ECLI:NL:OGEAM:2016:4

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
9 februari 2016
Publicatiedatum
12 februari 2016
Zaaknummer
AR 2015/98
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onverschuldigde betaling en bewijsopdracht in huurgeschil

In deze zaak, die op 9 februari 2016 door het Gerecht in Eerste Aanleg van Sint Maarten is behandeld, gaat het om een vordering van een naamloze vennootschap, aangeduid als eiseres, tegen een andere naamloze vennootschap, aangeduid als gedaagde, met betrekking tot een onverschuldigde betaling. Eiseres heeft in opdracht van mevrouw [A] rechtsbijstand verleend in een geschil met gedaagde, de verhuurder van haar woning. Eiseres heeft betalingen verricht aan gedaagde, waaronder een betaling van USD 1.100,00 op 22 april 2014, die zij als onverschuldigd beschouwt en waarvan zij restitutie eist. Gedaagde heeft deze betaling echter niet terugbetaald en stelt dat de betaling terecht was, omdat de huur voor de maand april openstond.

De procedure omvatte een verzoekschrift tot betaling, een conclusie van antwoord, repliek en dupliek. Eiseres vordert dat gedaagde wordt veroordeeld tot betaling van het bedrag, vermeerderd met rente en kosten. Gedaagde concludeert tot afwijzing van de vordering en verzoekt eiseres in de proceskosten te veroordelen. Het Gerecht overweegt dat indien een persoon zonder rechtsgrond een geldsom aan een ander heeft gegeven, hij gerechtigd is dit bedrag terug te vorderen. De vraag is of gedaagde wist of had moeten weten dat de betaling onverschuldigd was.

Het Gerecht heeft eiseres belast met de bewijsopdracht om aan te tonen dat gedaagde wist of kon weten dat de betaling onverschuldigd was. De zaak is verwezen naar de rolzitting van 8 maart 2016 voor akte, waarin eiseres moet aangeven hoe zij aan deze bewijsopdracht wil voldoen. Het vonnis is uitgesproken door mr. A.J.J. van Rijen en is openbaar gemaakt op 9 februari 2016.

Uitspraak

Vonnis van 9 februari 2016
Zaaknummer: AR 2015/98
Vonnisnr.
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN
Vonnis
in de zaak van
de naamloze vennootschap
[eiseres],
gevestigd te Sint Maarten,
eiseres,
gemachtigde: mr. B.,
tegen
de naamloze vennootschap
[gedaagde],
gevestigd te Sint Maarten,
gedaagde,
gemachtigde: mr. K. Huisman.
Eiser wordt aangeduid als “[eiseres]”. Gedaagde wordt aangeduid als “[gedaagde]”.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift met producties strekkende tot het verkrijgen van een bevel tot betaling d.d. 6 mei 2015,
  • de conclusie van antwoord met producties,
  • de conclusie van repliek,
  • de conclusie van dupliek.
Hierna is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1. [
eiseres], in de persoon van de advocate mr. B., heeft in opdracht en voor rekening van mevrouw [A] werkzaamheden op het gebied van rechtsbijstand verricht betreffende een dispuut dat is gerezen met de verhuurder van haar woning, te weten [gedaagde].
2.2.
Van de derdengeldenrekening van [eiseres] zijn betalingen ter zake van de huurpenningen verricht aan [gedaagde] door overmaking op diens bankrekening. Het gaat om betalingen op 20 januari 2014, 5 februari 2014 en 4 maart 2014.
2.3.
Ook is een betaling van USD 1.100,00 gedaan op 22 april 2014 met als betalingskenmerk “Rent April 14 B. [A]”. [eiseres] heeft [gedaagde] bericht dat deze betaling onverschuldigd is gedaan en heeft haar verzocht deze
terestitueren. Aan deze sommatie heeft [gedaagde] geen gehoor gegeven.

