ECLI:NL:OGEAC:2025:257

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
25 november 2025
Publicatiedatum
26 november 2025
Zaaknummer
CUR202500016 tot en met CUR202500018
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen naheffingsaanslagen omzetbelasting en verzuimboetes voor verhuur van onroerende zaken op Curaçao

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao op 25 november 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende, woonachtig in Nederland, en de Inspecteur der Belastingen van Curaçao. De belanghebbende verhuurt drie villa's op Curaçao en ontvangt daaruit structurele inkomsten. De Belastingdienst heeft hem als ondernemer voor de omzetbelasting aangemerkt en naheffingsaanslagen en verzuimboetes opgelegd voor het te laat indienen en betalen van aangiften omzetbelasting over de maanden november 2023, december 2023 en januari 2024. Het beroep tegen de naheffingsaanslag voor november 2023 is niet-ontvankelijk verklaard omdat het te laat was ingediend. De aanslagen en boetes voor december 2023 en januari 2024 zijn door het Gerecht in stand gehouden, waarbij het Gerecht oordeelde dat de belanghebbende terecht als ondernemer voor de omzetbelasting werd aangemerkt. De uitspraak benadrukt dat de exploitatie van onroerende zaken voor verhuur als een duurzame economische activiteit wordt beschouwd, en dat de belanghebbende niet kan stellen dat hij niet op de hoogte was van zijn belastingverplichtingen. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de opgelegde boetes terecht zijn, gezien de herhaalde verzuimen van de belanghebbende.

Uitspraak

Uitspraak van 25 november 2025
BBZ nrs. CUR202500016 tot en met CUR202500018
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening op het beroep in belastingzaken van:
[Belanghebbende],woonachtig in Nederland,
belanghebbende,
gericht tegen:
DE INSPECTEUR DER BELASTINGEN, zetelend in Curaçao,
de Inspecteur.

1.PROCESVERLOOP

1.1
Aan belanghebbende is op 16 februari 2024 een naheffingsaanslag omzetbelasting over het tijdvak november 2023 naar een verschuldigde belasting van NAf 194 opgelegd. Bij gelijktijdige beschikking is aan belanghebbende een verzuimboete van NAf 150 opgelegd.
1.2
Aan belanghebbende is op 20 maart 2024 een naheffingsaanslag omzetbelasting over het tijdvak december 2023 naar een verschuldigde belasting van NAf 68 opgelegd. Bij gelijktijdige beschikking is aan belanghebbende een verzuimboete van NAf 150 opgelegd.
1.3
Aan belanghebbende is op 18 april 2024 een naheffingsaanslag omzetbelasting over het tijdvak januari 2024 naar een verschuldigde belasting van NAf 57 opgelegd. Bij gelijktijdige beschikking is aan belanghebbende een verzuimboete van NAf 150 opgelegd.
1.4
Belanghebbende heeft op 23 maart 2024 (tijdvak november 2023) en 29 april 2024 (tijdvakken december 2023 en januari 2024) tegen de onder 1.1 tot en met 1.3 vermelde naheffingsaanslagen en verzuimboetes bezwaar gemaakt.
1.5
De Inspecteur heeft bij uitspraken van 19 juni 2024 (tijdvak november 2023) en 17 december 2024 (tijdvakken december 2023 en januari 2024) de naheffingsaanslagen en verzuimboetes gehandhaafd.
1.6
Belanghebbende heeft op 5 januari 2025 beroep ingesteld tegen de uitspraken van de Inspecteur. Belanghebbende heeft daarvoor een bedrag aan griffierecht betaald van NAf 50.
1.7
Partijen zijn op 16 juli 2025 uitgenodigd voor de behandeling op zitting van 29 augustus 2025.
1.8
De Inspecteur heeft op 21 augustus 2025 een verweerschrift ingediend.
1.9
De zitting heeft plaatsgevonden op 29 augustus 2025 te Willemstad. Namens belanghebbende is [A] van [X] verschenen. Namens de Inspecteur zijn mr. [B] en [C] verschenen.
1.1
Aan het einde van de zitting is het onderzoek aangehouden en is de Inspecteur in de gelegenheid gesteld om het bewijs te overleggen dat belanghebbende voor de tijdvakken november en december 2023 en januari 2024 zelf aangifte heeft gedaan naar een verschuldigde omzetbelasting van NAf 194 (november 2023), NAf 68 (december 2023) en NAf 57 (januari 2024), alsmede om afschriften van advertenties te overleggen waaruit volgt dat belanghebbende de adressen te huur heeft aangeboden. Vervolgens is belanghebbende de gelegenheid geboden om te reageren op de door de Inspecteur nader ingebrachte stukken.
Na de beide reacties te hebben ontvangen heeft het Gerecht, na afstemming met partijen, het onderzoek gesloten en een uitspraak aangekondigd.

