ECLI:NL:OGEAM:2016:10

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
23 februari 2016
Publicatiedatum
29 februari 2016
Zaaknummer
AR 2015/31
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kettingbeding en boetebeding: vereiste van ingebrekestelling in civiele procedure

In deze zaak, die werd behandeld door het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten, vorderde de eiseres, een naamloze vennootschap gevestigd te Sint Maarten, dat de gedaagde, een vennootschap naar buitenlands recht gevestigd te Anguilla, werd veroordeeld tot betaling van een boete op basis van een kettingbeding. De eiseres stelde dat de gedaagde in gebreke was gebleven met betrekking tot de onderhoudsplichten van een perceel dat eerder aan hem was verkocht. De eiseres vorderde een bedrag van USD 61.575,00, vermeerderd met een boete van USD 75,00 per dag vanaf een bepaalde datum, alsook buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten.

De gedaagde verweerde zich door te stellen dat een ingebrekestelling, zoals vereist onder artikel 6:93 BW, noodzakelijk was en dat deze niet had plaatsgevonden. Het Gerecht oordeelde dat de eiseres onvoldoende bewijs had geleverd dat de gedaagde op de hoogte was gesteld van zijn vermeende verzuim. De rechter concludeerde dat zonder een formele ingebrekestelling de vorderingen van de eiseres niet konden worden toegewezen. Het Gerecht benadrukte dat het kettingbeding bedoeld was om verloedering van het perceel tegen te gaan en dat een ingebrekestelling essentieel was om de gedaagde de kans te geven om aan zijn verplichtingen te voldoen.

Uiteindelijk wees het Gerecht de vorderingen van de eiseres af en veroordeelde haar in de proceskosten, die aan de zijde van de gedaagde op nihil aan verschotten en op NAf 3.400,00 aan salaris van de gemachtigde werden begroot. Dit vonnis werd uitgesproken door rechter mr. A.J.J. van Rijen op 23 februari 2016.

Uitspraak

Vonnis van 23 februari 2016
Zaaknummer: AR 2015/31
Vonnisnr.
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN
Vonnis
in de zaak van
de naamloze vennootschap
[eiseres],
gevestigd te Sint Maarten,
eiseres,
gemachtigde: mr. K. Huisman,
tegen
de vennootschap naar buitenlands recht
[gedaagde],
gevestigd te Anguilla,
gedaagde,
gemachtigde: mr. J.G. Snow.

1.Het verloop van de procedure

Het Gerecht heeft kennis genomen van de volgende processtukken:
  • verzoekschrift met producties,
  • conclusie van antwoord met producties,
  • conclusie van repliek met producties,
  • conclusie van dupliek.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.De vaststaande feiten

2.1.
Op 10 februari 1987 heeft eiseres een perceel met meetbriefnummer SXM LL …/1986 verkocht aan [A]. Deze persoon heeft het op 1 september 1988 verkocht aan gedaagde. Gedaagde heeft het op 4 juni 2015 verkocht aan [B].
2.2.
Ten aanzien van de eerste twee verkooptransacties is in de respectievelijke leveringsaktes een kettingbeding opgenomen. De relevante bepalingen luiden als volgt:
“Furthermore parties agree to the following stipulations:
(…)
m The general appearance of the home and property shall not be kept in a run-down state or in any nature that shall devaluate the property or development.
(…)
p In case of non-compliance with or non proper compliance with one or more of the conditions mentioned sub a up to and including o the defaulting party shall pay in behalf of the Seller aforementioned, a fine in the amount of SEVENTY-FIVE UNITED STATES DOLLARS (US$. 75,--), per day, for every day that the defaulting party is in default, which shall become due at instant notice without prejudice to the right of the Seller aforementioned, to have everything situated on the premises contrary to the said stipulations removed for the account of the defaulting party. The Buyer or the person or persons acquiring the property in ownership or in enjoyment shall remain in default by the sole fact of non-compliance, without any proof of default being necessary.
(…)”

3.De vordering en het verweer

3.1.
Eiseres vordert dat gedaagde wordt veroordeeld om, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, aan haar te betalen USD 61.575,00, te vermeerderen met USD 75,00 per dag vanaf 4 maart 2015 tot de dag van algehele voldoening, vermeerderd met 15% buitengerechtelijke incassokosten, althans een door het Gerecht in goede justitie te bepalen bedrag. Verder verzoekt eiseres om gedaagde te veroordelen in de proceskosten, met rente en nakosten.
3.2.
Gedaagde verzoekt het Gerecht om de vorderingen van eiseres af te wijzen, althans haar daarin niet-ontvankelijk te verklaren, kosten rechtens.
3.3.
Op de argumenten van partijen gaat het Gerecht hierna in, voor zover zij althans relevant zijn voor de uitkomst van de procedure.

