Uitspraak
1.Het verloop van de procedure
- verzoekschrift met producties,
- conclusie van antwoord met producties,
- conclusie van repliek met producties,
- conclusie van dupliek.
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
In deze zaak, die werd behandeld door het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten, vorderde de eiseres, een naamloze vennootschap gevestigd te Sint Maarten, dat de gedaagde, een vennootschap naar buitenlands recht gevestigd te Anguilla, werd veroordeeld tot betaling van een boete op basis van een kettingbeding. De eiseres stelde dat de gedaagde in gebreke was gebleven met betrekking tot de onderhoudsplichten van een perceel dat eerder aan hem was verkocht. De eiseres vorderde een bedrag van USD 61.575,00, vermeerderd met een boete van USD 75,00 per dag vanaf een bepaalde datum, alsook buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten.
De gedaagde verweerde zich door te stellen dat een ingebrekestelling, zoals vereist onder artikel 6:93 BW, noodzakelijk was en dat deze niet had plaatsgevonden. Het Gerecht oordeelde dat de eiseres onvoldoende bewijs had geleverd dat de gedaagde op de hoogte was gesteld van zijn vermeende verzuim. De rechter concludeerde dat zonder een formele ingebrekestelling de vorderingen van de eiseres niet konden worden toegewezen. Het Gerecht benadrukte dat het kettingbeding bedoeld was om verloedering van het perceel tegen te gaan en dat een ingebrekestelling essentieel was om de gedaagde de kans te geven om aan zijn verplichtingen te voldoen.
Uiteindelijk wees het Gerecht de vorderingen van de eiseres af en veroordeelde haar in de proceskosten, die aan de zijde van de gedaagde op nihil aan verschotten en op NAf 3.400,00 aan salaris van de gemachtigde werden begroot. Dit vonnis werd uitgesproken door rechter mr. A.J.J. van Rijen op 23 februari 2016.