ECLI:NL:OGEAM:2016:71

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
18 oktober 2016
Publicatiedatum
19 oktober 2016
Zaaknummer
AR 2016/14
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslag en executierecht in een derdenverklaringsprocedure met betrekking tot kinderalimentatie

In deze zaak, die werd behandeld door het Gerecht in Eerste Aanleg van Sint Maarten, ging het om een derdenverklaringsprocedure met betrekking tot kinderalimentatie. De eisers, bestaande uit een moeder en haar twee zonen, stelden dat de vader zijn alimentatieverplichtingen niet nakwam, wat resulteerde in een achterstand van NAf 28.550,00. De moeder had executoriaal beslag gelegd op de betalingen van de vader aan het Uitvoeringsorgaan Sociale en Ziektekostenverzekeringen (SZV). De vader was bij een eerdere beschikking veroordeeld tot het betalen van een maandelijkse bijdrage voor de verzorging van zijn kinderen. Het Gerecht oordeelde dat de moeder, ondanks dat de kinderen inmiddels meerderjarig waren, nog steeds recht had om de alimentatie te vorderen die verschuldigd was tot de 18e verjaardag van de kinderen. De vorderingen van de zonen werden niet-ontvankelijk verklaard, omdat zij geen procesbelang meer hadden. Het Gerecht oordeelde dat het beslag rechtsgeldig was gelegd en dat SZV verplicht was om de achterstallige alimentatie aan de Voogdijraad te betalen. SZV werd veroordeeld tot betaling van NAf 18.373,33, vermeerderd met wettelijke rente, en in de proceskosten. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

Vonnis van 18 oktober 2016
Zaaknummer: AR 2016/14
Vonnisnr.
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN
Vonnis
in de zaak van
[de moeder] ,
[zoon 1],
[zoon 2],
wonende te Sint Maarten,
eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
gemachtigde: mr. M. Hoeve,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
HET UITVOERINGSORGAAN SOCIALE EN ZIEKTEKOSTENVERZEKERINGEN,
gevestigd te Sint Maarten,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
gemachtigde: mr. C.R. Rutte en mr. D.C. Bossers.
Eisers in conventie / verweerders in reconventie worden gezamenlijk aangeduid als “[de moeder, zoon A en zoon B].” en afzonderlijk als respectievelijk “de moeder”, “[zoon 1]” en “[zoon 2]”. Gedaagde in conventie / eiseres in reconventie wordt aangeduid als “SZV”. Een en ander tenzij hierna anders wordt vermeld.

1.De procedure

1.1.
Het Gerecht heeft kennis genomen van de volgende processtukken:
verzoekschrift met producties d.d. 1 februari 2016,
conclusie van antwoord tevens houdende voorwaardelijke eis in reconventie met producties,
conclusie van repliek in conventie en wijziging van eis in reconventie met producties,
conclusie van dupliek in conventie tevens van repliek in reconventie tevens wijziging voorwaardelijke eis in reconventie met productie,
conclusie van dupliek in reconventie.
1.2.
Het vonnis is bepaald op heden.

