ECLI:NL:OGEAM:2016:42

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
5 augustus 2016
Publicatiedatum
9 augustus 2016
Zaaknummer
KG 2016/84
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executiegeschil in kort geding over ongedaanmakingsverbintenissen na vernietigde koopovereenkomst

In deze zaak, die op 5 augustus 2016 door het Gerecht in Eerste Aanleg van Sint Maarten is behandeld, gaat het om een kort geding dat is aangespannen door eiseres [A] tegen gedaagde [B]. De procedure betreft een executiegeschil naar aanleiding van een vernietigde koopovereenkomst. Eiseres [A] heeft in het verleden een onderneming en activa verkocht aan [B] voor USD 495.000,00, maar de koopovereenkomst is vernietigd wegens bedrog door [A]. Eiseres heeft geen uitvoering gegeven aan eerdere rechterlijke uitspraken waarin zij is veroordeeld tot betaling van bedragen aan [B]. In dit kort geding verzoekt [A] om de executie van de vonnissen te schorsen en om zekerheidstelling door [B]. Gedaagde [B] verzet zich tegen de vorderingen van [A] en stelt dat er geen juridische of feitelijke misslagen zijn en dat er geen noodsituatie is die schorsing van de executie rechtvaardigt.

De rechter overweegt dat de vorderingen van [A] niet kunnen worden toegewezen, omdat er geen sprake is van een juridische of feitelijke misslag in de eerdere vonnissen. Het Gerecht stelt dat de executie kan worden voortgezet, maar onder voorwaarden. De eerste helft van het verschuldigde bedrag moet aan [B] worden betaald, terwijl de tweede helft op de derdenrekening van de advocaat van [B] moet worden gestort. Dit om ervoor te zorgen dat [A] inzicht krijgt in de administratie van de onderneming en de roerende zaken die teruggeleverd moeten worden. De rechter wijst de vorderingen van [A] af voor zover deze betrekking hebben op de eerste helft van het te betalen bedrag en veroordeelt [A] in de proceskosten.

Uitspraak

Vonnis van 5 augustus 2016
Zaaknummer: KG 2016/84
Vonnisnr.
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN
Vonnis in kort geding
in de zaak van
[A],
wonende te Sint Maarten,
eiseressen,
gemachtigden: mr. R.M.T. van den Bosch (te Rotterdam) en mr. M.R.B. Gorsira (te Sint Maarten),
tegen
[B],
gevestigd te Sint Maarten,
gedaagden,
gemachtigde: mr. B. Ph. C. de Jong, mr. A. Bulder en mr. R. Bergman.
Partijen worden in enkelvoud aangeduid als [A] en [B], tenzij hierna anders is vermeld.

1.De procedure

1.1.
Het Gerecht heeft kennis genomen van de volgende processtukken:
verzoekschrift met producties d.d. 12 juli 2016,
producties van [A],
producties van [B],
conclusie van antwoord in kort geding met producties,
pleitnota mr. Van den Bosch,
pleitnota mr. Bulder en mr. Bergman.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 22 juli 2016, in aanwezigheid van mr. Van den Bosch, mr. Engelhardt namens mr. Gorsira, mevrouw B. [B], mr. Bulder en mr. Bergman. De griffier heeft van het verhandelde aantekening gehouden.
1.3.
Hierna is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Tussen partijen is in de procedure met nummer AR 2012/198 op 22 april 2014 door dit Gerecht vonnis gewezen. In dat vonnis zijn de volgende, voor dit kort geding relevante, veroordelingen uitgesproken:
R.[B] moet USD 28.500,00 aan [A] betalen,
[A] moet USD 325.000,00 aan [B] betalen,
[A] moet NAf 7.600,00 aan proceskosten en NAf 751,15 aan beslagkosten aan [B] betalen.
2.2.
Bij vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie in hoger beroep d.d. 9 oktober 2015 is voormeld vonnis van dit Gerecht bekrachtigd en is [B] in de proceskosten veroordeeld. Dit vonnis is in kracht van gewijsde gegaan.
2.3.
Ondanks executiemaatregelen van [B] heeft [A] geen uitvoering gegeven aan haar betalingsverplichtingen op grond van beide vonnissen.
2.4.
Deze procedures zagen (in hoofdlijnen) op het volgende. [A] heeft aan [B] de onderneming [C] en de naamloze vennootschap [D], inclusief alle activa, verkocht voor USD 495.000,00. De koopovereenkomst dateert van 24 januari 2012. USD 325.000,00 is op 22 juni 2012 door [B] aan [A] betaald. Daarnaast zijn er nog enige andere overeenkomsten tussen partijen gesloten. Het Gerecht heeft de koopovereenkomst wegens bedrog door [A] vernietigd, zodat USD 325.000,00 dient te worden terugbetaald.
2.5. [
A] heeft bij dit Gerecht tegen [B] een bodemprocedure aangevangen (AR 2016/34). Onderwerp van deze procedure, waarin inmiddels voor antwoord is geconcludeerd, betreffen de ongedaanmakingsverbintenissen krachtens artikel 3:53 lid 2 BW.