3.Het geschil

3.1. [
eiseres] vordert dat het Gerecht, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] zal veroordelen tot betaling van USD 1.100,00 aan hoofdsom, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 juli 2014 tot de dag van algehele betaling alsmede tot betaling van USD 165,00 aan buitengerechtelijke incassokosten, met veroordeling van gedaagde in de proceskosten.
3.2. [
gedaagde] concludeert dat het Gerecht de vordering van [eiseres] zal afwijzen, met veroordeling van [eiseres] in de proceskosten.
3.3. [
eiseres] stelt, kort en zakelijk weergegeven, dat [gedaagde] weigerde de huurbetalingen contant in ontvangst te nemen. Vandaar dat er is besloten om via haar derdenrekening de huur over te maken op de bankrekening van [gedaagde]. Voor de voormelde eerste drie betalingen heeft zij contante bedragen van [A] gekregen, maar voor de betaling van 22 april 2014 is dat niet het geval. Dat is een betaling die per vergissing is gedaan. Er zijn immers geen gelden van [A] doorbetaald maar gelden van [eiseres]. Dat is dus onverschuldigd. De gelden waren niet eigendom van [A]. Anders dan [gedaagde] stelt was er geen reden dat [gedaagde] kon denken dat de betaling geschiedde ter delging van een vordering uit de huurovereenkomst omdat tussen [A] en [gedaagde] was afgesproken “dat zij haar voorschot zou uitwonen”. [gedaagde] stelt dat dit niet is toegestaan volgens de huurovereenkomst en dat klopt inderdaad, ware het niet dat het een vaste praktijk is op Sint Maarten dat de laatste maand na de inspectie wordt ‘’uitgewoond’’. Deze afspraak is gemaakt begin april 2014 met [B] van [gedaagde] tijdens de inspectie. Bovendien heeft [A] nooit een huurovereenkomst ondertekend met [gedaagde].
3.4. [
gedaagde] stelt hier, kort en zakelijk weergegeven, tegenover dat de huur over de maand april 2014 openstond en dat zij de gewraakte betaling, conform het betalingskenmerk, daarop heeft afgeboekt. Aldus is er geen sprake van onverschuldigde betaling en [eiseres], als vertegenwoordiger van [A], heeft de huur betaald en [gedaagde] mocht er vanuit gaan dat dit ook de bedoeling was, gelet op de eerdere betalingen. De borgsom mag niet worden uitgewoond omdat de huurovereenkomst dat niet toestaat in artikel 7 van de wel degelijk ondertekende huurovereenkomst. De borg is aangewend om de door [A] veroorzaakte gebreken in de gehuurde woning te herstellen.

4.De beoordeling

4.1.
Het Gerecht overweegt het volgende. Indien een persoon aan een ander zonder rechtsgrond een geldsom heeft gegeven dan is hij gerechtigd dit bedrag als onverschuldigd betaald terug te vorderen. Anders dan [eiseres] stelt gaat het er niet om wie eigenaar was van het vermeend onverschuldigd betaalde bedrag, doch gaat het erom of de ontvanger behoorde te weten dat het aan hem betaalde bedrag zonder rechtsgrond en dus onverschuldigd is betaald. Duidelijk is immers dat [eiseres] handelde als vertegenwoordiger van [gedaagde] en reeds eerder drie betalingen had gedaan terzake de huurovereenkomst tussen [gedaagde] en [A]. Dit betekent dat moet worden onderzocht of [gedaagde] wist, dan wel behoorde te weten, dat de gewraakte betaling, ondanks het bestaan van deze huurovereenkomst en het duidelijke betalingskenmerk, zonder rechtsgrond is geschied. Daartoe voert [eiseres] de nodige argumenten van feitelijke aard aan (zie 3.3.) die door [gedaagde] gemotiveerd worden weersproken. Op grond van de hoofdregel van artikel 129 Rv dient [eiseres] te worden toegelaten tot het bewijs zoals hieronder is vermeld, nu [eiseres] heeft voldaan aan haar stelplicht.

5.De beslissing

Het Gerecht in Eerste Aanleg:
belast [eiseres] met het bewijs van feiten en omstandigheden dat [gedaagde] wist dan wel kon weten dat de betaling van USD 1.100,00 d.d. 22 april 2014 onverschuldigd aan haar is gedaan,
verwijst de zaak naar de rolzitting van 8 maart 2016 voor akte waarin wordt vermeld of en hoe [eiseres] aan deze bewijsopdracht wil voldoen,
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J.J. van Rijen, rechter in dit gerecht, en in het openbaar uitgesproken op 9 februari 2016 in aanwezigheid van de griffier.