artikel bedraagt NAf 213.071 en dat van de echtgenoot NAf 126.781.
6.Het Gerecht kent geen afzonderlijk punt toe voor het bijwonen van de zitting voor het beroep tegen de aanslagen voor wat betreft het jaar 2020 nu daarvan niet, dan wel nauwelijks, naast het beroep tegen de aanslagen voor wat betreft het jaar 2021 een inhoudelijke behandeling ter zitting heeft plaatsgevonden.