3.De vordering en het verweer

3.1.
De vorderingen van [A] komen, zakelijk weergegeven, erop neer dat het Gerecht wordt verzocht om, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, de volgende beslissingen te nemen:
Primair
de tenuitvoerlegging van de hiervoor vermelde vonnissen te schorsen tot onherroepelijk is beslist in de voormelde procedure met nummer AR 2016/34,
gedaagden te verbieden om gedurende de schorsing nog enige executoriale handeling te verrichten,
gedaagden te gebieden om de reeds genomen executiemaatregelen (waaronder het opstarten van de erkennings- en tenuitvoerleggingsprocedure in New Jersey, USA) te staken en gestaakt te houden,
een en ander op verbeurte van een dwangsom,
Subsidiair
5. aan de tenuitvoerlegging van voormelde vonnissen de voorwaarde te verbinden dat gedaagden zekerheid dienen te stellen in de vorm van een bankgarantie ter waarde van USD 422.500,00,
6. zulks op verbeurte van een dwangsom,
Primair en subsidiair
7. gedaagden te veroordelen in de proceskosten, nakosten en de rente daarover.
3.2. [
B] concludeert tot niet-ontvankelijk verklaring van [A] in haar vorderingen, dan wel dat deze aan haar zullen worden ontzegd, met veroordeling van [A] in de proceskosten, zulks bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis.
3.3.
Op de argumenten van partijen zal het Gerecht hierna ingaan, voor zover zij relevant blijken voor de uitkomst van de procedure.

