ECLI:NL:OGEAC:2025:76

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
12 mei 2025
Publicatiedatum
4 juni 2025
Zaaknummer
CUR202403503 tot en met CUR202403506
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over gescheiden heffing van premies AOV/AWW, AVBZ en BVZ in relatie tot belastbaar inkomen

In deze zaak, uitgesproken op 12 mei 2025 door het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, is er een geschil tussen een belanghebbende en de Inspecteur der Belastingen over de gescheiden heffing van premies AOV/AWW, AVBZ en BVZ. De belanghebbende, gehuwd met de heer [J], heeft bezwaar gemaakt tegen aanslagen inkomstenbelasting en premies voor het jaar 2018. De Inspecteur verklaarde de bezwaren niet-ontvankelijk, maar kwam deels ambtshalve tegemoet. De belanghebbende heeft beroep ingesteld, waarbij de zitting op 30 januari 2025 plaatsvond. Tijdens deze zitting werd het belastbaar inkomen en premie-inkomen voor 2018 ter discussie gesteld. De belanghebbende verzocht om rekening te houden met een lager belastbaar inkomen dan eerder betoogd. Na heropening van het onderzoek ter zitting op 19 maart 2025, werd het geschil verder behandeld. Het Gerecht oordeelde dat de gescheiden heffing niet geldt voor de premies AOV/AWW, AVBZ en BVZ, en dat de aanslagen premies AOV/AWW en AVBZ eerder te laag dan te hoog waren opgelegd. Het beroep werd gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar werden vernietigd, en de aanslag inkomstenbelasting werd verlaagd naar een belastbaar inkomen van NAf 66.267. De Inspecteur werd veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbende.

Uitspraak

Uitspraak van 12 mei 2025
BBZ nr. CUR202403503 tot en met CUR202403506
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening op het beroep in belastingzaken van:
[Belanghebbende],wonende te Curaçao,
belanghebbende,
gericht tegen:
DE INSPECTEUR DER BELASTINGEN, zetelend in Curaçao,
de Inspecteur.

1.PROCESVERLOOP

1.1
Aan belanghebbende zijn op 26 februari 2021 aanslagen inkomstenbelasting en premies AOV/AWW, AVBZ en BVZ voor het jaar 2018 opgelegd.
1.2
Belanghebbende heeft op 27 mei 2021 bezwaar gemaakt tegen voorgenoemde aanslagen.
1.3
De Inspecteur heeft op 12 juli 2024 uitspraken op bezwaar gedaan en de bezwaren niet-ontvankelijk verklaard. De inspecteur is (deels) ambtshalve aan de bezwaren van belanghebbende tegemoet gekomen.
1.4
Belanghebbende heeft op 9 september 2024 (pro forma) beroep ingesteld tegen de uitspraken op bezwaar. Belanghebbende heeft daarvoor een bedrag aan griffierecht betaald van NAf 50.
Op 21 oktober 2024 heeft belanghebbende het beroep nader gemotiveerd.
1.5
De Inspecteur heeft op 24 december 2024 een verweerschrift ingediend.
1.6
De zitting heeft plaatsgevonden op 30 januari 2025 te Willemstad. Namens belanghebbende is verschenen [A] van [advieskantoor]. Namens de Inspecteur is toen niemand verschenen.
1.7
Op 31 januari 2025, na het sluiten van het onderzoek ter zitting, heeft belanghebbende het Gerecht per mail bericht dat het belastbaar inkomen en het premie-inkomen voor het jaar 2018 lager dienen te worden vastgesteld dan dat zij ter zitting heeft betoogd en verzocht om bij het doen van uitspraak rekening te houden met dat lagere belastbaar inkomen en premie-inkomen.
1.8
Naar aanleiding van de onder 1.7 vermelde mail heeft het Gerecht besloten het onderzoek ter zitting te heropenen om zodoende de Inspecteur de gelegenheid te geven om op de mail te kunnen reageren.
1.9
Op 19 maart 2025 heeft een tweede zitting plaatsgevonden. Namens belanghebbende is toen verschenen [C] van [advieskantoor]. Namens de Inspecteur is [E] verschenen.

