ECLI:NL:OGEAC:2025:274

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
25 november 2025
Publicatiedatum
15 december 2025
Zaaknummer
CUR202504283
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet in kort geding met betrekking tot bestuursgeschillen van een stichting

In deze zaak, die zich afspeelt in het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, betreft het een verzet in kort geding dat is ingesteld door een opposante zonder bekende woon- of verblijfplaats tegen twee geopposeerden, die vertegenwoordigd worden door mr. E. Bokkes. De opposante verzoekt het Gerecht om het verstekvonnis van 9 oktober 2025 te vernietigen en haar te herstellen als rechtmatig bestuurder van de stichting. De zaak heeft een complexe achtergrond, waarbij de opposante eerder als bestuurder van de stichting was geschorst en een tijdelijk bestuurder, [X], was benoemd. De opposante betwist de rechtmatigheid van deze schorsing en de benoeming van [X].

De procedure omvatte een mondelinge behandeling op 18 november 2025, waarbij de rechter heeft aangegeven eerst een vonnis in het incident te willen wijzen. De feiten zijn vastgesteld in een eerder tussenvonnis van 9 oktober 2025, waarin de schorsing van de opposante werd bevestigd. De opposante en de geopposeerden hebben verschillende vorderingen ingediend, waarbij de geopposeerden de incidentele vorderingen van drie verzoekers, [A], [B] en [C], hebben betwist. Het Gerecht heeft geoordeeld dat deze verzoekers onvoldoende belang hebben bij hun vorderingen en heeft hun verzoeken afgewezen.

De rechter heeft ook aangegeven dat de procedure voortvarend moet worden afgehandeld en dat het aantal procespartijen beperkt moet blijven. Uiteindelijk heeft het Gerecht de vorderingen van [A], [B] en [C] niet-ontvankelijk verklaard en hen in de proceskosten veroordeeld. De beslissing in de hoofdzaak is aangehouden, en er zal een nieuwe mondelinge behandeling plaatsvinden.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

Zaaknummer: CUR202504283
Vonnis in kort geding van 25 november 2025
in de zaak van
[opposante],
zonder bekende woon- of verblijfplaats,
opposante,
verweerster in het incident,
hierna: [opposante],
tegen

1.[geopposeerde sub 1],2. [geopposeerde sub 2],te Curaçao,geopposeerden,

verweerders in het incident,
hierna beiden aangeduid als: [geopposeerden],
gemachtigde: mr. E. Bokkes,
met als belanghebbende partij:
de stichting [de stichting],
te Curaçao,
hierna: de stichting,
verweerster in het incident
vertegenwoordigd door haar tijdelijk statutair bestuurder [X] (hierna : [X])
en
[A],
[B],
[C],
te Curaçao,
verzoekers in het incident,
hierna: [A], [B] en [C],
[B] en [C] zijn verschenen in persoon en namens [A].

1.Het procesverloop

1.1
Het procesverloop blijkt uit:
  • het verzetschrift van [opposante], door het Gerecht ontvangen op 23 oktober 2025, met producties,
  • het verzoek tot voeging o.g.v. artikel 214 e.v. Rv van [A], [B] en [C] met producties,
  • de aanvullende akte – incidenteel verzoek tot voeging en verzoek tot aanspreking en schorsing tijdelijk bestuurder van [A], [B] en [C] met producties,
  • de extra producties van [geopposeerde sub 1],
  • de extra producties van [A], [B] en [C],
  • de mondelinge behandeling van 18 november 2025.
1.2
Na afloop van de zitting heeft de rechter medegedeeld eerst vonnis in het incident te willen wijzen. Daarna wordt op een nieuw te bepalen zitting de inhoudelijke kant van de zaak besproken. Vonnis in het incident is bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1
De feiten zijn vastgesteld in het eerste tussenvonnis in kort geding van 9 oktober 2025. Het Gerecht verwijst naar deze feitenvaststelling en neemt deze hier over met uitzondering van 2.5 omdat het daarin vermelde mogelijk geheel of gedeeltelijk door [opposante] zal worden betwist.
2.2
In het eerste tussenvonnis is [opposante] als bestuurder van de stichting geschorst en is haar op straffe van verbeurte van een dwangsom verboden om tijdens de schorsing enige bestuursdaad te verrichten of enige vertegenwoordigingshandeling namens de stichting te verrichten. In het eindvonnis in dit kort geding van 22 oktober 2025 is [X] tot tijdelijk bestuurder van de stichting benoemd.
2.3
Door [geopposeerde sub 1] is hoger beroep ingesteld van de beide kortgedingvonnissen. Kort gezegd omdat het Gerecht aan [opposante] onterecht verstek zou hebben verleend. Ook heeft [geopposeerde sub 1] het Gerecht gevraagd de verstekverlening te herstellen omdat dit een fout zou zijn die zich voor eenvoudig herstel leent. Dat verzoek heeft het Gerecht afgewezen.