2.De vaststaande feiten

2.1.
Op verzoek van de moeder is [de vader] [zoon 1], hierna: de vader, bij uitvoerbaar bij voorraad verklaarde beschikking van dit Gerecht d.d. 5 april 2004 (EJ 2004/12) bij verstek als volgt veroordeeld:
“Veroordeelt [de vader, GEA], om met ingang van 1 december 2003 maandelijks en bij vooruitbetaling aan de Voogdijraad op Sint Maarten het bedrag van Naf 300,00 per maand per kind te betalen als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige kinderen van partijen, [[zoon 1]] en [[zoon 2]];”
2.2.
De Voogdijraad rapporteert op 20 augustus 2015 dat de vader een achterstand in betaling heeft van NAf 28.550,00.
2.3.
Bij exploot van 11 september 2015 is namens de moeder de beschikking aan de vader betekend en is hem bevel gedaan onder andere als volgt:
- “
“Om binnen twee (2) dagen na heden aan mijn requirante te hunner gekozen domicilie tegen behoorlijke kwijting te betalen:
a.
de som van Naf. 28.550,00 zijnde achterstallige bedrag in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige kinderen [[zoon 1]] en [[zoon 2]] (…)”
2.4.
Bij brief van 28 september 2015 wordt onder andere het volgende bericht door de Voogdijraad aan mr. Hoeve:
“Kindly be informed that the Court of Guardianship (CoG) has to execute the collection of Child support in accordance to our mandate set by law.
Based on the Court decision Mr [de vader] had been sentenced to pay Naf 300 per child. Due to his backlog we had a seizure in place for NAF 100,- more, which amounted to the seizure of NAF 700 per month.
We are mandated to collect child support until the minor becomes 18 years of age, or until 21 years old if they are still attending school. Since the eldest child is no longer attending school we have to discontinue collecting child support on his/her behalf. Hence we have reduced the collection to NAF 400,00.
In executing these changes we do not need permission from either parent.
Kindly be informed, that if your client wished to pursue the collection of the outstanding amount indebted to her at a faster pace, your client has to make these arrangements with Mr. [zoon 1] of via a decision of the Judge in First Instance.”
2.5.
Bij exploot van 12 november 2015 is door de moeder op grond van de beschikking executoriaal derdenbeslag gelegd onder “Sociale Ziektevoorzieningen”, gevestigd aan de Sparrow Road #4 in Philipsburg,
“(…) zulks ter verzekering en om betaling te verkrijgen van al hetgeen laatstgenoemde krachtens voormelde titel aan mijn rekwirante verschuldigd is en nog zal worden, te weten:
a.
de som van Naf. 28.550,00 zijnde achterstallige bedrag in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige kinderen [zoon 1] en [zoon 2] (…)”.
2.6.
Blijkens een op 1 december 2015 afgelegde derdenverklaring door “Sociale Ziektevoorzieningen” en ondertekend door ……, adjunct-directeur, voorzien van een stempel “SZV Social & Health Insurances” wordt vermeld dat er sprake is van een dienstverband tussen Sociale Ziektevoorzieningen en de vader en dat aan de vader loon is verschuldigd. Dit dienstverband is geëindigd per 30 april 2016. Het salaris bedraagt per maand NAf 5.518,00 en daarop wordt ingehouden NAf 1.557,45 aan belasting en sociale lasten.
2.7.
Per e-mail van mr. Bossers d.d. 7 december 2015 wordt aan mr. Hoeve het volgende bericht:
“Bijgaand de derdeverklaring namens SZV in de zaak ………... Enige nadere opmerking: vakantiegeld wordt ieder jaar in juni uitgekeerd.
Mvrgr,
Dymphne Bossers
Hoofd Juridische Zaken SZV”
2.8.
Vanaf 1 februari 2016 zijn door SZV aan de advocaat van de moeder bedragen voldaan tot een totaal van NAf 9.326,67. Verder is NAf 1.600,00 aan de Voogdijraad betaald.

3.Het verzoek en het verweer in conventie en in reconventie

3.1.
Het verzoek van “[de moeder, zoon A en zoon B] in conventie komt er, na eiswijziging, op neer dat het Gerecht, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, de volgende beslissingen neemt:
1.“Primair: Gedaagde te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan eiseres sub 1 en/of eiser sub 2 en/of eiser sub 3 te betalen het bedrag van Naf 18.373,33 (…) te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 12 november 2015 tot de dag van algehele voldoening,
2. Subsidiair: Gedaagde te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan eiseres sub 1 en/of eiser sub 2 en/of eiser sub 3 te betalen de volgens gedaagde op 1 december 2015 opgestelde verklaring verschuldigde maandelijkse geldsommen zijnde de inhouding op de uitgekeerde bonus van Naf 3.793,01, het netto salaris van Naf 3.793,01 per maand met ingang van 1 januari 2016 tot en met 31 mei 2016 voor zover deze niet overtreffen het totale bedrag van Naf 18.373,33, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 12 november 2015 tot de dag der algehele voldoening;
3. Gedaagde te veroordelen in de kosten van het geding.”
3.2.
Het verzoek van SZV in voorwaardelijke reconventie luidt dat, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, de volgende beslissing wordt genomen:
“Op voorwaarde dat in rechte komt vast te staan ofwel het door eiseres sub 1 in conventie gelegde executoriaal derdenbeslag niet rechtsgeldig is, ofwel bedoeld executoriaal derdenbeslag niet kleeft dan wel geen doel treft,[de moeder, zoon A en zoon B]
te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan SZV te betalen het door SZV onverschuldigd aan hem betaalde bedrag ad Naf 8.672,76, met veroordeling van [de moeder] c.s. in de kosten van deze procedure.”
3.3.
Partijen verzoeken het Gerecht de vorderingen van de ander af te wijzen, met diens veroordeling in de proceskosten.

