ECLI:NL:OGEAM:2016:62

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
20 september 2016
Publicatiedatum
4 oktober 2016
Zaaknummer
AR 2014 / 165
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wanprestatie en schadevergoeding in koopovereenkomst tussen natuurlijke persoon en naamloze vennootschap

In deze zaak, die werd behandeld door het Gerecht in Eerste Aanleg van Sint Maarten, stond de vraag centraal of de gedaagde naamloze vennootschap (hierna: [B]) toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van een koopovereenkomst met eiser (hierna: [A]). De uitspraak volgde op een eerdere rolbeschikking en tussenvonnis, waarin het Gerecht had geoordeeld dat er sprake was van een koopovereenkomst die door [B] niet was nagekomen. Eiser vorderde schadevergoeding voor verschillende schadeposten die hij had geleden als gevolg van deze wanprestatie.

Het Gerecht oordeelde dat [A] niet voldoende had aangetoond dat hij zelf schade had geleden, aangezien de schadeposten voornamelijk betrekking hadden op vennootschappen waarvan hij beweerde de eigenaar te zijn. Het Gerecht stelde vast dat er geen bewijs was overgelegd waaruit bleek dat [A] gerechtigd was om namens deze vennootschappen schadevergoeding te vorderen. Bovendien ontbraken de nodige vennootschappelijke stukken en volmachten die nodig waren om de vorderingen te onderbouwen.

Uiteindelijk oordeelde het Gerecht dat [A] geen recht had op de gevorderde schadevergoeding, omdat hij niet had aangetoond dat hij zelf schade had geleden. De vorderingen van [A] werden deels toegewezen, maar de meeste vorderingen werden afgewezen. Het Gerecht besloot dat partijen de proceskosten voor eigen rekening moesten houden, aangezien geen van beide partijen overwegend in het ongelijk was gesteld. De uitspraak werd gedaan op 20 september 2016 door mr. A.J.J. van Rijen.

Uitspraak

Vonnis van 20 september 2016
Zaaknummer: AR 2014 / 165
Vonnisnr.
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN
Vonnis
in de zaak van
[A],
wonende te Sint Maarten,
eiser,
gemachtigde: dhr. E.I. Maduro,
tegen
de naamloze vennootschap
[B],
gevestigd te Sint Maarten,
gedaagde,
gemachtigden: mr. S. Fox en mr. V. Choennie.
Eiser wordt aangeduid als “[A]”. Gedaagde wordt aangeduid als “[B]”. Een en ander tenzij anders wordt vermeld.

1.Het verdere verloop van de procedure

Ingevolge de rolbeschikking d.d. 19 april 2016 heeft [A] een akte na rolbeschikking met producties ingediend. Hierop heeft [B] gereageerd door middel van een akte na rolbeschikking.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.De verdere beoordeling