3.De vordering en de standpunten van partijen

3.1
Hierna geeft het Gerecht de vorderingen van [opposante] in het verzetschrift en ook de incidentele vorderingen van [A], [B] en [C] letterlijk weer. Daarbij moet worden bedacht dat [opposante] bij het opstellen van het verzetschrift nog niet op de hoogte was van het eindvonnis in de verstekprocedure.
[opposante]:
“Opposante verzoekt het Gerecht, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, om:
het verzet ontvankelijk en gegrond te verklaren,
het verstekvonnis van 9 oktober 2025 (KG CUR202503686) te vernietigen;
de vorderingen van [geopposeerde sub 2] en [geopposeerde sub 1] niet-ontvankelijk te verklaren, althans ongegrond te verklaren;
[opposante] te herstellen als rechtmatig bestuurder van [de stichting]; Eventuele tijdelijke bestuurders te ontheffen of hun mandaat te beperken;
[geopposeerde sub 2]/[geopposeerde sub 1] te bevelen om binnen 14 dagen alle digitale en fysieke spelers- en financiële dossiers aan [de stichting] over te dragen, op straffe van een dwangsom van XCG 25.000 per dag, subsidiair een door het Gerecht in goede justitie vast te stellen bedrag
de tenuitvoerlegging van het verstekvonnis te schorsen;
de van [geopposeerde sub 2] en [geopposeerde sub 1] te vorderen om ex artikel 6 Advocatenlandsverordening rekening en verantwoording af te leggen en de zich onder hen bevindende gelden welke toekomen aan [de stichting] cq de spelers over te boeken naar de Stichting Derdengeld van [B] & Associates;
[geopposeerde sub 2] en [geopposeerde sub 1] te veroordelen in de proceskosten, inclusief betekeningskosten en eventuele andere nakosten.”
3.2 [
A], [B] en [C] in hun eerste verzoek:
“Concluderend menen wij -vanwege onder meer de (thans ingetrokken) volmacht, de samenwerkingsovereenkomst met [de stichting] en onze openstaande declaratie- als belanghebbende gevoegd kunnen worden in deze procedure en verzoek het Gerecht dan ook om ons als zodanig toe te laten.
Wij sluiten ons aan bij het petitum zoals door [opposante] op 23 oktober 2025 ingediend in haar verzet in kort geding.”
3.3
En in hun aanvullende akte:
“[B] c.s. verzoeken U Edelachtbare, bij beschikking in dit aanvullend incident:
kennis te nemen van de hierboven beschreven nieuwe feiten en omstandigheden;
het eerdere verzoek tot voeging van 6 november 2025 te handhaven;
aanvullend te bepalen dat [X] wordt aangesproken op zijn onafhankelijkheid, en - voor zover nodig – geschorst wordt als tijdelijk bestuurder van [de stichting] wegens geconstateerde partijdigheid;
te bepalen dat [X] zich dient te onthouden van verdere publieke of reputatieschadelijke uitingen tot aan de uitspraak in verzet;
toe te staan dat [B] c.s. ter zitting van 18 november 2025 mondelinge zullen pleiten en een pleitnotitie van maximaal drie (3 ) pagina’s, met beperkte aanvullende producties, mogen indienen;
kosten rechtens.”
3.4 [
geopposeerde sub 1] en de stichting verzoeken het Gerecht om de incidentele vorderingen van [A], [B] en [C] af te wijzen, dan wel om hen daarin niet-ontvankelijk te verklaren.