4.De beoordeling in conventie en in reconventie

4.1.
Door SZV worden de nodige verweren gevoerd. Die worden hierna beoordeeld. Het Gerecht houdt de volgorde van de conclusie van antwoord in conventie aan.
Primair verweer: eisers zijn niet-ontvankelijk in hun vorderingen
4.2.
SZV stelt dat het beslag enkel is gelegd op verzoek van de moeder. Ten tijde van het beslag waren [zoon 1] en [zoon 2] reeds meerderjarig. Het beslag is niet namens hen gelegd zodat [zoon 1] en [zoon 2] in hun vorderingen niet kunnen worden ontvangen. Ten tijde van het beslag was de moeder niet langer de wettelijk vertegenwoordiger van haar zonen (vanwege hun meerderjarigheid) zodat ook zij niet in haar vorderingen kan worden ontvangen.
4.3.
Het Gerecht overweegt als volgt. Ter zake van een vordering tot (kort gezegd) kinderalimentatie voor kinderen onder de 18 jaar is de wettelijke vertegenwoordiger, in dit geval de moeder, gerechtigd om rechtsmaatregelen te treffen tegen de onderhoudsplichtige, in dit geval de vader. Daaronder is begrepen het recht om executiemaatregelen te nemen indien de vader niet vrijwillig deze kinderalimentatie afdraagt en het voeren van een procedure als de onderhavige. Ook als de kinderen inmiddels meerderjarig zijn geworden kan de moeder dit doen, mits haar vordering uitsluitend ziet op de kinderalimentatie die is vervallen voor de 18e verjaardag van het kind/de kinderen. Aldus is de moeder in principe ontvankelijk in haar vorderingen voor zover het betreft alimentatieverplichtingen betreffende minderjarige kinderen.
4.4.
Voor de periode tussen de 18e en 21e verjaardag hebben de meerderjarige kinderen een eigen rechtsvordering tegen hun ouders op grond van artikel 1:395a BW. De moeder dient in haar vorderingen niet-ontvankelijk te worden verklaard voor zover deze zien op alimentatieverplichtingen voor haar kinderen tussen de 18e en 21e verjaardag.
4.5. [
zoon 1] en [zoon 2] zijn in hun vorderingen evenmin ontvankelijk nu, gelet op het dictum van de beschikking d.d. 5 april 2004, deze veroordeling uitsluitend ziet op betaling van kinderalimentatie betreffende “minderjarige kinderen”. Zij zijn thans meerderjarig en hebben dus geen procesbelang, nog daargelaten, zoals SVB terecht aanvoert, dat het beslag enkel namens de moeder is gelegd en niet mede namens [zoon 1] en [zoon 2]. Het Gerecht dient dus [zoon 1] en [zoon 2] in hun vorderingen niet-ontvankelijk te verklaren.
4.6.
Voor wat betreft de materiële discussie tussen partijen geldt dat deze overwegingen met zich brengen dat het beslag enkel kan zijn gelegd voor de achterstand van voor de 18e verjaardag verschuldigde kinderalimentatie. Dat is dus het onderwerp van deze procedure.
Subsidiair verweer: geen titel
4.7.
Het verweer luidt als volgt (alinea 23 conclusie van antwoord in conventie):
“Blijkens het dictum van deze beschikking wordt daarin een periodieke betalingsverplichting aan werknemer [de vader, GEA] opgelegd jegens de Voogdijraad. Aldus vloeit uit deze beschikking geen vordering voort van [de moeder, zoon A en zoon B] (…).”De moeder had een nieuwe titel moeten vragen aan het Gerecht. De moeder stelt hierover dat de Voogdijraad enkel over een mandaat beschikt om de kinderalimentatie te incasseren en door te betalen aan haar. Zij mag dus zelf ook executeren.
4.8.
Het Gerecht oordeelt als volgt. Artikel 1:408 BW bepaalt het volgende:
“Een periodieke uitkering of som ineens tot voorziening in de kosten van verzorging en opvoeding waarvan het bedrag door de rechter is bepaald, moet ten behoeve van het kind aan de voogdijraad worden betaald.”Dit artikel ziet op alimentatie ten behoeve van minderjarige kinderen. Vandaar dat het Gerecht, overigens ingevolge het verzoek van de moeder, in de beschikking heeft bepaald dat de kinderalimentatie aan de Voogdijraad moet worden betaald. De Voogdijraad heeft ingevolge dit artikel en artikel 479g Rv de executie ter hand genomen. Desalniettemin was er een aanzienlijke achterstand in de betaling ontstaan; volgens de Voogdijraad van USD 28.550,00. Het Gerecht ziet zich nu gesteld voor de vraag of de moeder, naast de Voogdijraad, de beschikking mag executeren of niet.
4.9.
Zoals hiervoor is overwogen gaat deze zaak enkel over de voor de 18e verjaardag van de kinderen verschuldigde kinderalimentatie. Anders dan SZV stelt is het Gerecht van oordeel dat dit wetsartikel er niet aan in de weg staat dat de moeder zelfstandig executiemaatregelen neemt. Dit wetsartikel verbiedt dit immers niet. De betalingen echter dienen, conform artikel 1:408 BW en overigens ook de beschikking zelf, aan de Voogdijraad te worden gedaan en niet, zoals is geschied, op de derdenrekening van mr. Hoeve. Het Gerecht ziet, anders dan de Voogdijraad kennelijk meent getuige haar voormelde brief, geen goede reden om van de moeder te vergen wederom een executoriale titel via het Gerecht te verkrijgen. Die heeft zij immers al.
4.10.
Verder overweegt het Gerecht dat de Voogdijraad, om hem moverende redenen, het maandelijkse bedrag waarvoor hij beslag heeft gelegd op eerst NAf 600,00 en later NAf 700,00 per maand (vanwege de achterstand) heeft gemaximeerd. Duidelijk is dat deze verhoging niet heeft geleid tot het (belangrijk) inlopen van de achterstand terwijl, dank zij het beslag van de moeder, de achterstand binnen korte tijd met NAf 9.326,67 is ingelopen. Het Gerecht acht het van belang dat rechterlijke uitspraken in het algemeen, en die betreffende kinderalimentatie voor minderjarige kinderen in het bijzonder, worden nagekomen. Als de moeder dat sneller kan bewerkstelligen dan de Voogdijraad ziet het Gerecht daarvoor geen enkel beletsel, mits, zoals gezegd, de betalingen aan de Voogdijraad geschieden nu dat door de wet dwingend is voorgeschreven.
4.11.
Aldus gaat het subsidiaire verweer van SZV niet op. De moeder heeft het recht de beschikking te executeren, waarbij SZV aan de Voogdijraad de beslagen gelden dient uit te betalen. Partijen ontwikkelen over de omstandigheid dat betalingen aan mr. Hoeve zijn gedaan geen stellingen. Het Gerecht sluit niet uit dat de moeder en SZV, in samenspraak met de Voogdijraad, tot een werkbare oplossing kunnen komen betreffende de gelden die op de derdenrekening van mr. Hoeve zijn betaald en laat dit punt verder rusten.
Meer subsidiair verweer: beslag kleeft niet c.q. treft geen doel
4.12.
SZV voert aan dat het beslag is gelegd onder “Sociale Ziektevoorzieningen”. Die entiteit bestaat echter niet. Het beslag had moeten worden gelegd onder het Uitvoeringsorgaan Sociale en Ziektekostenverzekeringen. De derdenverklaring is ook door een niet bestaande partij afgelegd. SZV maakt gebruik van haar bevoegdheid de derdenverklaring te wijzigen zodanig dat “Sociale Ziektevoorzieningen” verklaart geen rechtsverhouding met de vader te hebben (gehad). Aldus is het bedrag van NAf 8.672,76 onverschuldigd betaald en dient dit door de moeder te worden terugbetaald. Daarop ziet de voorwaardelijke reconventionele vordering, aldus SZV.
4.13.