2.1.
Het Gerecht verwijst naar en neemt over hetgeen is overwogen in het tussenvonnis d.d. 12 januari 2016.
2.2.
In alinea’s 4.6. en 4.7. heeft het Gerecht beslist dat sprake is van een koopovereenkomst die door [B] niet is nagekomen, zodat het Gerecht toekomt aan de beoordeling van de door [A] gestelde schadeposten. Het Gerecht heeft aan [A] de gelegenheid gegeven om zijn schadeposten bij akte nader toe te lichten. Gelet op de verweren die daartegen door [B] werden gevoerd achtte het Gerecht hoor en wederhoor nog niet voltooid. Vandaar dat partijen ieder nog een akte mochten indienen.
2.3.
Blijkens zijn akte na tussenvonnis vordert [A] vergoeding van de volgende schadeposten:
USD 20.000,00, wegens acceptatie door hem van de commitment letter van de Bank die door hem was ingeschakeld om de met [B] gesloten koop te financieren,
USD 8.033,95, betaald aan de notaris in verband voor
“het verlijden van aktes met betrekking tot de herfinanciering van de reeds bestaande hypothecaire geldleningen, waaronder ook het voortijdige doorhaling van een hypotheek”,
USD 8.900,55
“betaald als boete aan [C] Bank N.V. verband houdende met de voortijdige betaling van den hypothecaire geldlening”,
USD 1.784,72
“betaald als finale rente bij de voortijdige aflossing van de hypothecaire geldleningschuld aan de [C] Bank N.V., welke bedragen in mindering zijn gebracht op de bij de bank bestaande bankrekeningen van de aan eiser toebehorende naamloze vennootschappen, althans waarvan eiser de direkteur en aandeelhouder is en met eiser te vereenzelvigen valt en voor zijn handelsdoeleinden gebruikt.”
USD 9.658,03
“geheven en betaalbaar 1% Government License Fees op de aan eiser verstrekte hypothecaire geldlening, geheven.”
USD 3.012,50
“betaald aan eiser’s voormalige gemachtigde (mr. Merx), i.v.m. door hem ten behoeve van eiser gemaakte inspanningen om gedaagde buiten rechte tot nakoming te bewegen en voorts tot opvordering van betaling van schadevergoeding;”
wettelijke rente en buitengerechtelijke incas[B]kosten.
2.4.
De posten a tot en met e zien op de door [A] gestelde hypothecaire financiering van de door hem van [B] gekochte unit. Hij stelt dat hij voormelde posten tevergeefs heeft gemaakt en dat dit dus zijn schade is als gevolg van het niet nakomen van de koopovereenkomst.
2.5.
Kort en zakelijk weergegeven komen de verweren van [B] neer op het volgende. Uit de brief d.d. 10 februari 2011 van [D-bank] volgt dat er krediet ter beschikking wordt gesteld aan [E] Holdings Ltd. en dus niet aan [A]. Gesteld wordt dan wel dat [A] bestuurder is van deze vennootschap maar dat neemt niet weg dat dus niet hij maar deze vennootschap de gestelde schade heeft ondervonden. Deze vennootschap is geen partij in de procedure. Vereenzelviging van [A] met [E] Holdings Ltd. is juridisch niet mogelijk. Verder betwist [B], omdat er geen door [D-bank] voor akkoord ondertekend financieringsarrangement wordt overgelegd, dat [E] Holdings Ltd. met haar tot overeenstemming is gekomen. Nergens blijkt uit dat [D-bank] de gelden daadwerkelijk ter beschikking heeft gesteld aan [E] Holdings Ltd., laat staan aan [A]. Evenmin heeft [A] aangetoond dat de USD 20.000,00 aan commitment fee daadwerkelijk is betaald aan de Bank. Enig bewijs daarvan ontbreekt, hetgeen er ook op duidt dat de financiering niet is verstrekt. Bovendien lijkt het erop dat het gaat om een herfinanciering van de onroerend goed portefeuille van [E] Holdings Ltd. en niet enkel om het verkrijgen van financiering voor de koop van de unit. Dit betekent dat de gevorderde bedragen niet alle kunnen worden toegerekend aan [B]; het moet dus wel gaan om lagere bedragen maar ook daarover ontbreekt enige uitleg van [A]. Uit de declaratie van de notaris (gericht aan [E] Holdings Ltd/[E] [F] Ltd.) volgt dat zijn werkzaamheden betrekking hebben op andere meetbriefnummers dan de meetbrief voor de onderhavige unit. Daaruit volgt dus dat zijn werkzaamheden niets van doen hebben met de financiering van de koop van de onderhavige unit door [A]. Waaruit blijkt overigens dat de nota van de notaris is betaald? Een bewijs daarvan ontbreekt. Uit de declaratie van de notaris volgt wel dat de lening is verstrekt aan voormelde beide vennootschappen en de boete (post c), maar ook de boeterente (post d) heeft te maken met de voortijdige beëindiging van het eerdere financieringsarrangement met [D-bank].
2.6.
Het Gerecht overweegt het volgende. Door [A] wordt aangevoerd dat hij de partij is die de schade ondervindt omdat [B] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de levering van de unit aan hem. De bewijsstukken die [A] in het geding brengt zien echter niet op schade die hij in zijn vermogen lijdt maar, naar zijn eigen zeggen, op schade die twee vennootschappen, [E] Holdings Ltd. en [E] [F] Ltd., ondervinden. Hij stelt dat dit zijn vennootschappen zijn en dat die met hem vereenzelvigd dienen te worden. In zijn laatste akte stelt hij, als reactie op de verweren van [B] dat hij dus niet zelf schade heeft ondervonden, dat uit de non-exclusive agreement volgt dat de koop is gedaan door “[A] +/or nominee” zodat hij gerechtigd was deze vennootschappen (of een van hen) als koper aan te wijzen.
