In deze zaak, die op 9 februari 2016 door het Gerecht in Eerste Aanleg van Sint Maarten is behandeld, gaat het om een vordering van een naamloze vennootschap, aangeduid als eiseres, tegen een andere naamloze vennootschap, aangeduid als gedaagde, met betrekking tot een onverschuldigde betaling. Eiseres heeft in opdracht van mevrouw [A] rechtsbijstand verleend in een geschil met gedaagde, de verhuurder van haar woning. Eiseres heeft betalingen verricht aan gedaagde, waaronder een betaling van USD 1.100,00 op 22 april 2014, die zij als onverschuldigd beschouwt en waarvan zij restitutie eist. Gedaagde heeft deze betaling echter niet terugbetaald en stelt dat de betaling terecht was, omdat de huur voor de maand april openstond.
De procedure omvatte een verzoekschrift tot betaling, een conclusie van antwoord, repliek en dupliek. Eiseres vordert dat gedaagde wordt veroordeeld tot betaling van het bedrag, vermeerderd met rente en kosten. Gedaagde concludeert tot afwijzing van de vordering en verzoekt eiseres in de proceskosten te veroordelen. Het Gerecht overweegt dat indien een persoon zonder rechtsgrond een geldsom aan een ander heeft gegeven, hij gerechtigd is dit bedrag terug te vorderen. De vraag is of gedaagde wist of had moeten weten dat de betaling onverschuldigd was.
Het Gerecht heeft eiseres belast met de bewijsopdracht om aan te tonen dat gedaagde wist of kon weten dat de betaling onverschuldigd was. De zaak is verwezen naar de rolzitting van 8 maart 2016 voor akte, waarin eiseres moet aangeven hoe zij aan deze bewijsopdracht wil voldoen. Het vonnis is uitgesproken door mr. A.J.J. van Rijen en is openbaar gemaakt op 9 februari 2016.