De moeder voert aan dat sprake is van een kennelijke verschrijving door de deurwaarder; hij heeft natuurlijk bedoeld om beslag te leggen onder SZV en zo is dit ook door haar opgevat gelet op de derdenverklaring en de betaalde bedragen. Er is aldus geen sprake van een met nietigheid bedreigd verzuim van vormen als bedoeld in artikel 440 Rv.
4.14.
Het Gerecht overweegt het volgende. Het ten deze toepasselijke artikel is artikel 475 Rv dat ziet op executoriaal derdenbeslag. Daarin wordt niet op straffe van nietigheid voorgeschreven dat de correcte naam van de derde in het beslagexploot wordt vermeld. Er wordt voorgeschreven dat aan de derde (kortweg) een beslagexploot wordt uitgebracht. Het exploot is uitgebracht aan een inderdaad niet bestaande entiteit. Dat heeft er desalniettemin toe geleid dat er betalingen door SZV zijn gedaan aan de moeder ten laste van het door SZV aan de vader te betalen salaris. Bovendien heeft mr. Bossers, zie hiervoor onder 2.7., de derdenverklaring namens SZV aan mr. Hoeve toegezonden. Dit betekent dat het voor SZV, gelet op haar gedragingen, duidelijk was dat het beslagexploot betrekking had op haar en niet op de niet bestaande entiteit. Niettegenstaande de onzorgvuldigheid van de deurwaarder bij het noteren van de naam van SZV in het beslagexploot is het beslag dus rechtsgeldig gelegd. Dit verweer kan SZV dus niet baten.
4.15.
Aan haar voorwaardelijke reconventionele vordering komt het Gerecht dus niet toe. Als in het ongelijk gestelde partij dient SZV in reconventie in de proceskosten te worden veroordeeld.
(2e) meer subsidiaire verweer: geen verplichting tot afdracht van meer dan een derde deel salaris; SZV niet in verzuim
4.16.
De stellingen van partijen gaan over de betekenis van artikel 7A:1614g BW. Lid 1 van dit artikel luidt als volgt:
“Beslag onder de werkgever op het door deze aan de arbeider verschuldigde loon is niet verder geldig dan tot een derde gedeelte van het in geld vastgestelde loon. Generlei beperking geldt, indien het beslag dient tot verhaal van onderhoud, waarvoor hij, te wiens behoeve het beslag gelegd wordt, volgens de wet aanspraak heeft.”
4.17.
SZV stelt dat dit artikel met zich brengt dat zij gehouden is slechts 1/3e van het loon vanwege het beslag te betalen.
“Dat geen beperking voor het beslag geldt in geval van een onderhoudsverplichting van de werknemer jegens zijn (minderjarige en/of schoolgaande) kinderen, vormt een vanuit de verzorgingsgedachte logische uitzondering op de in de eerste volzin van lid 1 van het voornoemd wetsartikel opgenomen hoofdregel. (…)”(alinea 31 conclusie van antwoord in conventie). In het onderhavige geval echter is dit anders omdat het niet meer gaat om periodieke betalingen maar om de incasso van achterstand.
“Dan doet de hoofdregel opgeld om te voorkomen dat werknemer zijn volledige salaris zou dienen af te dragen en daarmee in een positie zou terechtkomen waarin hij geen financiële middelen meer heeft om in zijn eigen levensonderhoud te voorzien. (…)”(alinea 32 conclusie van antwoord in conventie). Met als gevolg dat de vader ook niet meer in het levensonderhoud van zijn kinderen kan voorzien. Dat zou onredelijk en onbillijk zijn, aldus SZV.
4.18.
De moeder stelt hiertegenover dat SZV gehouden is de wet na te komen en dus vanaf november 2015 het volledige netto salaris, inclusief bonus, onder het beslag dient uit te betalen. De vader heeft het aan zichzelf te danken dat SZV gehouden wordt zijn gehele salaris uit te betalen aan de moeder. Als hij zich keurig aan de beschikking had gehouden dan was dit immers niet nodig geweest.
