ECLI:NL:OGEAM:2017:19

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
13 april 2017
Publicatiedatum
23 mei 2017
Zaaknummer
KG 2016-153
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erfrechtelijke vorderingen tussen erfgenamen en de rol van vereffenaars in kort geding

In deze zaak, die voor het Gerecht in Eerste Aanleg van Sint Maarten werd behandeld, betreft het een kort geding tussen twee erfgenamen, eiseres [de dochter] en gedaagde [de echtgenote], naar aanleiding van de nalatenschap van de op 6 augustus 2015 overleden [de erflater]. De eiseres, vertegenwoordigd door mr. W.J. Nelissen, vorderde onder andere dat de gedaagde, vertegenwoordigd door mr. H.A. Seferina, zou worden bevolen om bepaalde documenten te verstrekken die noodzakelijk zijn voor de vereffening van de nalatenschap. De procedure omvatte meerdere zittingen, waarbij partijen hun standpunten toelichtten en de rol van de benoemde vereffenaars werd besproken. Het Gerecht benoemde [vereffenaar 1] en mevrouw [vereffenaar 2] als vereffenaars van de nalatenschap, en benadrukte dat deze vereffenaars verantwoordelijk zijn voor het beheer van de nalatenschap en niet de erfgenamen zelf. Het Gerecht oordeelde dat de dochter niet-ontvankelijk werd verklaard in haar vorderingen, omdat de vereffenaars de exclusieve bevoegdheid hebben om over de nalatenschap te beschikken. De gedaagde werd verplicht om de gevraagde documenten aan de dochter te overhandigen, en beide partijen werden veroordeeld in hun eigen proceskosten. De uitspraak werd gedaan door mr. A.J.J. van Rijen op 13 april 2017.

Uitspraak

Vonnis van 13 april 2017
Zaaknummer: KG 2016-153.
Vonnisnr.
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN
Vonnis in kort geding
in de zaak van
[de dochter],
wonende te Sint Maarten,
eiseres,
verweerster in reconventie,
gemachtigde: mr. W.J. Nelissen
tegen
[de echtgenote],
wonende te Sint Maarten,
gedaagde,
eiseres in reconventie,
gemachtigde: mr. H.A. Seferina.

1.De procedure

1.1.
Het Gerecht heeft kennis genomen van de volgende processtukken:
verzoekschrift met producties d.d. 16 december 2016,
brief van 19 januari 2017 van mr. Nelissen met producties,
akte tot het instellen van een voorwaardelijke eis in reconventie met producties,
brief van 6 april 2017 van mr. Seferina met productie,
brief van 6 april 2017 van mr. Nelissen met producties,
pleitnota van mr. Nelissen,
pleitnota van mr. Seferina.
1.2.
De behandeling heeft plaatsgevonden op 20 januari 2017 in aanwezigheid van partijen en advocaten. De mondelinge behandeling is voortgezet op 17 februari 2017 en 7 april 2017. Partijen hebben de standpunten toegelicht. De griffier heeft van het verhandelde aantekening gehouden.
1.3.
Hierna is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 6 augustus 2015 is te Sint Maarten overleden [de erflater], hierna: “de erflater”. Hij is op ……… 2007 te Fort Lauderdale (Florida, USA) in het huwelijk getreden met gedaagde, hierna: “de echtgenote”.
2.2.
Uit een eerder huwelijk van erflater is eiseres geboren, hierna: “de dochter”.
2.3.
Partijen onderschrijven dat zij de enige erfgenamen zijn.
2.4.
Bij beschikking van dit Gerecht d.d. 27 februari 2017 zijn [vereffenaar 1], kantoorhoudende te Boston (Massachusetts, USA) en mevrouw [vereffenaar 2] (wonende te Sint Maarten) tot vereffenaars over de nalatenschap benoemd.

3.Het geschil in conventie en in reconventie

3.1.
Partijen stellen over en weer de nodige vorderingen van erfrechtelijke aard in die voornamelijk zien op beheer en vereffening van de nalatenschap. Over en weer concluderen zij tot afwijzing van elkaars vorderingen.
3.2.
Op de vordering en de argumenten van partijen zal het Gerecht hierna ingaan, voor zover zij relevant blijken voor de uitkomst van de procedure.

