ECLI:NL:OGEAM:2015:24

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
2 oktober 2015
Publicatiedatum
5 februari 2016
Zaaknummer
KG 2015/119
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurrecht bedrijfsruimte: huur is omzetafhankelijk, vordering tot ontruiming afgewezen

In deze zaak, die voor het Gerecht in Eerste Aanleg van Sint Maarten werd behandeld, ging het om een kort geding tussen een besloten vennootschap, aangeduid als eiseres, en een gedaagde die een bedrijfsruimte huurde. De mondelinge behandeling vond plaats op 16 september 2015, waarbij beide partijen vertegenwoordigd waren door hun advocaten. Eiseres vorderde ontruiming van de gehuurde ruimte en betaling van achterstallige huurpenningen, terwijl gedaagde de vorderingen betwistte en zelf een reconventionele vordering indiende tot herstel van schade aan het gehuurde.

De kern van het geschil lag in de interpretatie van de huurovereenkomst, specifiek artikel 3.1, waarin werd gesteld dat de huur afhankelijk was van de omzet. Eiseres stelde dat er sprake was van huurachterstand, terwijl gedaagde betwistte dat er huur verschuldigd was, gezien de maandelijkse omzet en kosten. Het Gerecht oordeelde dat de partijen de huurovereenkomst verschillend interpreteerden, wat leidde tot de conclusie dat er geen huurachterstand kon worden vastgesteld. Bovendien werd opgemerkt dat de vorderingen van eiseres niet voldoende onderbouwd waren met betrekking tot de vermeende ontbrekende vergunningen en verzekeringen.

Uiteindelijk wees het Gerecht de vorderingen van zowel eiseres als gedaagde af en bepaalde dat beide partijen de proceskosten voor eigen rekening moesten houden. Dit vonnis werd uitgesproken op 2 oktober 2015 door rechter A.J.J. van Rijen.

Uitspraak

Vonnis van 2 oktober 2015
Zaaknummer: KG 2015/119
Vonnisnr.
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN
Vonnis in kort geding
in de zaak van
de besloten vennootschap
[eiseres],
gevestigd te Sint Maarten,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
gemachtigde: mr. M. Unsal,
tegen
[gedaagde],
wonende en zaakdoende te Sint Maarten,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
gemachtigde: mr. W.J. Nelissen.
Eiseres wordt aangeduid als [eiseres] en gedaagde als [gedaagde], tenzij anders is vermeld.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift met producties d.d. 13 augustus 2015,
  • de akte eis in reconventie met producties van [gedaagde],
  • nagekomen producties van [eiseres],
  • pleitnota’s van beide advocaten.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 16 september 2015. Mr. Unsal is verschenen alsmede [gedaagde] en mr. Nelissen. De griffier heeft van het verhandelde aantekening gehouden.
Hierna is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Tussen partijen is een eerder kort geding gevoerd. Daarin is uitspraak gedaan op 12 juni 2015. Tegen dit vonnis is geen hoger beroep ingesteld. Voor de vaststaande feiten verwijst het Gerecht naar hetgeen onder 3. van dit eerdere vonnis is weergegeven. Tussen partijen is geen bodemprocedure aanhangig.
2.2.
Artikel 3.1. van de huurovereenkomst luidt als volgt:
“(…)
The rent after 6 months for the first 4,5 years of this agreement amounts to 50% of the net profit per month payable at the tenth of each month. All investments, costs and purchases different than inventory for sales purposes, utilities and personnel costs (other than concerning the owner) are for the account of the tenant and not part of the costs for calculating the net profit.
(…)”

3.Het geschil

3.1.
De vorderingen van [eiseres] in conventie komen, kort en zakelijk weergegeven, op het volgende neer. [gedaagde] dient, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, te worden veroordeeld het door hem gehuurde te ontruimen en hij dient te worden veroordeeld om USD 6.355,69 aan achterstallige huurpenningen te betalen aan [eiseres] alsmede buitengerechtelijke incassokosten, contractuele rente en de proceskosten.
3.2. [
gedaagde] concludeert tot afwijzing van deze vorderingen, met veroordeling van [eiseres] in de proceskosten.
3.3.
De vorderingen van [gedaagde] in reconventie komen, kort en zakelijk weergegeven, op het volgende neer. Hij vordert dat [eiseres], bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, wordt veroordeeld om schade aan het gehuurde te herstellen, zulks op straffe van een dwangsom, met veroordeling van [eiseres] in de proceskosten.
3.4. [
eiseres] concludeert tot afwijzing van deze vorderingen, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.

