4.5.1Belanghebbende heeft op 2 januari 2025 zelf beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar betreffende het tijdvak november 2023. Op dat moment had belanghebbende de gemachtigde nog niet ingeschakeld.
Ter zake van de ontvankelijkheid heeft belanghebbende het volgende opgemerkt:
‘3. Krachtens art. 31, lid 1 van de Algemene landsverordening Landsbelastingen (hierna: ALL) kan de belanghebbende die bezwaar heeft tegen een ingevolge deze landsverordening door de Inspecteur gedane uitspraak, binnen twee maanden na de dagtekening van het afschrift van de uitspraak in beroep kan komen bij het Gerecht.
4. De uitspraak op het bezwaarschrift van de Inspecteur der Belastingen is gedagtekend 17 december 2024 met als gevolg dat tot 18 februari 2025 rechtsgeldig in beroep tegen de uitspraak kan worden gekomen. Het beroepschrift wordt ingediend vóór 11 februari 2025 en is derhalve ontvankelijk.’.
4.5.2Anders dan belanghebbende vermeldt is de uitspraak op bezwaar betreffende het tijdvak november 2023 helemaal niet op 17 december 2024 gedagtekend, maar bijna 6 maanden eerder, namelijk op 19 juni 2024. De uitspraak op bezwaar is ook naar het juiste adres van belanghebbende verzonden. Belanghebbende vergist zich in de dagtekening en heeft deze kennelijk verward met de dagtekening van de twee overige uitspraken op bezwaar, te weten die over de tijdvakken december 2023 en januari 2024 en meende ten onrechte dat hij tot 18 februari 2025tijdig beroep kon instellen. Hetgeen belanghebbende vermeldt, is echter iets heel anders dan de gemachtigde van belanghebbende in haar conclusie van repliek schrijft. De gemachtigde schrijft dat belanghebbende de dagtekening van 19 juni 2024 bestrijdt en dat hij de uitspraak op bezwaar betreffende de naheffingsaanslag november 2023 pas op 17 december 2024 heeft ontvangen.
Aan de betwisting van de dagtekening door belanghebbende, zoals de gemachtigde schrijft, moet worden voorbijgegaan, omdat feitelijk vaststaat dat de uitspraak op bezwaar is gedagtekend 19 juni 2024. Belanghebbende zelf heeft namelijk een afschrift van de uitspraak op bezwaar als bijlage 3 gevoegd bij zijn beroepschrift.
Belanghebbende heeft op p. 4 van zijn beroepschrift vermeld:
‘Ter ondersteuning van mijn beroep, heb ik aan dit beroepschrift de volgende documenten gehecht:
(…)
3. Uitspraak op bezwaar gedagtekend 19 juni 2024;
(…).’.
Anders dan de gemachtigde schrijft, heeft belanghebbende met geen woord gerept over het tijdstip van ontvangst. Gegeven het feit dat de uitspraak naar het juiste adres van belanghebbende is verzonden, de lange duur tussen de dagtekening van de naheffingsaanslag (19 juni 2024) en het tijdstip waarop de
gemachtigdevan belanghebbende stelt dat belanghebbende de uitspraak op bezwaar heeft ontvangen (17 december 2024 of zelfs daarna) en de verwonderlijke toevalligheid dat de uitspraak op bezwaar tegen de naheffingsaanslag over het tijdvak november 2023 op hetzelfde tijdstip zou zijn ontvangen als de uitspraken op bezwaar tegen de naheffingsaanslagen over de tijdvakken december 2023 en januari 2024, welke een dagtekening hebben die een half jaar later in de tijd ligt, maakt het niet geloofwaardig dat belanghebbende voor wat betreft de naheffingsaanslag over het tijdvak november 2023 tijdig beroep heeft ingesteld.
Daarbij komt nog dat de proceshouding van gemachtigde de geloofwaardigheid niet bepaald ten goede komt. De gemachtigde verkondigt in geschrift en woord stellingen met een stelligheid die geen enkele ruimte laat voor tegenspraak, terwijl op een later tijdstip blijkt dat een ingenomen stelling geen stand houdt. Zo schrijft de gemachtigde in haar ‘conclusie van repliek’ kort voor de zitting op 25 augustus 2025:
‘De aanslagen zijn taxatieve naheffingsaanslagen en niet gebaseerd op een ingediende aangifte’.
Ter zitting herhaalt de gemachtigde dat belanghebbende geen aangifte heeft gedaan. Pas als de Inspecteur met het begin van bewijs komt dat belanghebbende wel degelijk aangifte heeft gedaan, antwoordt belanghebbende:
‘Het lijkt mij vreemd dat cliënt zelf aangifte heeft gedaan.’
Even later stelt de gemachtigde op zitting:
‘Belanghebbende heeft volgens mij alleen aangifte gedaan voor maart, april en mei 2024 en niet voor november, december 2023 en januari 2024.’
Kort daarop, na afloop van de zitting levert de Inspecteur het bewijs dat over de tijdvakken november en december 2023 en januari 2024 wel degelijk door belanghebbende zelf aangifte is gedaan.
Vraag II: is belanghebbende ondernemer voor de omzetbelasting en zo ja, zijn de 1. naheffingsaanslagen en 2 de boetes terecht en tot de juiste bedragen opgelegd?
1. De naheffingsaanslagen