2.FEITEN

2.1
Belanghebbende is gehuwd met de heer [J]. Belanghebbende en haar echtgenoot zijn buiten gemeenschap van goederen gehuwd.
2.2.
Voor het jaar 2018 is door belanghebbende en haar echtgenoot gezamenlijk (online) aangifte inkomstenbelasting en premies AOV/AWW, AVBZ en BVZ gedaan.
2.3
De aangifte inkomstenbelasting en premies AOV/AWW, AVBZ en BVZ voor het jaar 2018 is verzorgd door [advieskantoor].

3.GESCHIL EN STANDPUNTEN PARTIJEN

Vooraf

3.1
Belanghebbende heeft oorspronkelijk in haar beroepschrift verzocht om, indien het Gerecht tot het oordeel komt dat de bezwaren ten onrechte niet-ontvankelijk zijn verklaard, de zaak terug te wijzen naar de Inspecteur. Van terugwijzing kan worden afgeweken indien duidelijk is dat de belanghebbende niet wordt benadeeld doordat de rechter zelf in de zaak voorziet. [1] Nu zowel de Inspecteur als belanghebbende in de nadien door hen gewisselde stukken, als op de twee zittingen die hebben plaatsgevonden inhoudelijk op de zaak zijn ingegaan, is het Gerecht van oordeel dat belanghebbende niet in haar belangen wordt geschaad indien de zaak inhoudelijk door het Gerecht wordt beoordeeld. Het Gerecht zal dan ook zelf in de zaak voorzien.
Inhoudelijk
3.2
In geschil is nog alleen de (gescheiden) heffing voor wat betreft de premies AOV/AWW, AVBZ en BVZ.
3.3
Niet langer in geschil is de ontvankelijkheid van belanghebbende in haar bezwaar. In de uitspraken op bezwaar zijn de bezwaren niet-ontvankelijk verklaard. In zijn verweerschrift heeft de Inspecteur evenwel geconcludeerd dat het bezwaarschrift tijdig is ingediend. Reeds om die reden dienen de uitspraken op bezwaar te worden vernietigd en is het beroep gegrond.
3. Aanvankelijk was ook de gescheiden heffing voor wat betreft de inkomstenbelasting voor het jaar 2018 in geschil. Ten tijde van de tweede zitting hebben partijen overeenstemming op dit punt bereikt.
Partijen zijn het erover eens dat het totaal van de belastbare inkomens van belanghebbende en haar echtgenoot NAf 172.974 bedraagt. Zie het hierna opgenomen overzicht:
Vrouw
Man
Inkomen uit arbeid
67.075
Inkomen onderneming
69.076
Inkomen uit onroerend goed
33.271
Inkomen uit aanmerkelijk belang
20.765
Persoonlijke verminderingen
-/- 633
Persoonlijke lasten
-/- 16.580
Totaal
106.532
66.442
172.974
Partijen zijn het er voorts over eens dat de in totaal berekende inkomstenbelasting, uitgaande van
géén gescheiden heffing, vóór inhoudingen loonbelasting/voorlopige aanslag, basiskortingen en ouderentoeslag NAf 31.818 bedraagt.
Voor wat betreft de
gescheiden heffingzijn partijen het er over eens geworden dat het zuiver inkomen van belanghebbende NAf 66.267 bedraagt en het zuiver inkomen van haar echtgenoot NAf 106.707. Zie het hierna opgenomen overzicht:
Vrouw
Man
Inkomen uit arbeid
67.075
Inkomen onderneming
69.076
Inkomen uit onroerend goed
13.771
19.5
Inkomen uit aanmerkelijk belang
20.765
Persoonlijke verminderingen
-/- 633
Persoonlijke lasten
-/- 16.580
Totaal
66.267
106.707
De te berekenen inkomstenbelasting voor de toepassing van de
gescheiden heffingbedraagt alsdan voor belanghebbende: 66.267/172.974 x NAf 31.818 = NAf 12.190 en voor belanghebbendes echtgenoot 106.707/172.974 x NAf 31.818 = NAf 19.628.
Nu aan belanghebbende een aanslag inkomstenbelasting 2018 is opgelegd naar een belastbaar inkomen van NAf 93.026 en een verschuldigd bedrag van NAf 12.586 oordeelt het Gerecht dat het beroep, voor zover gericht tegen de aanslag inkomstenbelasting 2018, gegrond is.
3.4
De Inspecteur heeft aangegeven weliswaar akkoord te gaan met de verdeling van de inkomstenbelasting over belanghebbende en haar echtgenoot, zoals berekend onder 3.4, maar dat hij voornemens is een navorderingsaanslag voor het jaar 2018 op te leggen aan de echtgenoot van belanghebbende, omdat aan hem thans een te lage aanslag inkomstenbelasting (met toepassing gescheiden heffing) is opgelegd.