2.FEITEN

2.1
Belanghebbende is feitelijk woonachtig in Nederland.
2.2
Belanghebbende is eigenaar van drie onroerende zaken (de adressen), gelegen op [adres 1], [adres 2] en [adres 3], genaamd [adres 1], [adres 2] en [adres 3] (hierna: de [adressen]).
2.3
Gedagtekend 20 oktober 2023 is aan belanghebbende een (naheffings)aanslag omzetbelasting over het tijdvak juli 2023 opgelegd van NAf 500, zonder boete, omdat over genoemd tijdvak niet of niet tijdig aangifte omzetbelasting is gedaan. Belanghebbende heeft de (naheffings)aanslag van NAf 500 voldaan. Nadat daartoe toegang is verleend, heeft belanghebbende alsnog via het digitale aangiftesysteem aangifte omzetbelasting gedaan over het tijdvak juli 2023 naar een verschuldigd bedrag van NAf 75, naar welk bedrag de aanslag vervolgens is verminderd.
Gedagtekend 21 december 2023 is aan belanghebbende een (naheffings)aanslag omzetbelasting over het tijdvak september 2023 opgelegd van NAf 592, alsmede een verzuimboete van NAf 100 (derde verzuim). Belanghebbende heeft wederom de (naheffings)aanslag, inclusief de opgelegde boete voldaan. Vervolgens heeft belanghebbende ook voor wat betreft dit tijdvak alsnog aangifte gedaan naar een bedrag van NAf 83, waarna de (naheffings)aanslag is verminderd naar NAf 83; de boete van NAf 100 is gehandhaafd.
De vermindering van de (naheffings)aanslagen over de tijdvakken juli 2023 en september 2023 heeft niet geleid tot een teruggaaf van respectievelijk NAf 425 (juli 2023) en NAf 509 (september 2023).
2.4
Ook voor de tijdvakken augustus 2023 en oktober 2023 heeft belanghebbende aangifte omzetbelasting gedaan naar respectievelijk NAf 120 en NAf 68. [1] Beide genoemde bedragen zijn niet voldaan.
2.5
Voor de in geschil zijnde tijdvakken (november en december 2023 en januari 2024) heeft belanghebbende aangifte gedaan. De uit die aangiften voortvloeiende belasting is door belanghebbende niet voldaan. Wegens het niet, gedeeltelijk niet of niet tijdig betalen heeft de Inspecteur voor genoemde drie tijdvakken, telkens een boete opgelegd van NAf 150. Zie voor wat betreft het tijdvak, datum van aangifte, dagtekening aanslag, belasting en boete, het hierna volgende overzicht:
Tijdvak
Datum aangifte
Dagtekening aanslag
Belasting
Boete
November 2023
12 december 2023
16 februari 2024
NAf 194
NAf 150
December 2023
21 januari 2024
20 maart 2024
NAf 68
NAf 150
Januari 2024
8 februari 2024
18 april 2024
NAf 57
NAf 150
2.6
In opdracht van de Inspecteur heeft de [Stichting X] betreffende belanghebbende een boekenonderzoek ingesteld om te bepalen of belanghebbende belastingplichtig is voor de inkomstenbelasting en/of de omzetbelasting. Aanleiding voor het onderzoek was het bezit van de [adressen] en het vermoeden dat belanghebbende de [adressen] aanbood voor de verhuur, zonder dat daarvan aangifte is gedaan. De controlerend ambtenaar is het onderzoek aangevangen in juli 2023 met het opvragen van gegevens bij belanghebbende. Feitelijk is het onderzoek uitgevoerd in maart 2024. In het uit het boekenonderzoek resulterende controlerapport is vermeld dat de [adressen] voor de verhuur werden aangeboden op onder andere de volgende websites: Miczau, Airbnb, VRBO en Marktplaats. Daarnaast is een derde-onderzoek gedaan bij [Y] voor het bepalen van de bezetting aan de hand van het verbruik van water en elektra.
2.7
De controlerend ambtenaar van de [Stichting X] heeft op basis van door hem verzamelde gegevens de volgende theoretische omzet berekend (voor wat betreft de jaren 2019 tot en met 2024 (deel van het jaar)):
Omschrijving
2019
2020
2021
2022
2023
2024
Huuropbrengst
156.852
122.383
143.826
199.157
237.282
47.961
Opbrengst eindschoonmaak
13.222
10.49
12.182
16.419
19.297
3.83
Theoretische omzet
170.074
132.873
156.008
156.566
256.579
51.841
2.8
Op basis van de theoretische omzetberekening zijn er (navorderings)aanslagen inkomstenbelasting en naheffingsaanslagen omzetbelasting aangekondigd en opgelegd, alsmede zijn vergrijpboetes aangekondigd en opgelegd.