4.19.
Het Gerecht overweegt dat uitgangspunt is dat de vader gehouden was de beschikking van het Gerecht na te komen (zie 4.10.). Dat heeft hij niet gedaan. Vandaar dat de Voogdijraad en later de moeder executoriaal beslag hebben gelegd. Uit artikel 7A:1614g BW volgt dat voor vorderingen op grond van Boek 1 BW beslag is toegelaten op het gehele salaris van de vader. Dit wetsartikel is duidelijk en het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering kent (anders dan in Nederland) geen beslagvrije voet. Aldus dient de wet te worden gevolgd. Dit betekent dat het beslag doel treft voor het gehele salaris. Het Gerecht oordeelt dat dit naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet kennelijk onaanvaardbaar is voor SZV. Zij dient immers als geëxecuteerde de wet uit te voeren. Of dit kennelijk onaanvaardbaar jegens de vader is kan het Gerecht in deze procedure niet beoordelen. De vader is immers geen partij in deze zaak.
Wettelijke rente
4.20.
Het Gerecht is het eens met SZV dat wettelijke rente pas verschuldigd kan zijn vanaf de vervaldatum van de aan de vader verschuldigde loontermijnen en niet eerder.
Conclusie
4.21.
De verweren van SZV treffen geen doel, behoudens enkele ten aanzien van de ontvankelijkheid van eisers in conventie. Dit betekent dat SZV aan de Voogdijraad dient te betalen alle loonbedragen die zij vanaf beslaglegging aan de vader verschuldigd is, voor zover en indien deze zien op kinderalimentatie voor het bereiken van de 18e verjaardag van de beide kinderen.
Verschuldigde bedragen
4.22.
Zoals hiervoor is overwogen geldt dat duidelijk is dat het beslag van de moeder uitsluitend ziet op de alimentatieverplichtingen ter zake van haar minderjarige kinderen. De vordering die in deze zaak is ingesteld ziet daar dus ook op vanwege de aard van deze procedure. Dit betekent dat het Gerecht de vorderingen van de moeder kan toewijzen. Verder zal het Gerecht in de veroordeling opnemen dat de betalingsverplichting van SZV zich maximaal uitstrekt tot de som van de loonbetalingsverplichtingen van SZV jegens de vader over de periode vanaf beslaglegging tot einde dienstverband, waarop in mindering strekt de bedragen die door SZV al aan mr. Hoeve zijn betaald.
Proceskosten
4.23.
Als overwegend in het ongelijk gestelde partij dient SZV in de proceskosten te worden veroordeeld.

5.De beslissing

Het Gerecht in Eerste Aanleg:
rechtdoende in conventie en in reconventie:
verklaart [zoon 1] en [zoon 2] in hun vorderingen niet-ontvankelijk,
verklaart de moeder in haar vorderingen niet-ontvankelijk voor zover deze zien op alimentatie verschuldigd na de 18e verjaardag van [zoon 1] en [zoon 2],
veroordeelt SZV om aan de Voogdijraad te betalen NAF 18.373,33, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf de opeisbaarheid van de specifieke loontermijnen tot de dag van de algehele voldoening, betreffende kinderalimentatie tot de 18e verjaardag van [zoon 1] en [zoon 2], maximaal begrensd tot hetgeen door SZV vanaf datum beslaglegging tot datum einde dienstverband aan de vader is verschuldigd, rekening houdende met de bedragen die reeds door SZV aan mr. Hoeve zijn betaald,
veroordeelt SZV in de proceskosten, aan de zijde van de moeder begroot op NAf 240,50 aan oproepingskosten, NAf 450,00 aan griffierecht en NAf 3.750,00 aan salaris gemachtigde,
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J.J. van Rijen, rechter in dit gerecht, en in het openbaar uitgesproken op 18 oktober 2016 in aanwezigheid van de griffier.