2.7.
Het klopt dat blijkens de agreement [A] een andere partij mag aanwijzen die de koopovereenkomst gestand zal doen. Bij zakelijke onroerend goed transacties is dat niet ongebruikelijk. Daarmee is echter niet gezegd dat [A] kan worden vereenzelvigd met de door hem aangewezen vennootschap. Vereenzelviging is een rechtsfiguur die meestal wordt ingeroepen door een crediteur die stelt dat een debiteur met een andere partij vereenzelvigd kan worden. Nu [A], naar eigen zeggen, zich bedient van [E] Holdings Ltd. en [E] [F] Ltd., is vereenzelviging dus niet aan de orde. Het Gerecht gaat ervan uit dat [A] bedoelt te zeggen dat de schade die de beide vennootschappen (of een van hen, dat is niet geheel duidelijk) ondervindt door hem in zijn vermogen wordt gevoeld omdat hij de eigenaar is van de aandelen in de beide vennootschappen.
2.8.
Omdat [A] geen stukken betreffende deze vennootschappen in het geding heeft gebracht (zoals statuten, benoemingsbesluiten, uittreksels handelsregister) kan het Gerecht niet vaststellen of [A] daadwerkelijk (al dan niet volledig) aandeelhouder of (al dan niet alleen) directeur is. Het Gerecht constateert dat niet is gebleken dat [A] is voorzien van een procesvolmacht om de schade die de vennootschappen hebben ondervonden in deze procedure te kunnen vorderen. Evenmin hebben deze vennootschappen hun vorderingen aan hem gecedeerd, er even vanuit gaande dat een van beide vennootschappen als “nominee” is aangewezen en dat deze aanwijzing aan [B] is gecommuniceerd (hetgeen nergens uit blijkt). Het Gerecht is het dus eens met [B] dat [A] niet vorderingsgerechtigd is om de schade die door de vennootschappen (of een van hen) is ondervonden in deze procedure te vorderen. Bovendien geldt dat [A] stelt noch bewijst dat hijzelf, dus in zijn eigen vermogen, al dan niet “via” de vennootschappen schade heeft ondervonden. Dit betekent dat het Gerecht in principe reeds hierom deze schadeposten dient af te wijzen. Hetzelfde geldt voor de vorderingen f en g die immers van posten a tot en met e afgeleide schade betreffen.
2.9.
Het Gerecht staat nu voor de keuze om hetzij de vorderingen af te wijzen, hetzij [A] de gelegenheid te geven alsnog met een procesvolmacht te komen of anderszins aan te tonen dat hij gerechtigd is namens voormelde vennootschappen (of een van hen) de onderhavige vorderingen in te stellen. Het Gerecht heeft [A] gelijk gegeven wat betreft zijn stellingen dat [B] te kort is geschoten in de nakoming van de koopovereenkomst. Vervolgens heeft het Gerecht in het tussenvonnis d.d. 12 januari 2016 overwogen dat [A] een tweede kans krijgt om de schadeposten te onderbouwen omdat dit in de inleidende processtukken door hem onvoldoende is gebeurd. Dat doet [A] vervolgens en dan blijkt dat niet hij maar zijn vennootschappen de schade ondervinden, hetgeen door [A] reeds bij verzoekschrift had kunnen worden uitgelegd, maar dat is niet gebeurd. Vervolgens heeft [A] in de aktewisseling alle kans gehad om vennootschappelijke stukken en volmachten te overleggen maar dat heeft hij niet gedaan.
2.10.
In aanmerking genomen artikelen 18b en 18c Rv beslist het Gerecht dat [A] geen gelegenheid meer krijgt om aan te tonen dat hij gerechtigd is (geworden) om de schade van de vennootschappen (of een van hen) in deze procedure te vorderen. [A] kan desgewenst natuurlijk hoger beroep instellen nu dit rechtsmiddel mede is gegeven om de eigen fouten te herstellen.
2.11.
Verwijzende naar het tussenvonnis d.d. 12 januari 2016 dient het Gerecht de volgende beslissingen te nemen. De vorderingen sub 1 en 2 worden toegewezen, zoals hieronder is vermeld. De vorderingen sub 3 tot en met 5 worden afgewezen.
2.12.
Wat betreft de proceskosten zal het Gerecht bepalen dat partijen de proceskosten voor eigen rekening dienen te houden. De verklaringen voor recht worden immers toegewezen, maar de overige vorderingen van [A] worden afgewezen. Niet kan worden gezegd dat een van partijen overwegend in het ongelijk is gesteld.

3.De beslissing

Het Gerecht in Eerste Aanleg:
verklaart voor recht dat gedaagde zich schuldig heeft gemaakt aan wanprestatie en derhalve jegens eiser schadevergoedingsplichtig is voor de door eiser geleden schade en dat de overeenkomst bij brief d.d. 16 mei 2014 is ontbonden,
bepaalt dat partijen de proceskosten voor eigen rekening dienen te houden,
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J.J. van Rijen, rechter, en is uitgesproken op 20 september 2016 ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van de griffier.