3.GESCHIL

3.1
In geschil zijn de volgende vragen:
I. Is belanghebbende ontvankelijk in zijn beroep voor wat betreft het tijdvak november 2023?
II. Zijn de naheffingsaanslagen en verzuimboetes voor wat betreft de tijdvakken november en december 2023 en januari 2024 terecht en tot de juiste bedragen opgelegd?
Voor wat betreft vraag II is in het bijzonder de vraag aan de orde of belanghebbende als ondernemer voor de omzetbelasting kan worden aangemerkt.
Uiteraard is het zo dat als vraag I ontkennend wordt beantwoord, vraag II,
voor wat betreft het tijdvak november 2023, geen beantwoording meer behoeft.
3.2
Belanghebbende is van mening dat vraag 1 bevestigend en vraag II ontkennend dient te worden beantwoord en de Inspecteur dat vraag 1 ontkennend en vraag II bevestigend moet worden beantwoord.

4.OVERWEGINGEN

Vraag I: ontvankelijkheid beroep tijdvak november 2023

4.1
In artikel 31, lid 1, Algemene landsverordening Landsbelastingen (hierna: ALL)] is bepaald dat degene die bezwaar heeft tegen een door de Inspecteur gedane uitspraak, binnen twee maanden na de dagtekening van de uitspraak op bezwaar een beroepschrift kan indienen bij het Gerecht.
4.2
De onderhavige uitspraak op bezwaar is gedagtekend op 19 juni 2024. Het beroepschrift is op 5 januari 2025 ingediend. Dit beroepschrift is dus buiten de wettelijke termijn van twee maanden ingediend.
4.3
Een niet-ontvankelijkverklaring van een beroep op grond van termijnoverschrijding blijft op grond van artikel 5, lid 4, Landsverordening op het beroep in belastingzaken (LBB) echter achterwege ingeval van bijzondere omstandigheden.
4.4
De gemachtigde van belanghebbende heeft in haar ‘conclusie van repliek’ vermeld dat belanghebbende de uitspraak inzake de naheffingsaanslag omzetbelasting over het tijdvak november 2023 pas ontvangen heeft met de uitspraken op bezwaar tegen de naheffingsaanslagen omzetbelasting over de tijdvakken december 2023 en januari 2024, gedagtekend 17 december 2024, en dat het aan de Inspecteur is om te bewijzen dat de uitspraak daadwerkelijk eerder bekend is gemaakt.
4.5
De omstandigheid dat een door de Inspecteur naar het juiste adres verzonden besluit in de regel ook (min of meer) tijdig op dat adres wordt bezorgd, rechtvaardigt het vermoeden van ontvangst op dat adres. Het is evenwel vaste jurisprudentie van de Hoge Raad dat de bewijslast ter zake van die ontvangst verschuift naar de Inspecteur (zie Hoge Raad 5 juli 2019, ECLI:NL:HR:2019:1102) indien de tijdige ontvangst van het besluit op grond van wat belanghebbende aanvoert redelijkerwijs kan worden betwijfeld (niet geloofwaardig is). Het Gerecht is van oordeel dat in het onderhavige geval redelijkerwijs kan worden betwijfeld dat hetgeen door de gemachtigde is gesteld, namelijk dat belanghebbende de uitspraak op bezwaar over het tijdvak november 2023 eerst gelijktijdig met de uitspraken op bezwaar over de maanden december 2023 en januari 2024 op of omstreeks 17 december 2024 heeft ontvangen, dat belanghebbende buiten de termijn beroep heeft ingesteld en dus niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
Het Gerecht zal hierna uiteenzetten hoe het tot die redelijke twijfel komt (hetgeen belanghebbende stelt niet geloofwaardig acht).
4.5.1
Belanghebbende heeft op 2 januari 2025 zelf beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar betreffende het tijdvak november 2023. Op dat moment had belanghebbende de gemachtigde nog niet ingeschakeld.
Ter zake van de ontvankelijkheid heeft belanghebbende het volgende opgemerkt:
‘3. Krachtens art. 31, lid 1 van de Algemene landsverordening Landsbelastingen (hierna: ALL) kan de belanghebbende die bezwaar heeft tegen een ingevolge deze landsverordening door de Inspecteur gedane uitspraak, binnen twee maanden na de dagtekening van het afschrift van de uitspraak in beroep kan komen bij het Gerecht.
4. De uitspraak op het bezwaarschrift van de Inspecteur der Belastingen is gedagtekend 17 december 2024 met als gevolg dat tot 18 februari 2025 rechtsgeldig in beroep tegen de uitspraak kan worden gekomen. Het beroepschrift wordt ingediend vóór 11 februari 2025 en is derhalve ontvankelijk.’.
4.5.2
Anders dan belanghebbende vermeldt is de uitspraak op bezwaar betreffende het tijdvak november 2023 helemaal niet op 17 december 2024 gedagtekend, maar bijna 6 maanden eerder, namelijk op 19 juni 2024. De uitspraak op bezwaar is ook naar het juiste adres van belanghebbende verzonden. Belanghebbende vergist zich in de dagtekening en heeft deze kennelijk verward met de dagtekening van de twee overige uitspraken op bezwaar, te weten die over de tijdvakken december 2023 en januari 2024 en meende ten onrechte dat hij tot 18 februari 2025 [2] tijdig beroep kon instellen. Hetgeen belanghebbende vermeldt, is echter iets heel anders dan de gemachtigde van belanghebbende in haar conclusie van repliek schrijft. De gemachtigde schrijft dat belanghebbende de dagtekening van 19 juni 2024 bestrijdt en dat hij de uitspraak op bezwaar betreffende de naheffingsaanslag november 2023 pas op 17 december 2024 heeft ontvangen.