4.De beoordeling

4.1.
Kort en zakelijk weergegeven voert [A] het volgende aan. De vernietiging van de koopovereenkomst houdt niet alleen in dat de koopsom door haar moet worden terugbetaald aan [B] maar ook dat er ongedaanmakingsverbintenissen op haar rusten. De vennootschap alsmede alle roerende zaken, waaronder met name boten, dient te worden terug geleverd aan [A]. Zij heeft gegronde aanleiding te vrezen dat [B] niet als een goed huisvader voor de gekochte zaken heeft gezorgd zodat er rekening mee dient te worden gehouden dat er sprake is van een flinke waardevermindering waarvoor zij gecompenseerd dient te worden. De verkochte 12 boten waren destijds USD 260.000,00 waard maar uit foto’s blijkt dat deze zijn beschadigd zodat de vrees gegrond is dat zij nu minder waard zijn. Zo zijn er verder allerlei schulden aangegaan en zijn er in strijd met de wet geen belastingaangiften gedaan waardoor er ambtshalve aanslagen zijn opgelegd en dwangbevelen zijn uitgevaardigd. Verder brengen de ongedaanmakingsverbintenissen met zich dat [A] de uit de onderneming genoten voordelen dient terug te geven. [A] heeft terzake een en ander aan [B] gevraagd om de nodige informatie maar nul op rekest gekregen. Waarom laat [B] geen deskundige toe om de boten en de administratie te inspecteren en daarover verslag uit te brengen? Dit rechtvaardigt de conclusie dat de gevolgen van de koopovereenkomst bezwaarlijk ongedaan gemaakt kunnen worden, althans tot hoge vergoedingsverplichtingen aanleiding kunnen geven, alhoewel anderzijds ook duidelijk is dat [B] “interesse hebben gehouden” in de exploitatie van de onderneming. In voormelde bodemprocedure AR 2016/34 heeft [A] een vordering op grond van artikel 3:53 lid 2 BW ingediend. Daarin wordt gevorderd om aan de vernietiging van de koopovereenkomst geheel of gedeeltelijk haar werking te ontzeggen, te bepalen dat het nog openstaande gedeelte van de koopsom van USD 170.000,00 volledig, dan wel verminderd, door [B] aan [A] is verschuldigd, zulks met nevenvorderingen. [A] wijst op het restitutierisico als voldaan moet worden aan het vonnis van 22 april 2014. Er zijn geen vermogensbestanddelen bekend van [B] en zij staan bovendien niet in het bevolkingsregister van Sint Maarten geregistreerd. Subsidiair verzoeken zij om een voorwaarde op te leggen, te weten zekerheidstelling.
4.2.
Kort en zakelijk weergegeven verweert [B] zich als volgt. Feitelijk probeert [A] door middel van dit kort geding de werking van de beide vonnissen aan te tasten. Dat komt neer op een verkapt appel en daar is het executie kort geding niet voor bedoeld. Er is geen sprake van een juridische of feitelijke misslag en evenmin van een noodsituatie. Ondanks sommatie weigert [A] zich te houden aan de rechterlijke uitspraken waarin zij is veroordeeld om te betalen. [B] beroept zich op artikel 6:263 BW; zolang [A] geen gehoor geeft aan de vonnissen hoeft zij ook geen actie nemen om de terug te leveren zaken daadwerkelijk aan [A] ter beschikking te stellen. De onderbouwing dat de onderneming en de roerende zaken in waarde achteruit zouden zijn gegaan ontbreekt zijdens [A] geheel. Verwezen wordt naar getuigenverklaringen omtrent de staat van de boten; die is nog even goed als ten tijde van de koopovereenkomst dankzij wel degelijk gepleegd onderhoud. Haar accountant heeft de administratie bekeken en heeft daarover een verklaring gegeven. [B] is door [A] bedrogen bij het aangaan van de koopovereenkomst en heeft in die zin een belang bij de verdere executie. Verder geldt dat B. [B] lijdt aan kanker en binnenkort mogelijk grote medische uitgaven moet doen die haar verzekering slechts gedeeltelijk dekt. Redelijke schikkingsvoorstellen van [B] aan [A] zijn onbeantwoord gebleven. Het Gerecht heeft geen bevoegdheid om te bevelen de executie van zijn vonnis in de Verenigde Staten te staken.
4.3.
Het Gerecht overweegt het volgende. Het gaat om een executie kort geding als bedoeld in artikel 438 lid 1 Rv. De relevante gedeeltes van dit artikel luiden als volgt:
“Onverminderd zijn overige bevoegdheden, kan de rechter in eerste aanleg, desgevorderd, de executie schorsen voor een bepaalde tijd of totdat op het geschil zal zijn beslist, dan wel bepalen dat de executie slechts tegen zekerheidsstelling mag plaatsvinden of worden voortgezet. Hij kan beslagen, al dan niet tegen zekerheidstelling, opheffen.”
4.4.
De Hoge Raad heeft in zijn arrest Ritzen / Hoekstra een beoordelingsmaatstaf voor executie procedures gegeven:
“In een dergelijk executiegeschil met betrekking tot een ontruimingsvonnis kan de rechter slechts de staking van de tenuitvoerlegging van dat vonnis bevelen, indien hij van oordeel is dat de executant, mede gelet op de belangen aan de zijde van de geëxecuteerde die door de ontruiming zullen worden geschaad, geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij gebruikmaking van zijn bevoegdheid om in afwachting van de uitslag van het hoger beroep tot tenuitvoerlegging over te gaan. Dat zal het geval kunnen zijn indien het te executeren vonnis klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust of indien de ontruiming op grond van na dit vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten klaarblijkelijk aan de zijde van de geëxecuteerde een noodtoestand zal doen ontstaan, waardoor een onverwijlde tenuitvoerlegging niet kan worden aanvaard.”(HR 22 april 1983, NJ 1984, 145, Ritzen/Hoekstra).
4.5.
Door [A] wordt niet aangevoerd dat sprake is van een juridische of feitelijke misslag in de beide vonnissen. Wel heeft [A] correspondentie van haar huidige advocaat aan haar vorige advocaat in het geding gebracht waarin wordt gesteld dat de vorige advocaat in de beide procedures beroepsfouten heeft gemaakt en voor de daardoor ontstane schade aansprakelijk is. Daarmee is te meer gegeven dat [A] niet stelt dat het Gerecht of het Hof misslagen heeft begaan. Het Gerecht behoeft op deze correspondentie dus niet in te gaan.
4.6.
Evenmin wordt door [A] aangevoerd dat sprake is van een noodtoestand aan haar zijde zodat het Gerecht daarop ook niet hoeft in te gaan.
4.7. [
A] wijst er op dat er sprake is van de situatie dat [B], mede gelet op haar belangen die door de executie zullen worden geschaad, geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij gebruikmaking van haar bevoegdheid om in afwachting van de uitslag van de nieuw aangevangen bodemprocedure (AR 2016/34) tot tenuitvoerlegging over te gaan. De misslagen en de noodtoestand zijn slechts uitwerkingen van deze door de Hoge Raad geformuleerde hoofdregel.
4.8.
Het Gerecht is het met [B] eens dat geen sprake meer is van een openstaand rechtsmiddel tegen voormeld vonnis van het Hof, zoals weergegeven door de Hoge Raad in voormeld arrest. Duidelijk is immers dat het hofvonnis kracht van gewijsde heeft. De door [A] aangevangen tweede bodemprocedure is niet een rechtsmiddel tegen het hofvonnis, maar ziet op de ongedaanmakingsverbintenissen als bedoeld in artikel 3:53 lid 2 BW. In die zin gaat de verwijzing naar het arrest Ritzen / Hoekstra inderdaad niet op.
4.9.
Dat neemt echter, naar voorlopig oordeel, niet weg dat het daarin gegeven criterium in de onderhavige zaak (koopovereenkomst vernietigd wegens bedrog, koopsom moet terug naar de verkoper, onderwerp van de koop moet terug naar de koper) toepassing kan vinden in deze zaak omdat met de betaling door [A] ingevolge deze vonnissen de verbintenissen rondom de vernietigde koopovereenkomst nog niet zijn afgewikkeld. Het uitgangspunt daarbij is echter dat de gewezen vonnissen gerespecteerd moeten worden en dat [A] gehoor moet geven aan deze uitspraken door de daarin vermelde bedragen te betalen.
4.10.
Anders dan door [B] wordt betoogd is het niet zo dat [A] te laat is omdat zij niet in de bij het Gerecht en Hof gevoerde procedures, al dan niet in reconventie of bij wijze van verrekeningsverweer, een beroep heeft gedaan op artikel 3:53 lid 2 BW. Er bestaat immers geen rechtsregel die dit voorschrijft.
4.11.
Evenmin is het zo, zoals [A] kennelijk wil bewerkstelligen met dit kort geding, dat [B] genoodzaakt wordt een geheel nieuwe bodemprocedure (eventueel inclusief hoger beroep en cassatie) te gaan voeren over de op haar rustende ongedaanmakingsverbintenissen voordat zij enig bedrag waartoe [A] is veroordeeld zou ontvangen. Dat zou te zeer afbreuk doen aan de genomen rechterlijke beslissingen waarbij een rol speelt dat [A] in die procedures wel een beroep op artikel 3:53 lid 2 BW had