4.OVERWEGINGEN

4.1
Het Gerecht begrijpt belanghebbende aldus dat zij van mening is dat de premies AOV/AWW, AVBZ en BVZ dienen te worden berekend over het (zuiver) inkomen zoals berekend voor de gescheiden heffing, derhalve over NAf 66.267. De Inspecteur daarentegen is, naar het gerecht begrijpt van mening dat genoemde premies dienen te worden berekend over NAf 106.532 (AOV/AWW, AVBZ) respectievelijk NAf 123.112 (BVZ).
4.2
Voor wat betreft belastingplichtigen die gedurende het gehele jaar gehuwd zijn geweest, zoals belanghebbende en haar echtgenoot, gelden, ingevolge artikel 20 van de Landsverordening inkomstenbelasting 1943 (hierna: LIB) afwijkende regels voor de bepaling van het zuiver inkomen (en daarmee in dit geval: het belastbaar inkomen). Zo bepaalt artikel 20, lid 2 LIB, voor zover van belang:
2. De bestanddelen van het zuiver inkomen van een belastingplichtige, anders dan het persoonlijk inkomen en de persoonlijke verminderingen, worden aangemerkt als zuiver inkomen van zijn echtgenoot indien:
a. zijn persoonlijk inkomen lager is dan van zijn echtgenoot;
(…).
Niet in geschil is dat belanghebbende voor het jaar 2018 het hoogste persoonlijk inkomen heeft, hetgeen betekent dat voor het bepalen van het zuiver inkomen (en daarmee in dit geval: het belastbaar inkomen) bepaalde inkomensbestanddelen van de echtgenoot dienen te worden toegerekend aan belanghebbende. In dit geval gaat het om inkomen uit onroerend goed (NAf 19.500), inkomen uit aanmerkelijk belang (NAf 20.765) en persoonlijke lasten (NAf -/- 16.580). Het zuiver/belastbaar inkomen van belanghebbende bedraagt voor het jaar 2018:
Inkomen uit onderneming
69.076
Inkomen uit onroerend goed
33.271
Inkomen uit aanmerkelijk belang
20.765
Persoonlijke lasten
-/- 16.580
Totaal zuiver/belastbaar inkomen
106.532
Ingevolge artikel 20, lid 5 LIB kan bij de scheiding van goederen op verzoek (verzoek gescheiden heffing) de in totaal tezamen verschuldigde belasting van de gehuwde belastingplichtigen worden omgeslagen naar rato van ieders zuiver inkomen, waarbij voorbij gegaan wordt aan het bepaalde in artikel 20, lid 2 LIB.
In de aangifte inkomstenbelasting en premies AOV/AWW, AVBZ en BVZ voor het jaar 2018 hebben belanghebbende en haar echtgenoot om gescheiden heffing verzocht.
4.3
Hetgeen partijen in de kern verdeeld houdt is of de gescheiden heffing op verzoek, zoals bepaald in artikel 20, lid 5 LIB, óók heeft te gelden voor de verschuldigde premies AOV/AWW, AVBZ en BVZ.
4.4.1
Artikel 26, lid 1 en 2 van de Landsverordening Algemene Ouderdomsverzekering bepaalt, voor zover hiervan belang:
1. De premie wordt, met inachtneming van het bepaalde in de volgende leden, geheven over het premie-inkomen, zijnde het door de verzekerde in een kalenderjaar genoten inkomen en vastgesteld in een percentage van dat inkomen. (…).
2. Onder inkomen wordt verstaan: het belastbaar inkomen in de zin van de Landsverordening op de inkomstenbelasting 1943 (P.B. 1956, no. 9) vermeerderd met de krachtens laatstgenoemde landsverordening als persoonlijke last in aftrek toegelaten premies algemene ouderdomsverzekering en algemene weduwen- en wezenverzekering verminderd met de ingevolge deze landsverordening en de Landsverordening Algemene Weduwen- en Wezenverzekering (P.B. 1960, no. 83) uitgekeerde pensioenen en uitkeringen. (…).
4.4.2
Artikel 29, lid 1 en 2 van de Landsverordening Algemene Weduwen- en wezenverzekering bepaalt, voor zover hiervan belang:
1. De premie wordt, met inachtneming van het bepaalde in de volgende leden, geheven over het premie-inkomen, zijnde het door de verzekerde in een kalenderjaar genoten inkomen en vastgesteld in een percentage van dat inkomen. (…).
2. Onder inkomen wordt verstaan: het zuiver inkomen in de zin van de Landsverordening op de inkomstenbelasting 1943 (P.B. 1956, no. 9) vermeerderd met de krachtens laatstgenoemde landsverordening als persoonlijke last in aftrek toegelaten premies algemene ouderdomsverzekering en algemene weduwen- en wezenverzekering verminderd met de ingevolge deze landsverordening en de Landsverordening Algemene Ouderdomsverzekering (P.B. 1960, no. 83) uitgekeerde pensioenen en uitkeringen. (…).
4.4.3
Artikel 20, lid 1 en 4 van de Landsverordening algemene verzekering bijzondere ziektekosten bepaalt, voor zover hiervan belang:
1. De verschuldigde premie wordt geheven bij wijze van aanslag naar maatstaf van het door de verzekerde in een kalenderjaar genoten premie-inkomen. (…).
(…)
4. Onder premie-inkomen wordt verstaan het belastbaar inkomen in de zin van de Landsverordening op de inkomstenbelasting 1943 (P.B. 1956, no. 9) met dien verstande dat dit inkomen wordt vermeerderd met de krachtens de Landsverordening op de inkomstenbelasting 1943 als persoonlijke last in aftrek toegelaten premies algemene ouderdomsverzekering ingevolge de Landsverordening Algemene Ouderdomsverzekering (P.B. 1960, no. 83) en algemene weduwen weduwnaars- en wezenverzekering ingevolge de Landsverordening Algemene Weduwen- en wezenververzekering (P.B. 1965, no. 194). (…).
4.4.4
Ingevolge artikel 6.2, lid 1, letter a van de Landsverordening basisverzekering ziektekosten wordt de Basisverzekering Ziektekosten verkregen uit een inkomensafhankelijke premie te betalen door verzekerden. De premie is verschuldigd over het inkomen, dat in artikel 1.1, letter o is gedefinieerd. Daarin is bepaald:
o. inkomen: het inkomen bedoeld als bedoeld in artikel 3, vierde lid, van de Landsverordening op de inkomstenbelasting.
Artikel 3, lid 4, van de Landsverordening op de inkomstenbelasting 1943 bepaald:
4. Onder inkomen wordt verstaan het gezamenlijke bedrag van hetgeen de belastingplichtige zuiver geniet als opbrengst van:
a. onroerende zaken en rechten waaraan deze zijn onderworpen;
b. vermogen;
c. onderneming en arbeid;
d. rechten op periodieke uitkeringen.
4.5
Anders dan de LIB kennen de Landsverordeningen AOV, AWW, AVBZ en BVZ geen regeling die overeenkomt of verwantschap vertoont met het bepaalde in artikel 20, lid 5 LIB. Dit betekent naar het oordeel van het Gerecht dat voor wat betreft de verschuldigde premies AOV/AWW en AVBZ dient te worden aangesloten bij hetgeen in de LIB wordt verstaan onder zuiver en belastbaar inkomen. Voor het jaar 2018 betekent dit dat de maatstaf van heffing (het premie-inkomen) ter bepaling van de premies AOV/AWW en AVBZ voor het jaar 2018 in beginsel NAf 106.532 bedraagt (zie hierna onder 4.6). Voor wat betreft de BVZ bedraagt de maatstaf van heffing voor het jaar 2018 het inkomen als bedoeld in artikel 3, lid 4LIB, ofwel in beginsel NAf 123.112 [2] (zie hierna onder 4.6).
4.6
Beroep kan evenwel niet leiden tot een verslechtering van de (fiscale) positie van een belanghebbende (reformatio in peius). De Inspecteur heeft de aanslagen premies AOV/AWW en AVBZ opgelegd naar een premie-inkomen van NAf 93.026 en de aanslag premie BVZ naar een premie-inkomen van NAf 109.606. Genoemde aanslagen zijn dus eerder te laag dan te hoog opgelegd.