Aan de betwisting van de dagtekening door belanghebbende, zoals de gemachtigde schrijft, moet worden voorbijgegaan, omdat feitelijk vaststaat dat de uitspraak op bezwaar is gedagtekend 19 juni 2024. Belanghebbende zelf heeft namelijk een afschrift van de uitspraak op bezwaar als bijlage 3 gevoegd bij zijn beroepschrift.
Belanghebbende heeft op p. 4 van zijn beroepschrift vermeld:
‘Ter ondersteuning van mijn beroep, heb ik aan dit beroepschrift de volgende documenten gehecht:
(…)
3. Uitspraak op bezwaar gedagtekend 19 juni 2024;
(…).’.
Anders dan de gemachtigde schrijft, heeft belanghebbende met geen woord gerept over het tijdstip van ontvangst. Gegeven het feit dat de uitspraak naar het juiste adres van belanghebbende is verzonden, de lange duur tussen de dagtekening van de naheffingsaanslag (19 juni 2024) en het tijdstip waarop de
gemachtigdevan belanghebbende stelt dat belanghebbende de uitspraak op bezwaar heeft ontvangen (17 december 2024 of zelfs daarna) en de verwonderlijke toevalligheid dat de uitspraak op bezwaar tegen de naheffingsaanslag over het tijdvak november 2023 op hetzelfde tijdstip zou zijn ontvangen als de uitspraken op bezwaar tegen de naheffingsaanslagen over de tijdvakken december 2023 en januari 2024, welke een dagtekening hebben die een half jaar later in de tijd ligt, maakt het niet geloofwaardig dat belanghebbende voor wat betreft de naheffingsaanslag over het tijdvak november 2023 tijdig beroep heeft ingesteld.
Daarbij komt nog dat de proceshouding van gemachtigde de geloofwaardigheid niet bepaald ten goede komt. De gemachtigde verkondigt in geschrift en woord stellingen met een stelligheid die geen enkele ruimte laat voor tegenspraak, terwijl op een later tijdstip blijkt dat een ingenomen stelling geen stand houdt. Zo schrijft de gemachtigde in haar ‘conclusie van repliek’ kort voor de zitting op 25 augustus 2025:
‘De aanslagen zijn taxatieve naheffingsaanslagen en niet gebaseerd op een ingediende aangifte’. [3]
Ter zitting herhaalt de gemachtigde dat belanghebbende geen aangifte heeft gedaan. Pas als de Inspecteur met het begin van bewijs komt dat belanghebbende wel degelijk aangifte heeft gedaan, antwoordt belanghebbende:
‘Het lijkt mij vreemd dat cliënt zelf aangifte heeft gedaan.’ [4]
Even later stelt de gemachtigde op zitting:
‘Belanghebbende heeft volgens mij alleen aangifte gedaan voor maart, april en mei 2024 en niet voor november, december 2023 en januari 2024.’
Kort daarop, na afloop van de zitting levert de Inspecteur het bewijs dat over de tijdvakken november en december 2023 en januari 2024 wel degelijk door belanghebbende zelf aangifte is gedaan.
Vraag II: is belanghebbende ondernemer voor de omzetbelasting en zo ja, zijn de 1. naheffingsaanslagen en 2 de boetes terecht en tot de juiste bedragen opgelegd?
1. De naheffingsaanslagen
4.6
Artikel 1a van de Landsverordening omzetbelasting 1999 (hierna: Lv OB) 1a bepaalt:
‘Ondernemer is een ieder die een bedrijf of beroep zelfstandig uitoefent, alsmede een ieder die een vermogensbestanddeel exploiteert om er duurzaam opbrengsten uit te verkrijgen.’
De in artikel 1a Lv OB opgenomen zinsnede ‘alsmede een ieder die een vermogensbestanddeel exploiteert op om er duurzaam opbrengsten uit te verkrijgen’ is met ingang van 2012 ingevoerd ter voorkoming van discussies in de uitvoeringspraktijk.
Tijdens de parlementaire behandeling van genoemde uitbreiding is onder andere het volgende opgemerkt (MvT nr. 3. Bij PB 2011/72, p. 28-29):
In dit artikel wordt de definitie van het begrip ondernemer uitgebreid. In de uitvoering bestaat momenteel veel discussie omtrent de vraag op welk moment iemand als ondernemer voor de omzetbelasting is aan te merken, indien hij een onroerende zaak exploiteert. Door deze uitbreiding zal die persoon in die gevallen als ondernemer worden aangemerkt. Ook activiteiten waarbij de nadruk ligt op de factor kapitaal en de factor arbeid ondergeschikt is, vallen onder het bereik van de definitie. Met deze bepaling komt derhalve ook een eind aan het jarenlange gevoerde beleid inzake de verhuur van onroerende zaken. In zijn algemeenheid kan inzake de exploitatie van vermogensbestanddelen het volgende worden opgemerkt. Het begrip