kunnendoen maar dat heeft nagelaten. Er bestaat immers geen rechtsregel die dat verhindert. Als [A] dat wel (al dan niet subsidiair) zou hebben gedaan dan was deze kwestie inmiddels ook al beslecht.
4.12.
De belangen van partijen brengen met zich dat in dit kort geding een oordeel wordt gegeven waarmee zoveel mogelijk recht wordt gedaan aan het uitgangspunt dat [A] gehoor dient te geven aan de rechterlijke beslissingen dat zij de koopsom dient terug te betalen en aan het wettelijk uitgangspunt dat [B] uitvoering geeft aan de ongedaanmakingsverbintenissen die op haar rusten. Daarbij overweegt het Gerecht dat uit de stukken en het verhandelde ter zitting duidelijk is geworden dat de communicatie tussen partijen onmogelijk is.
4.13.
Het Gerecht weegt de belangen van partijen als volgt. [B] heeft, gelet op het vaststaande rechterlijke oordeel dat sprake is van bedrog zijdens [A], zonder meer recht om onvoorwaardelijk een fors gedeelte van het aan haar toegewezen bedrag te ontvangen. Daar staat tegenover dat [B] gehouden is om de gekochte zaken terug te geven aan [A] en dat [A] gebaat is bij een zekere vorm van reservering van de door haar te betalen gelden, ook in verband met het restitutierisico waarop zij wijst. Op die wijze heeft [A] tijd en gelegenheid te onderzoeken of deze zaken nog aanwezig zijn en in welke staat zij zich bevinden zodat zonodig uitvoering kan worden gegeven aan artikel 3:53 lid 2 BW.
4.14.
Het Gerecht zal het volgende beslissen. De executie kan worden voortgezet, doch met inachtneming van het volgende. De eerste helft van USD 325.000,00 dient aan [B] te worden betaald. De tweede helft dient op de derdenrekening van het advocatenkantoor van [B] te worden betaald. Uiterlijk als die tweede helft is ontvangen dient [B] aan [A] volledig inzicht te geven in de administratie van de ondernemingen en dienen alle aandelen en roerende zaken te worden geleverd door [B] aan [A]. Partijen dienen dan overleg te voeren over eventuele verrekeningen en de USD 28.500,00 die R. [B] aan [A] is verschuldigd alsmede de proceskostenveroordelingen en de executiekosten. Pas als partijen overeenstemming hebben hierover mag van de derdenrekening enig bedrag worden uitbetaald. Kunnen partijen hierover geen overeenstemming bereiken dan kan de rechter in kort geding weer om een beslissing worden gevraagd, voor zover de bodemrechter in de procedure (AR 2016/34) daarover dan nog niet heeft geoordeeld.
4.15.
Gelet hierop behoeft het Gerecht niet meer in te gaan op de overige argumenten van partijen (waaronder de vraag naar de bevoegdheid van dit Gerecht om executiemaatregelen in de Verenigde Staten te verbieden). Duidelijk is immers dat de executie mag worden voortgezet maar dat voorwaarden worden gesteld aan de bestemming van de tweede helft van de te incasseren gelden. Op grond van artikel 438 lid 1 Rv komt aan het Gerecht de bevoegdheid toe om deze voorwaarden aan de executie te stellen.
4.16.
Als overwegend in het ongelijk gestelde partij dient [A] in de proceskosten te worden veroordeeld.

5.De beslissing

Het Gerecht in Eerste Aanleg:
rechtdoende in kort geding:
wijst de vorderingen van [A], voor zover die zien op de eerste helft van het te betalen bedrag (USD 162.500,00), af,
bepaalt dat de tweede helft van het door [A] aan [B] verschuldigde bedrag (USD 162.500,00) dient te worden betaald op de derdenrekening van mr. De Jong (BZSE Advocaten), zulks ter nadere betaling aan een van partijen ingevolge overeenstemming van partijen of rechterlijke beslissing en veroordeelt partijen hieraan uitvoering te geven,
veroordeelt gedaagden, hoofdelijk, zodanig dat als de een betaalt de ander zal zijn bevrijd, in de proceskosten, aan de zijde van [B] begroot op nihil aan verschotten en op NAf 1.000,00 aan salaris gemachtigde, met de wettelijke rente daarover vanaf 14 dagen na heden tot de dag van de algehele voldoening,
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J.J. van Rijen, rechter in dit gerecht, en in het openbaar uitgesproken op 5 augustus 2016 in aanwezigheid van de griffier.