5.PROCESKOSTEN EN GRIFFIERECHT

Kosten bezwaarfase

5.1
Ingevolge artikel 32a, lid 1 van de ALL worden, op verzoek van de belastingplichtige, de kosten die de belastingplichtige in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, vergoed voor zover de aanslag door ernstige onzorgvuldigheid in strijd met het recht is opgelegd. Het verzoek moet worden gedaan voordat de Inspecteur op het bezwaar heeft beslist. De regels over de (hoogte van de) vergoeding zijn neergelegd in artikel 6.4 van de Ministeriële regeling formeel belastingrecht.
5.2
Belanghebbende heeft in haar bezwaarschrift verzocht om een kostenvergoeding. Het Gerecht is van oordeel dat belanghebbende recht heeft op een kostenvergoeding voor de bezwaarfase. De Inspecteur is namelijk zonder nader onderzoek en zonder dit te motiveren van de aangifte, welke was voorzien van de gevraagde documentatie, afgeweken. Ook is door de Inspecteur voorbij gegaan aan het verzoek om de belasting te heffen op basis van gescheiden heffing, terwijl daar in de aangifte wel nadrukkelijk om is verzocht. Daarnaast heeft de Inspecteur verzuimd belanghebbende te horen, terwijl belanghebbende verzocht had om te worden gehoord indien niet (volledig) aan het bezwaar tegemoet zou worden gekomen. Dit alles acht het Gerecht ernstig onzorgvuldig.
5.3
Het Gerecht stelt de proceskosten op de voet van artikel 6.4 van de Ministeriële regeling formeel belastingrecht, vast op NAf 100 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, met een waarde per punt van NAf 100, en een wegingsfactor van 1).
Kosten beroepsfase
5.4
Het Gerecht ziet aanleiding de Inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende redelijkerwijs heeft moeten maken voor het instellen van beroep.
5.5
In artikel 15, lid 2, Landsverordening op het beroep in belastingzaken (LBB) is bepaald dat de regels over de (hoogte van de) proceskostenvergoeding bij of krachtens landsbesluit worden vastgesteld. Dat is nog niet gebeurd. Het Gerecht zal daarom aansluiten bij het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit), PB 2001, no. 127 (vgl. GHvJ 21 juni 2017, nr. CUR2016H00008, ECLI:NL:OGHACMB:2017:54).
5.6
In artikel 1 van dit Besluit zijn de kosten vermeld die voor vergoeding in aanmerking komen, waaronder de kosten van door een derde verleende beroepsmatige bijstand. Deze kosten kunnen worden berekend op NAf 1.750 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1,5 punt voor het verschijnen ter zitting en de voortgezette behandeling daarvan, waarde per punt NAf 700, wegingsfactor 1).
5.7
Verder dient de Inspecteur op grond van artikel 18, lid 5 LBB het betaalde griffierecht van NAf 50 aan belanghebbende te vergoeden.

6.DE BESLISSING

Het Gerecht:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraken op bezwaar;
  • vermindert de aanslag inkomstenbelasting 2018 naar een belastbaar inkomen van NAf 66.267;
  • handhaaft de aanslagen premies AOV/AWW, AVBZ en BVZ;
  • veroordeelt de Inspecteur in de kosten van bezwaar en de proceskosten van beroep van belanghebbende ten bedrage van NAf 100 en NAf 1.750, totaal NAf 1.850
  • draagt de Inspecteur op het door belanghebbende betaalde griffierecht van NAf 50 te vergoeden.
Deze uitspraak is gegeven door mr. drs. P.A.M. Pijnenburg, rechter, en uitgesproken op 12 mei 2025, in tegenwoordigheid van de griffier mr. L.M. de Leeuw-van Weenen.
De griffier, De rechter,
Afschriften zijn per post/ per e-mail op ………………………… aan partijen verzonden.
HOGER BEROEP
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen
twee maandenna de verzenddatum hoger beroep instellen bij:
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (belastingkamer)
Emancipatie Boulevard Dominico “Don” Martina 18
Willemstad
Curaçao
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener,
b. de dagtekening,
c. waartegen u in beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Partijen hebben ook de mogelijkheid het ondertekende beroepschrift per e-mail in te dienen bij de griffie van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie:
belastinggriffie@caribjustitia.org.
Voor het instellen van hoger beroep is het volgende bedrag aan griffierecht verschuldigd:
- natuurlijke personen: NAf 200
- personenvennootschappen en rechtspersonen: NAf 500

Voetnoten

1.Vgl. Hoge Raad 9 juni 2006, ECLI:NL:HR:2006:AX7330.
2.Het verschil tussen beide bedragen betreft de persoonlijke lasten van NAf 16.580.