Uitspraak
1.Het verdere verloop van de procedure
2.De verdere beoordeling
(1)
(2)
per perceel, waarop zij meent recht te hebben, uitlegt:
(3)
(4)
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
In deze zaak, die werd behandeld door het Gerecht in Eerste Aanleg van Sint Maarten, betreft het een boedelscheiding tussen twee echtgenoten, aangeduid als 'de vrouw' en 'de man'. De procedure begon met een tussenvonnis op 6 oktober 2015, gevolgd door een comparitie van partijen op 4 februari 2016 en een voortzetting op 1 juni 2016. Tijdens deze zittingen werden verschillende documenten en brieven van de vrouw in het geding gebracht, die betrekking hadden op de verdeling van de gemeenschap van goederen. De vrouw had een overeenkomst uit juni 2010 ondertekend, waarin haar aandeel in de echtelijke woning aan de man werd verkocht voor NAf 20.000,00. De vrouw stelde echter dat dit een aanbetaling betrof, wat het Gerecht niet volgde, aangezien de tekst van de overeenkomst duidelijk was.
Tijdens de zitting op 1 juni 2016 deed de vrouw een beroep op dwaling, wat door de man werd betwist. Het Gerecht oordeelde dat dit beroep te laat was ingediend en dat de vrouw niet eerder een wilsgebrek had ingeroepen. Hierdoor ging het Gerecht ervan uit dat de echtelijke woning conform de overeenkomst was gescheiden en gedeeld. De man voerde aan dat de vrouw al het meubilair bij de scheiding had gekregen zonder compensatie, en dat dit meubilair naar Curaçao was verscheept. Het Gerecht constateerde dat het meubilair was gescheiden en verdeeld.
Verder werd de huurpenning van de woning en het tuinhuisje besproken, waarbij de vrouw stelde dat het tuinhuisje deel uitmaakte van de gemeenschap. Het Gerecht besloot dat de man bewijs moest leveren over de eigendom van het tuinhuisje en de verhuurbaarheid van de woning. De zaak werd vervolgens aangehouden voor verdere akten van beide partijen, met een rolzitting gepland op 6 september 2016. Het vonnis werd uitgesproken door rechter A.J.J. van Rijen op 25 juli 2016.