4.De beoordeling in conventie en in reconventie

4.1.
Al hetgeen in het eerdere kort geding vonnis is overwogen en beslist dient als hier letterlijk herhaald en ingelast te worden beschouwd.
4.2.
De spoedeisendheid is met de aard van de vorderingen gegeven.
4.3.
De vordering tot ontruiming van [eiseres] wordt gebaseerd op meerdere gronden, te weten huurachterstand, ontbreken van overheidsvergunningen en verzekering.
4.4.
Allereerst onderzoekt het Gerecht of er sprake is van een huurachterstand. Uitgangspunt daarbij is voormeld artikel 3.1. van de huurovereenkomst waaruit blijkt dat de huur winstafhankelijk is. Volgens de berekeningen van [eiseres] bedraagt de huur over de periode 15 september 2014 tot en met 30 juni 2015. USD 8.333,80 en is daar slechts in mindering op betaald USD 1.978,11. Dit wordt ondanks sommaties niet betaald en [eiseres] heeft bij brief d.d. 29 juli 2015 de huurovereenkomst buitengerechtelijk ontbonden per 5 augustus 2015.
4.5. [
gedaagde] betwist dit bedrag en stelt dat [eiseres] dit verkeerd berekent. Ten onrechte stelt [eiseres] namelijk dat de huur word berekend op grond van de maandelijkse omzet minus de maandelijkse inkoop. Uit voormeld beding echter blijkt dat de kosten voor de inventaris, noodvoorzieningen en personeel onderdeel uitmaken van de kosten die door [gedaagde] ten laste van de winst mogen worden gebracht. Op basis van deze berekeningen heeft [gedaagde] cheques uitgeschreven betreffende de periode vanaf september 2014 tot en met de maand juli 2015. Deze zijn geaccepteerd door [eiseres]. In de maand augustus 2015 was er sprake van verlies en was er dus geen huur verschuldigd.
4.6.
Het Gerecht oordeelt dat partijen voormeld artikel 3.1. verschillend interpreteren, hetgeen leidt tot verschillende visies op de vraag of er al dan niet een huurachterstand is. Duidelijk is dat [gedaagde] wel regelmatig huur betaalt (voormelde cheques) en dat het beding ruimte laat voor de situatie dat er in een maand geen huur is verschuldigd. Dit betekent dat naar voorlopig oordeel niet kan worden vastgesteld dat sprake is van een huurachterstand. Het Gerecht zal in dit kort geding zich niet wagen aan een interpretatie van dit beding. Ter zitting is partijen aangeraden om hierover een bodemprocedure te starten, te gaan onderhandelen of een mediator in te schakelen in plaats van kort geding procedures tegen elkaar te voeren.
4.7.
Wat betreft de overheidsvergunningen en de verzekeringen overweegt het Gerecht dat de stellingen van [eiseres] door [gedaagde] gemotiveerd worden betwist, zulks aan de hand van bewijsstukken. Het Gerecht gaat op deze kwestie evenmin inhoudelijk in omdat het vermeende ontbreken van deze vergunningen en polis niet de ontruiming van het gehuurde rechtvaardigt.
4.8.
Daarmee is gegeven dat de vorderingen van [eiseres] in conventie worden afgewezen.
4.9.
Wat betreft de reconventionele vordering geldt dat in het eerdere kort geding hierover reeds is beslist en deze vordering is toegewezen. Dit betekent dat [gedaagde] bij deze vordering dus onvoldoende belang heeft en dat deze wordt afgewezen. Zij kan immers het eerdere vonnis ten uitvoer leggen.
4.10.
Nu partijen over en weer in het ongelijk zijn gesteld ziet het Gerecht aanleiding te bepalen dat partijen de proceskosten voor eigen rekening dienen te houden.

5.De beslissing

Het Gerecht in Eerste Aanleg:
rechtdoende in conventie en in reconventie:
wijst de vorderingen van [eiseres] af,
wijst de vorderingen van [gedaagde] af,
bepaalt dat partijen de proceskosten voor eigen rekening houden.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J.J. van Rijen, rechter in dit gerecht en in het openbaar uitgesproken op 2 oktober 2015 in aanwezigheid van de griffier.