exploitatie heeft betrekking op alle handelingen, ongeacht hun rechtsvorm, die zijn bedoeld om uit het betrokken vermogensbestanddeel duurzaam opbrengst te verkrijgen. Als voorbeelden kunnen onder meer worden genoemd: verhuur van roerende en onroerende zaken, verlenen van licentie- en auteursrechten en de vestiging van een recht van opstal of van erfpacht. Het enkele bezit van een vermogensbestanddeel waaruit opbrengsten voortvloeien, houdt echter niet zonder meer in dat er sprake is van ondernemerschap. De exploitatie moet een economische activiteit vormen. (…) Er is geen sprake van een economische activiteit indien een bepaalde handeling slechts incidenteel wordt verricht. Het moet gaan om een activiteit die erop is gericht duurzaam opbrengst te verkrijgen. Indien een zaak geschikt is voor zowel economische exploitatie als privé-gebruik moeten alle omstandigheden worden beoordeeld.’
Met het expliciet opnemen van de exploitatie van een vermogensbestanddeel in de omschrijving van het begrip ‘ondernemer’ is het niet langer nodig om te toetsen of de exploitatie moet worden aangemerkt als ‘bedrijf/beroep’ of als de exploitatie die ‘normaal vermogensbeheer’ te boven gaat.
4.7
Blijkens het bepaalde in artikel 1a LV OB en de parlementaire behandeling dient voor het ondernemerschap ter zake van de exploitatie van een vermogensbestanddeel tevens sprake te zijn van een duurzame economische activiteit. Naar het oordeel van het Gerecht is daarvan zondermeer sprake. Belanghebbende is de eigenaar van drie [adressen] en het komt het Gerecht volstrekt ongeloofwaardig voor dat die drie [adressen] louter en alleen voor privégebruik worden gebezigd. Daarbij komt dat belanghebbende zelf gedurende de periode juli 2023 tot en met juni 2024, elke maand omzet heeft aangegeven, variërend van NAf 827 (laagste bedrag) tot NAf 2.777 (hoogste bedrag). De door belanghebbende aangegeven omzetten voor de voor deze procedure relevante tijdvakken bedragen respectievelijk NAf 2.770 (november 2023), NAf 980 (december 2023) en NAf 827 (januari 2024). Daarnaast heeft de Inspecteur aannemelijk gemaakt dat belanghebbende op diverse media zijn de [adressen] te huur aanbiedt en heeft de Inspecteur onweersproken, dan wel onvoldoende weersproken, gesteld dat ook uit het bij [Y] uitgevoerde derde-onderzoek heeft uitgewezen dat de drie [adressen] gedurende vrijwel de gehele gecontroleerde periode bezet waren.
4.8
Dat vakantieverhuur niet voorzienbaar is, dat er daardoor geen contractuele zekerheid is of vaste bron van inkomen en dat vakantieverhuur daarom alleen al onvoldoende is om te kwalificeren als het duurzaam verkrijgen van inkomsten, zoals de gemachtigde in haar ‘conclusie van dupliek’ stelt’, oordeelt het Gerecht als niet juist.
Wellicht dat hetgeen de gemachtigde stelt van invloed is voor het bronkarakter, zoals dat geldt in de Lv IB, maar voor de exploitatie van een vermogensbestanddeel om er duurzaam
opbrengstuit te verkrijgen als bedoeld in de Lv OB is dat niet relevant.
4.9
Belanghebbende stelt verder te hebben gedwaald toen hij aangiften omzetbelasting heeft gedaan, maar dat dit doen van aangifte onder grote druk van de Belastingdienst heeft plaatsgevonden en dat hij daarmee niet bedoeld heeft te erkennen dat hij ondernemer of belastingplichtig is in de zin van de Lv OB.
Naar het oordeel van het Gerecht is van dwaling geen sprake. Anders dan belanghebbende zelf stelt, is het Gerecht van oordeel dat belanghebbende dient te worden aangemerkt als ondernemer voor de omzetbelasting en dat hij terecht aangifte heeft gedaan.
4.1
Tot slot heeft belanghebbende nog aangevoerd dat de toepassing van artikel 1a Lv OB in strijd is met het ongestoorde genot van eigendom (artikel 1 Eerste Protocol EVRM).
Ook dit betoog faalt. Het onder het ondernemersbegrip scharen van het exploiteren van een vermogensbestanddeel om er duurzaam opbrengst uit te verkrijgen betekent op zichzelf niet dat de ‘fair balance’ is verstoord en dat dit een verboden inbreuk van het ongestoorde genot van eigendom oplevert. Naar het oordeel van het Gerecht is de wetgever met de invoering en toepassing van artikel 1a Lv OB gebleven binnen de ruime beoordelingsmarge die hem moet worden gegund (EHRM 14 mei 2013, nr. 66529/11 N.K.M. tegen Hongarije, ECLI:CE:ECHR:2013:0514JUD006652911). Evenmin is er sprake van dat belanghebbende is opgezadeld met een buitensporige last.
4.11
Al hetgeen belanghebbende overigens heeft aangevoerd met betrekking tot de opgelegde naheffingsaanslagen leidt niet tot een gegrond beroep.
4.12
Dit alles maakt dat de Inspecteur aannemelijk heeft gemaakt dat de drie [adressen] door belanghebbende zijn geëxploiteerd om daaruit duurzaam opbrengsten te verkrijgen.