4.De beoordeling

In het incident
4.1
Een incident tot voeging / tussenkomst is ook in kort geding mogelijk. Uit jurisprudentie van de Hoge Raad [1] over tussenkomst volgt dat een partij bij een tussenkomst voldoende belang heeft als zij nadelige gevolgen kan ondervinden van de uitspraak waarin zij wil tussenkomen. Aan de toewijsbaarheid van een vordering tot tussenkomst die aan dit belangvereiste voldoet en die tijdig is ingesteld kunnen niettemin de eisen van een goede procesorde in de weg staan, zoals wanneer de toewijzing van de incidentele vordering tot onredelijke vertraging van de hoofdzaak zou leiden.
4.2
Voeging houdt in dat een derde partij zich aansluit bij een van de bestaande partijen om die te ondersteunen. Bij tussenkomst neemt de derde een zelfstandige positie in en wordt hij zelf partij in de procedure. In dit kort geding moet het Gerecht beoordelen of [A], [B] en [C] voldoende belang hebben. Als dat zo is dient het Gerecht hen toe te laten als gevoegde of zelfstandige procespartij. Als dat niet zo is wordt het verzoek om voeging/tussenkomst afgewezen dan wel worden zij daarin niet-ontvankelijk verklaard. Het Gerecht staat eerst stil bij de argumenten van partijen over de toelaatbaarheid van de voeging/tussenkomst.
4.3 [
A], [B] en [C] voeren, kort en zakelijk weergegeven, het volgende aan. Op 30 september 2025 is [A] een samenwerkingsovereenkomst aangegaan met de stichting. Op 8 oktober 2025 verkreeg [A], in de persoon van het echtpaar [B], een volmacht van de stichting om met derden te kunnen handelen. Deze is door [X] na zijn benoeming tot tijdelijk bestuurder ingetrokken zonder enige inhoudelijke toetsing. [A] heeft openstaande vorderingen op de stichting die door de stichting niet worden betaald. Verder heeft [X] advertenties in kranten geplaatst waarin hij te kennen geeft dat de volmacht is ingetrokken wat leidt tot reputatieschade. Ook neemt [X] onvoldoende actie om het bedrag van XCG 1 miljoen dat op de derdenrekening van [geopposeerde sub 1] staat te laten uitbetalen, naar het Gerecht begrijpt, aan de rechthebbenden. [X] lijkt onder een hoedje te spelen met [geopposeerde sub 1] en nu heeft [geopposeerde sub 1] dus een bondgenoot als tijdelijk bestuurder. [X] heeft namens de stichting ook tuchtklachten van de stichting tegen [geopposeerde sub 1] ingetrokken. [geopposeerde sub 1] wil voorkomen dat hij zijn schulden aan [opposante] moet betalen. [geopposeerde sub 1] is crimineel bezig.
4.4
De eis van [geopposeerde sub 1], gericht tot de stichting en [opposante] als haar bestuurder, die heeft geleid tot de verstekvonnissen komt erop neer dat [opposante] geen bestuurshandelingen meer mocht verrichten en dat zij geschorst, maar bij voorkeur ontslagen zou worden door de kortgedingrechter. De tegenvorderingen van [opposante] in deze verzetprocedure komen erop neer dat zij weer wordt hersteld in haar bestuurderschap van de stichting en dat wat er in de tussentijd is gebeurd wordt rechtgetrokken (zie e. en g. van haar tegenvordering). Dat is waar deze kortgedingprocedure over gaat en binnen die bandbreedte moet worden beoordeeld of [A], [B] en [C] voldoende belang hebben bij hun verzoek tot voeging dan wel tussenkomst.
4.5
Daarmee is gegeven dat [A], [B] en [C] onvoldoende belang hebben bij hun vorderingen c en d. Die richten zich immers tot [X] maar [X] is geen partij in dit kort geding; dat is de stichting waarvan hij tijdelijk bestuurder is. Nu deze vorderingen niet tegen de stichting zijn ingediend worden zij daarin niet-ontvankelijk verklaard. De vorderingen a, b en e hebben geen inhoudelijke betekenis zodat het Gerecht daarop niet hoeft in te gaan; het zijn, anders dan c. en d., geen “echte” vorderingen. Daarmee zijn de vorderingen in de aanvullende akte besproken. Die kunnen dus niet leiden tot toewijzing van het incidentele verzoek.
4.6