4.De beoordeling

4.1.
Eiseres vordert de boete als vermeld in het kettingbeding vanaf 1 december 2012. Zij stelt dat zij op 1 november 2012 een e-mail heeft gezonden aan gedaagde met daarin een sommatie dat hij het perceel (kort gezegd) in behoorlijke staat dient te brengen en te houden, zoals bedoeld in artikel m. Gedaagde betwist echter deze mail te hebben ontvangen en eiseres stelt hiertegenover dat een officiële ingebrekestelling niet nodig is omdat krachtens het kettingbeding dit niet nodig is. Aldus heeft eiseres onvoldoende gesteld om ervan uit te kunnen gaan dat de e-mail van 1 november 2012 is ontvangen door gedaagde. Gesteld noch gebleken is dat nadien door eiseres aanmaningen aan gedaagde zijn verzonden. Het verzoekschrift waarmee deze procedure wordt ingeleid is het eerstvolgende document dat aan gedaagde kenbaar is gemaakt.
4.2.
Gedaagde stelt dat een ingebrekestelling op grond van artikel 6:93 BW wèl is vereist. Het Gerecht dient aldus te beoordelen of het ontbreken van een dergelijke ingebrekestelling of andere voorafgaande verklaring, in de zin van dit artikel, betekent dat de vorderingen van eiseres al dan niet dienen te worden afgewezen.
4.3.
Het Gerecht overweegt dat het kettingbeding beoogt, kort gezegd, om verloedering tegen te gaan. In dat kader is een ingebrekestelling vereist, hetgeen eiseres eigenlijk ook wel onderschrijft nu zij stelt deze wel te hebben verzonden. Het boetebeding is een prikkel voor de eigenaar van het perceel om zich te houden aan het kettingbeding. Na ontvangst van de ingebrekestelling kan hij zich beraden over de vraag of hij vindt dat hij in verzuim is ter zake van het kettingbeding en, indien hij dat vindt, heeft hij de tijd om het perceel weer in ordentelijke staat te brengen. Als dat gebeurt dan is aan het doel van het kettingbeding beantwoord en is het betalen van boetes niet nodig. Als hij dat niet doet dan is hij boetes verschuldigd. Het is niet mogelijk om zonder ingebrekestelling of andere voorafgaande verklaring, boetes verschuldigd te worden. Dat zou inderdaad, zoals gedaagde stelt, in strijd zijn met artikel 6:93 BW.
4.4.
Anders dan eiseres heel summier stelt blijkt niet uit de tekst van het kettingbeding dat een ingebrekestelling of andere verklaring niet nodig zou zijn. De tekst leidt niet zonder meer tot deze conclusie. Even goed zou namelijk kunnen worden verdedigd dat met het woord “default” bedoeld wordt verzuim in de wettelijke zin van het woord zodat een ingebrekestelling of andere verklaring wel nodig is, temeer gelet op de bedoeling van het kettingbeding, het tegengaan van verloedering waar de boete een prikkel voor is.
4.5.
Door eiseres worden geen stellingen ontwikkeld dat boetes zijn verschuldigd geworden op enig moment tussen de indiening van het verzoekschrift op 3 maart 2015 en de verkoop aan [B] op 4 juni 2015.
4.6.
Aldus dienen de vorderingen van eiseres te worden afgewezen.
4.7.
Als in het ongelijk gestelde partij dient eiseres te worden veroordeeld in de proceskosten.

5.De beslissing

Het Gerecht:
wijst de vorderingen af,
veroordeelt eiseres in de proceskosten, aan de zijde van gedaagde begroot op nihil aan verschotten en op NAf 3.400,00 aan salaris gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen door de rechter mr. A.J.J. van Rijen en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.