Belanghebbende dient te worden aangemerkt als ondernemer voor de omzetbelasting en de opgelegde naheffingsaanslagen over de maanden november 2023 (los van de niet-ontvankelijkheid), december 2023 en januari 2024 zijn dan ook terecht en tot de juiste bedragen opgelegd.
2. De opgelegde verzuimboetes
Behandeling van de inhoudelijke grieven
4.13
De ter zake van de naheffingsaanslagen november en december 2023 en januari 2024 opgelegde boetes zijn opgelegd wegens het niet tijdig betalen van de belasting welke blijkens de door belanghebbende gedane aangiften is verschuldigd. Belanghebbende meent dat de boetes ten onrechte zijn opgelegd, omdat uit de naheffingsaanslagen niet zou blijken om welke reden de boetes zijn opgelegd, omdat hij niet gewezen is op het feit dat hij recht heeft op rechtsbijstand van een raadsman en omdat hij geen uitnodiging heeft ontvangen voor het doen van aangifte.
4.14
Dat belanghebbende stelt dat uit de opgelegde naheffingsaanslagen niet zou blijken om welke reden de boetes zijn opgelegd, acht het Gerecht onbegrijpelijk. Zulks volgt namelijk uit de opgelegde naheffingsaanslagen die nota bene door belanghebbende als bijlage zijn gevoegd bij zijn beroepschrift. Op die naheffingsaanslagen is ter zake van de boete vermeld:
‘U ontvangt deze aanslag omdat u de verschuldigde omzetbelasting over het hierboven vermelde tijdvak NIET, GEDEELTELIJK NIET dan wel NIET-TIJDIG heeft BETAALD. De aanslag bestaat uit de niet, gedeeltelijk niet tijdig betaalde omzetbelasting en een boete.
Het niet, gedeeltelijk niet dan wel niet-tijdig betalen van de omzetbelasting is een verzuim waarvoor een boete kan worden opgelegd. Bij een eerste (betalings)verzuim wordt een boete van 5% van de niet, gedeeltelijk niet dan wel niet-tijdig betaalde belasting opgelegd met een minimum van NAf 50,-- en een maximum van NAf 2.500,--. Bij een tweede (betalings)verzuim bedraagt de boete 10% van de niet, gedeeltelijk niet of niet-tijdig betaalde belasting met een minimum van NAf 100,-- en een maximum van NAf 5.000. Bij een derde of volgende (betalings)verzuim bedraagt de boete 15% van de niet, gedeeltelijk niet of niet-tijdig betaalde belasting, met een minimum van NAf 150,-- en een maximum van NAf 10.000,--.’
Betreffende de aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslagen over de tijdvakken november en december 2023 en januari 2024 is telkens een boete van NAf 150 opgelegd, die corresponderen met een derde of volgende verzuim.
4.15
Dat belanghebbende niet is gewezen op het feit dat hij recht heeft op rechtsbijstand van een raadsman/-vrouw betekent evenwel nog niet dat de boete om die reden vernietigd dient te worden. Uit het arrest Hoge Raad 6 september 2024, ECLI:NL:HR:2024:1135 volgt dat een verzuim aan de kant van de overheid om een belanghebbende niet te wijzen op het recht op bijstand van een raadsman niet zonder meer met zich meebrengt dat de belanghebbende in de daarop volgende procedure geen behoorlijk proces heeft gekregen. De vraag of het proces in een zaak waarbij een bestuurlijke boete is opgelegd behoorlijk is geweest, moet worden beoordeeld aan de hand van het verloop van dat proces als geheel met inachtneming van de omstandigheden van het geval. Daarbij is mede van belang in hoeverre aan wie een boete is opgelegd toch bijstand van een raadsman heeft gekregen.
In het onderhavige geval heeft belanghebbende in de beroepsfase bijstand gekregen van een gekwalificeerde raadsvrouw (gemachtigde). In de periode voorafgaande aan het inschakelen van de gemachtigde zijn er door de Inspecteur geen handelingen verricht, anders dan de boeteoplegging, zoals bijvoorbeeld het horen van belanghebbende zonder raadsman/-vrouw, en zijn er derhalve ook geen verklaringen door of namens belanghebbende afgelegd die voor beboetingsdoeleinden tegen belanghebbende gebruikt zouden kunnen worden en waarvoor belanghebbende bescherming nodig zou hebben gehad. Dat zo zijnde, is er naar het oordeel van het Gerecht geen reden om gevolgen te verbinden aan het verzuim van de Inspecteur om belanghebbende niet te wijzen op het feit dat belanghebbende recht had op de bijstand van een raadsman/-vrouw.
4.16
Dat belanghebbende niet zou zijn uitgenodigd tot het doen van aangifte, is voor de opgelegde boete niet van belang. De boete is namelijk niet opgelegd, omdat geen aangifte is gedaan, maar omdat de door belanghebbende bij aangifte aangegeven belasting niet tijdig is voldaan.
4.17