Blijft over de verzoeken als gedaan in de akte. Naar voorlopig oordeel geldt dat [A], [B] en [C] zijn aan te merken als een zakenpartner c.q. crediteur van de stichting. Anders dan zij menen is het niet zo dat dit een voldoende belang voor voeging oplevert. Toewijzing van hun verzoeken past namelijk niet binnen de bandbreedte van het geschil tussen partijen. Het Gerecht begrijpt dat zij in hun belangen worden geraakt door het handelen van de stichting maar dat zal voor meer derden gelden die voor de stichting werken, vorderingen hebben openstaan of die niet langer met de stichting op de vertrouwde voet, toen [opposante] bestuurder was, kunnen samenwerken. Dat is nu eenmaal inherent aan de inzet van deze kortgedingprocedure die ziet op ontslag of schorsing van de bestuurder, dan wel ongedaanmaking daarvan, maar dat is onvoldoende om een belang tot voeging aan te nemen als bedoeld in voormelde jurisprudentie van de Hoge Raad. De bedoeling daarvan is niet dat derden wier belangen op enigerlei wijze worden beïnvloed door het te verwachten vonnis te gemakkelijk mogen mee procederen.
4.7
Tot slot overweegt het Gerecht dat de eisen van de goede procesorde ook met zich brengen dat het verzoek tot voeging wordt afgewezen. Kortgedingprocedures moeten voortvarend worden afgewikkeld en in deze zaak heeft het Gerecht al twee vonnissen in de verstekprocedure gewezen, wordt nu dit “incidentele vonnis” gewezen, zijn er in totaal al drie zittingen geweest, en moet een vierde worden gepland (waarover hieronder meer). De afdoening van dit kort geding is erbij gebaat dat het aantal procespartijen beperkt blijft.
4.8
Kortom: om voormelde redenen worden de incidentele vorderingen alle afgewezen, dan wel worden [A], [B] en [C] in deze vorderingen niet-ontvankelijk verklaard.
4.9 [
A], [B] en [C] worden in de proceskosten van de stichting en [geopposeerde sub 1] veroordeeld. Voor de stichting worden die begroot op nihil omdat zij geen externe rechtsbijstand heeft ingeschakeld.
Verder in “de hoofdzaak”
4.1
Zoals op de zitting door de rechter is medegedeeld wordt een nieuwe mondelinge behandeling bepaald. De eerdere behandelingen hebben alle digitaal plaatsgevonden waarbij de rechter zich op Aruba bevond, [opposante] in Spanje en de overige partijen in het Kas di Korte op Curaçao. [opposante] heeft zich op de zitting beklaagd over de kwaliteit van de verbinding. De rechter heeft uitgelegd dat het Gerecht daar niets aan kan doen. Ook dat volgens het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering de fysieke zitting uitgangspunt is en dat hij graag bereid is om daarvoor naar Curaçao te reizen. Kortom: beter dan dit kan het Gerecht het niet maken.
4.11 [
opposante] meldde daarop dat zij bereid is voor deze zaak naar de Cariben te komen maar dat Curaçao wegens haar persoonlijke veiligheid geen optie is. Aruba wel. Het Gerecht overweegt, ook rekening houdende met de belangen van de andere partijen die alle op Curaçao wonen c.q. gevestigd zijn, dat een andere zittingsplaats dan Curaçao alleen aan de orde is als [opposante] met recente documenten van de autoriteiten (voorzien van contactgegevens van de behandelend ambtenaar) tijdig kan aantonen dat een zitting op Curaçao te risicovol is. Als dat zo is zal het Gerecht bezien hoe haar veiligheid zo goed mogelijk kan worden gewaarborgd; op Curaçao of op een van de andere eilanden.
4.12
Na ontvangst van de op de zitting opgevraagde verhinderdata zal het Gerecht de nieuwe zittingsdatum vaststellen.
4.13
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

5.De beslissing in kort geding

Het Gerecht:
in het incident:
5.1
verklaart [A], [B] en [C] in hun vorderingen c. en d. niet-ontvankelijk en wijst hun overige vorderingen af,
5.2
veroordeelt [A], [B] en [C] in de proceskosten, aan de zijde van de stichting begroot op nihil en aan de zijde van [geopposeerde sub 1] begroot op XCG 500,00 aan salaris gemachtigde,
in de hoofdzaak:
5.3
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J.J. van Rijen, rechter, en is op 25 november 2025 in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken.

Voetnoten

1.HR 28 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:768 en HR 6 september 2013, ECLI:NL:2013:BY5241