In deze zaak, die op 8 juli 2016 door het Gerecht in Eerste Aanleg van Sint Maarten is behandeld, gaat het om een kort geding tussen eiser [A] en gedaagde [B], een naamloze vennootschap. Eiser vordert ontruiming van een bedrijfsruimte en betaling van huurachterstand. De procedure begon met een verzoekschrift van 7 juni 2016, gevolgd door een mondelinge behandeling op 24 juni 2016. Eiser stelt dat er een huurovereenkomst bestaat, terwijl gedaagde betwist dat eiser ontvankelijk is in zijn vorderingen, onder andere omdat er geen schriftelijke huurovereenkomst zou zijn en omdat eiser mogelijk niet de juiste vertegenwoordiging heeft van de erfgenamen van de overleden eigenaar van het perceel.
Het Gerecht overweegt dat de spoedeisendheid van de zaak gegeven is. Gedaagde heeft een betalingsvoorstel gedaan in een handgeschreven brief, wat volgens het Gerecht wijst op een rechtsgeldige huurovereenkomst. Echter, het Gerecht stelt vast dat eiser niet kan aantonen dat hij alleen optreedt namens de gemeenschap van erfgenamen, wat noodzakelijk is voor de ontvankelijkheid van zijn vorderingen. Eiser wordt daarom niet-ontvankelijk verklaard in zijn vorderingen en wordt veroordeeld in de proceskosten.
De beslissing van het Gerecht is dat eiser niet-ontvankelijk wordt verklaard in zijn vorderingen, met een veroordeling in de proceskosten aan de zijde van gedaagde, die op nihil aan verschotten en NAf 1.000,00 aan salaris gemachtigde zijn begroot. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad en het meer of anders gevorderde is afgewezen.