In haar conclusie van repliek heeft gemachtigde nog aangevoerd dat de boetes onrechtmatig zijn opgelegd, omdat de Inspecteur niet het bewijs heeft geleverd dat er sprake is van opzet of van grove schuld. Naar het Gerecht vermoedt duidt de gemachtigde op de aangekondigde vergrijpboetes naar aanleiding van het ingestelde boekenonderzoek en de aldaar vermelde correcties, gebaseerd op de theoretische omzetberekening. Dit zijn evenwel niet de correcties waarop de onderhavige naheffingsaanslagen en boetes zijn gebaseerd (zie 2.7). Het Gerecht zal dan ook voorbij gaan aan hetgeen door gemachtigde ter zake van de vergrijpboetes is gesteld.
Toepassing van de wettelijke en ministeriële regeling
4.18
In artikel 19 van de Algemene Landsverordening Landsbelastingen (ALL) is bepaald dat indien de belastingplichtige de belasting die op aangifte moet worden voldaan niet tijdig heeft betaald, dit een verzuim vormt ter zake waarvan de Inspecteur hem een boete van ten hoogste NAf 10.000 kan opleggen.
4.19
De Minister van Financiën (hierna: de Minister) heeft in de Ministeriële regeling formeel belastingrecht (P.B. 2013-63; hierna: Regeling) beleidsregels vastgesteld ter uitvoering van de in de ALL opgenomen boetebepalingen.
4.2
Ingevolge artikel 4.6, lid 1 aanhef en letter a van de Regeling legt de Inspecteur bij niet (tijdige) betaling van de op aangifte verschuldigde belasting in geval van een eerste verzuim een boete op van 5% van het bedrag van de naheffingsaanslag met een minimum van NAf 50 en een maximum van NAf 2.500, bij een tweede verzuim een boete van 10% van het bedrag van de naheffingsaanslag met een minimum van NAf 100 en een maximum van NAf 5.000 en bij een derde en volgende verzuim een boete van 15% van het bedrag van de naheffingsaanslag met een minimum van NAf 150 en een maximum van NAf 10.000.
4.21
De Inspecteur heeft in alle drie de gevallen (naheffingsaanslagen november en december 2023 en januari 2024) een (minimum)boete opgelegd van NAf 150, waarbij hij kennelijk is uitgegaan van een derde of volgende verzuim. Daarbij heeft de Inspecteur, naar het Gerecht begrijpt, het bepaalde in artikel 4.3, lid 3 toegepast en derhalve voor de verzuimenreeks de verzuimen wegens het niet tijdig doen van aangifte meegeteld. Niet tijdig aangiften is gedaan voor de tijdvakken juli en september 2023. Voor wat betreft de aangiften over de tijdvakken augustus en oktober is (ook) niet betaald. Tegen de boetes opgelegd voor de tijdvakken juli, augustus, september en oktober 2023 is, naar het Gerecht begrijpt geen bezwaar en beroep ingesteld, met als gevolg dat deze boetes onherroepelijk vaststaan.
Naar het oordeel van het Gerecht zijn boetes over de tijdvakken november en december 2023 en januari 2024 overeenkomstig het bepaalde in de ALL en de Regeling en naar de juiste bedragen opgelegd. Zie evenwel ook het overwogene in 4.23.
4.22
Een verzuimboete dient achterwege te blijven indien sprake is van afwezigheid van alle schuld (AVAS). Van AVAS is sprake als belanghebbende alle in de gegeven omstandigheden van haar in redelijkheid te vergen zorg heeft betracht om te bewerkstelligen dat tijdig wordt betaald werd gedaan. Het Gerecht is van oordeel dat van AVAS in het onderhavige geval geen sprake is.
4.23
Tot slot dient het Gerecht te beoordelen of de opgelegde boete ook passend en geboden is.
In dit verband merkt het Gerecht op dat het terughoudend is voor wat betreft het ‘stapelen’ van boetes, ongeacht of sprake is van een boete wegens te laat doen van aangifte, dan wel wegens niet (tijdig) betalen (de toepassing van art. 4.3, lid 3 van de Regeling), omdat het Gerecht rekening houdt met het feit dat de Minister een aangifteverzuim minder zwaar heeft willen straffen dan een betalingsverzuim (ECLI:NL:OGHACMB:2018:40). Echter in het onderhavige geval acht het Gerecht de opgelegde boetes passend en geboden, mede in het licht van het aantal verzuimen en de daarmee onherroepelijk vaststaande boetes die vooraf zijn gegaan aan de betalingsverzuimen betreffende de tijdvakken november en december 2023 en januari 2024 en het feit dat ook voor wat betreft de aangiften augustus en oktober 2023 sprake is van een betalingsverzuim.
Ten overvloede
4.24
Het Gerecht heeft het beroep tegen de naheffingsaanslag november 2023 niet-ontvankelijk verklaard. In zoverre is het overwogene onder 4.12 tot en met 4.22 niet direct van belang voor het tijdvak november 2023. In het geval belanghebbende niet niet-ontvankelijk zou zijn verklaard, zou diens beroep evenwel op grond van het overwogene onder 4.12 tot en met 4.22 ongegrond zijn verklaard.
Slotsom
4.25
Het beroep van belanghebbende is voor wat betreft het tijdvak november 2023 niet-ontvankelijk en voor wat betreft de tijdvakken december 2023 en januari 2024 ongegrond.

