ECLI:NL:OGEAM:2016:48

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
9 augustus 2016
Publicatiedatum
22 augustus 2016
Zaaknummer
AR 2014/52
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Boedelscheiding tussen echtgenoten met betrekking tot vermogensbestanddelen en huurpenningen

In deze zaak, die werd behandeld door het Gerecht in Eerste Aanleg van Sint Maarten, betreft het een boedelscheiding tussen twee echtgenoten, aangeduid als 'de vrouw' en 'de man'. De procedure begon met een tussenvonnis op 6 oktober 2015, gevolgd door een comparitie van partijen op 4 februari 2016 en een voortzetting op 1 juni 2016. Tijdens deze zittingen werden verschillende documenten en brieven van de vrouw in het geding gebracht, die betrekking hadden op de verdeling van de gemeenschap van goederen. De vrouw had een overeenkomst uit juni 2010 ondertekend, waarin haar aandeel in de echtelijke woning aan de man werd verkocht voor NAf 20.000,00. De vrouw stelde echter dat dit een aanbetaling betrof, wat het Gerecht niet volgde, aangezien de tekst van de overeenkomst duidelijk was.

Tijdens de zitting op 1 juni 2016 deed de vrouw een beroep op dwaling, wat door de man werd betwist. Het Gerecht oordeelde dat dit beroep te laat was ingediend en dat de vrouw niet eerder een wilsgebrek had ingeroepen. Hierdoor ging het Gerecht ervan uit dat de echtelijke woning conform de overeenkomst was gescheiden en gedeeld. De man voerde aan dat de vrouw al het meubilair bij de scheiding had gekregen zonder compensatie, en dat dit meubilair naar Curaçao was verscheept. Het Gerecht constateerde dat het meubilair was gescheiden en verdeeld.

Verder werd de huurpenning van de woning en het tuinhuisje besproken, waarbij de vrouw stelde dat het tuinhuisje deel uitmaakte van de gemeenschap. Het Gerecht besloot dat de man bewijs moest leveren over de eigendom van het tuinhuisje en de verhuurbaarheid van de woning. De zaak werd vervolgens aangehouden voor verdere akten van beide partijen, met een rolzitting gepland op 6 september 2016. Het vonnis werd uitgesproken door rechter A.J.J. van Rijen op 25 juli 2016.

Uitspraak

Vonnis van 9 augustus 2016
Zaaknummer: AR 2014/52
Vonnisnr.
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN
Vonnis
in de zaak van
[de vrouw],
wonende te Sint Maarten,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
gemachtigde: mr. S.I. da Costa Gomez en mr. D.C. Daal die zich hebben onttrokken,
tegen
[de man],
wonende te Sint Maarten,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
gemachtigde: mr. R.A. Groeneveldt.
Delvalle wordt aangeduid als “de vrouw” en “James” als “de man”, tenzij anders is vermeld.