4.De beoordeling

4.1.
De spoedeisendheid is met de aard van de vorderingen gegeven.
4.2.
Bij gelegenheid van de eerste zitting heeft het Gerecht aan partijen gevraagd of zij reeds met elkaar overleg hadden gevoerd over de nalatenschap. Dat bleek niet het geval te zijn. Toen hebben partijen, met advocaten, zich met elkaar verstaan. Dat heeft ertoe geleid dat namens de dochter de heer [vereffenaar 1] tot vereffenaar is vermeld en namens de echtgenote mevrouw [vereffenaar 2]. Beide vereffenaars zijn uitsluitend gezamenlijk bevoegd.
4.3.
Bij gelegenheid van de derde zitting hebben partijen afgesproken dat door de echtgenote aan de dochter wordt verstrekt een authentiek afschrift van de verklaring van erfrecht, voorzien van een apostille alsmede de originele geboorteakte van de echtgenote, voorzien van een apostille en een beëdigde vertaling in het Frans. Afgesproken is dat dit binnen een week wordt geregeld. Dit zal het Gerecht in de beslissing verstaan.
4.4.
Op grond van artikel 4:211 lid 3 BW dient de vereffenaar met bekwame spoed een onderhandse boedelbeschrijving opmaken. Duidelijk is dat deze er nog niet is en uit het verhandelde ter zitting kwam naar voren dat die beschrijving voorlopig ook nog niet te verwachten is. Dat heeft deels te maken met de omstandigheid dat de vermogensbestanddelen van de boedel zich in meerdere jurisdicties bevinden. Het heeft er ook mee te maken dat de communicatie tussen de vereffenaars klaarblijkelijk niet optimaal is. Het Gerecht wijst er op dat op grond van artikel 4:210 BW het Gerecht aanwijzingen kan geven aan de vereffenaars en dat de vereffenaars verplicht zijn deze op te volgen. Van deze bevoegdheid zal het Gerecht gebruik kunnen maken indien een van de belanghebbenden bij de vereffening, zoals een erfgenaam, hem kenbaar maakt dat de vereffenaars geen voortgang maken of dat de vereffenaars niet handelen zoals van een goed vereffenaar mag worden verwacht. Een en ander nog daargelaten de bevoegdheid van het Gerecht (een van) de vereffenaars te ontslaan wegens gewichtige redenen en een ander te benoemen.
4.5.
Dat gezegd hebbende dient te worden vastgesteld dat de vereffenaars nu het voortouw dienen te nemen bij het beheer, waaronder begrepen het doen van aangiftes successiebelasting, en de vereffening van de nalatenschap en niet de erfgenamen. Dat schrijft het wettelijke systeem voor.
4.6.
De door de dochter, na de vereffenaarsbenoeming overgebleven, ingestelde vorderingen strekken ertoe dat het Gerecht de volgende beslissingen zal nemen:
de echtgenote te bevelen iedere vermogenshandeling betreffende een bestanddeel van de onverdeelde nalatenschap achterwege te laten,
de echtgenote te bevelen rekening en verantwoording af te leggen,
de echtgenote te bevelen een boedelbeschrijving op te maken.
4.7.
De echtgenote stelt dat de dochter in deze vorderingen niet-ontvankelijk dient te worden verklaard omdat ten aanzien van a. geldt dat de vereffenaars nu bij uitsluiting bevoegd zijn te beschikken over de bestanddelen in het kader van hun beheer en de vereffening. Voor b. en c. geldt dat de vereffenaars zich dienen te verstaan met de echtgenote om deze informatie te krijgen.
4.8.
Het Gerecht onderschrijft dit. Op grond van het privatieve karakter van de benoeming tot vereffenaars (artikel 4:203 lid 2 BW) kunnen de erfgenamen vorderingen strekkende tot beheer en vereffening van de nalatenschap niet langer jegens elkaar instellen. Erfgenamen dienen zich te wenden tot vereffenaars en bij klachten over hun optreden tot de rechter die op grond van artikel 4:210 BW maatregelen kan treffen.
4.9.
De voorwaarde van de eis in reconventie treedt niet in werking zodat het Gerecht hieraan niet toekomt.
4.10.
Het Gerecht ziet aanleiding te bepalen dat beide partijen ieder de eigen kosten draagt.

5.De beslissing in conventie en in reconventie

Het Gerecht in Eerste Aanleg:
rechtdoende in kort geding in conventie en in reconventie:
verstaat dat de echtgenote uiterlijk 14 april 2017 de hiervoor vermelde documenten aan de dochter geeft,
verklaart de dochter in haar vorderingen in conventie niet-ontvankelijk,
verstaat dat het Gerecht aan de voorwaardelijke reconventionele vorderingen van de echtgenote niet toekomt,
bepaalt dat partijen de proceskosten ieder voor eigen rekening houden.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J.J. van Rijen, rechter in dit gerecht, en in het openbaar uitgesproken op 13 april 2017 in aanwezigheid van de griffier.