5.PROCESKOSTEN EN GRIFFIERECHT

Het Gerecht ziet geen aanleiding voor een vergoeding van de proceskosten of het griffierecht.

6.DE BESLISSING

Het Gerecht:
  • verklaart het beroep tegen de naheffingsaanslag en de verzuimboete voor het tijdvak november 2023 niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep tegen de naheffingsaanslagen en de verzuimboetes voor de tijdvakken december 2023 en januari 2024 ongegrond.
Deze uitspraak is gegeven door mr. drs. P.A.M. Pijnenburg, rechter, en uitgesproken op 25 november 2025, in tegenwoordigheid van de griffier N.N. Noel-van der Biezen BSc
.
De griffier, De rechter,
Afschriften zijn per post/ per e-mail op ………………………… aan partijen verzonden.
HOGER BEROEP
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen
twee maandenna de verzenddatum hoger beroep instellen bij:
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (belastingkamer)
Emancipatie Boulevard Dominico “Don” Martina 18
Willemstad
Curaçao
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener,
b. de dagtekening,
c. waartegen u in beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Partijen hebben ook de mogelijkheid het ondertekende beroepschrift per e-mail in te dienen bij de griffie van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie:
belastinggriffie@caribjustitia.org.
Voor het instellen van hoger beroep is het volgende bedrag aan griffierecht verschuldigd:
- natuurlijke personen: NAf 200
- personenvennootschappen en rechtspersonen: NAf 500

Voetnoten

1.Afschriften van deze naheffingsaanslagen behoren niet tot het procesdossier.
2.Belanghebbende vermeldt ten onrechte 11 februari 2025.
3.Het gaat om de aangiften november en december 2023 en januari 2024.
4.Zie noot 3.