1.Het verdere verloop van de procedure

Verwezen wordt naar het tussenvonnis d.d. 6 oktober 2015. De daarin bepaalde comparitie van partijen heeft plaatsgevonden op 4 februari 2016 en is voortgezet op 1 juni 2016, in aanwezigheid van partijen en mr. Groeneveldt. Voorafgaande aan de voortgezette behandeling heeft het Gerecht een brief van 4 april 2016 met bijlagen van de vrouw ontvangen en een brief van 1 juni 2016 van de vrouw. De griffier heeft van het verhandelde op 1 juni 2016 aantekening gehouden.
Hierna is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
Het Gerecht zal alle vermogensbestanddelen op een rijtje zetten die volgens (een van) partijen deel uitmaken van de nog te scheiden en te delen gemeenschap van goederen, de status daarvan beschrijven en zo nodig beslissingen nemen.
de voormalige echtelijke woning, een tuinhuisje en berghok, gelegen op een perceel grond in Cole Bay, Sint Maarten, (meetbrief …-1984)
2.2.
Het Gerecht verwijst naar het tussenvonnis d.d. 7 april 2015. Daarin wordt onder “De feiten” de overeenkomst tussen partijen uit juni 2010 weergegeven, waarin is vermeld dat het aandeel van de vrouw aan de man wordt verkocht tegen betaling van NAf 20.000,00.
2.3.
De vrouw heeft ter zitting erkend dat deze overeenkomst door haar is ondertekend en dat zij de betaling daarvan heeft ontvangen. Zij stelt echter dat er sprake is van een aanbetaling. Dat standpunt volgt het Gerecht niet omdat, blijkens de tekst, duidelijk sprake is van een verkoop van haar aandeel in de woning en er niet wordt gesproken over een aanbetaling. Omstandigheden die nopen tot een van de duidelijke tekst van de overeenkomst afwijkende interpretatie heeft de vrouw niet naar voren gebracht.
2.4.
Pas bij gelegenheid van de zitting van 1 juni 2016 doet de vrouw een beroep op dwaling. Zij stelt dat zij door de man onder druk is gezet. De man betwist dat, stelt dat dit beroep te laat in de procedure is gedaan en doet, subsidiair, een beroep op verjaring.
2.5.
Het Gerecht overweegt dat, inderdaad, de vrouw nooit eerder in haar processtukken een beroep op enig wilsgebrek heeft gedaan. Aldus is het beroep hierop te laattijdig in de procedure gedaan. Dat is strijdig met de goede procesorde en het Gerecht zal hier dus geen oordeel over kunnen geven. Dit betekent dat het Gerecht ervan uitgaat dat de echtelijke woning is gescheiden en gedeeld conform de overeenkomst.
meubilair
2.6.
De man stelt dat de vrouw al het meubilair bij de scheiding meekreeg, zonder dat hij daarvoor enige compensatie heeft gekregen, en dat dit meubilair is verscheept naar Curaçao waar de vrouw met de kinderen ging wonen. De vrouw komt in haar latere aktes op dit punt niet terug en de man maakt geen aanspraak op vergoeding. Het Gerecht constateert dus dat het meubilair is gescheiden en verdeeld.
de huurpenningen betreffende de woning en het tuinhuisje vanaf ontbinding huwelijk
2.7.
Gelet op de overeenkomst uit juli 2010 heeft de vrouw na deze datum sowieso geen recht meer op de vruchten van de woning. Het gaat dus nog om de periode 15 mei 1992 tot juli 2010.
2.8.
Kort en zakelijk weergegeven voert de man het volgende als verweer aan. Het tuinhuisje stond niet op dit perceel dus dit is nooit onderdeel geweest van de gemeenschap. In het tuinhuisje woonde een Haïtiaan die het weer verhuurde en de opbrengsten daarvan zelf mocht houden. Pas sinds het jaar 2013 wordt het woonhuis verhuurd nadat de man het had afgebouwd.
2.9.
Kort en zakelijk weergegeven voert de vrouw het volgende aan. Het tuinhuisje staat wel degelijk op hetzelfde perceel als de woning. Het tuinhuisje werd sinds 2005 verhuurd en is verhuurd voor een bedrag van USD 500,00 per maand. De vrouw verwijst naar met name genoemde getuigen die hierover kunnen verklaren.
2.10.
Het Gerecht overweegt het volgende. Uit de stellingen van de vrouw blijkt dat het slechts kan gaan om de huuropbrengsten 2005 tot juli 2010, mits het tuinhuisje deel uitmaakt van de gemeenschap. De man dient een verklaring van het kadaster in het geding te brengen zodat kan worden vastgesteld van welk perceel dit tuinhuisje deel uitmaakt en wie de eigenaar van dit perceel is.
(1)
2.11.
Wat betreft de verhuur van de woning dient de man, vooralsnog met documenten, aan te tonen dat deze voor 2013 niet verhuurbaar was dan wel dat het niet werd verhuurd.
(2)
2.12.
Eerst na ontvangst van deze documenten zal het Gerecht een eventuele bewijsopdracht verstrekken.
de verkoopopbrengst van een perceel land te Cole Bay die de man van zijn moeder (overleden op ….. 1974) heeft geërfd (koopsom USD 180.000,00)
een perceel grond te Cole Bay dat op naam staat van wijlen de vader van de man en die gedeeltelijk in de gemeenschap vallen vanwege het aandeel daarvan in de nalatenschap van wijlen de moeder van James
enkele percelen die aan de moeder van de man toebehoren en die in de gemeenschap vallen, wederom te Cole Bay
de gerechtigdheid van de man in de nalatenschap van de broer van de moeder van de man, overleden op ……. 1983
2.13.
Het Gerecht heeft de naamgeving van deze vermogensbestanddelen min of meer letterlijk overgenomen uit de processtukken van de vrouw. Een en ander wordt nogal rommelig in de conclusies namens de vrouw weergegeven. Het is niet de taak van het Gerecht om in de stellingen en in de bijlagen bij de processtukken van de vrouw op zoek te gaan naar de correcte gegevens die haar argumenten kracht bij zetten.
2.14.
De vrouw dient een akte in te dienen waarin zij het volgende,
per perceel, waarop zij meent recht te hebben, uitlegt:
straatnaam en meetbriefgegevens van het perceel,
per welke datum haar recht is ontstaan,
hoe haar recht (huwelijksvermogensrecht en/of erfrecht) precies is ontstaan.
2.15.
Verder wil het Gerecht de correcte namen (voornamen, geboortedata en sterfdata) van de personen ontvangen van wie de man zijn onverdeelde recht in een bepaald perceel zou hebben geërfd.
(3)
2.16.
Indien het de vrouw aan bepaalde gegevens ontbreekt dient zij dit ook duidelijk op te geven, zodat het Gerecht kan beoordelen of de vrouw in bewijsnood verkeert zodat de man deze gegevens mogelijk dient aan te leveren.
de saldi van de bankrekeningen ten name van (een van) partijen bij de WIB en/of Royal Bank of Canada
2.17.
Beide partijen dienen zich te wenden tot genoemde twee banken en vervolgens een verklaring van deze banken in het geding te brengen waarin is vermeld welk saldo ten aanzien van ieder van hen per ……. 1992 (datum echtscheiding) door de bank is geregistreerd.
(4)

3.De beslissing

Het Gerecht in Eerste Aanleg:
verwijst de zaak naar de rolzitting van dinsdag 6 september 2016 voor akte van beide partijen,
bepaalt dat beide partijen daarna een antwoordakte mogen nemen,
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J.J. van Rijen, rechter in dit gerecht, en in het openbaar uitgesproken op 25 juli 2016 in aanwezigheid van de griffier.