ECLI:NL:OGEAM:2017:24

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
19 mei 2017
Publicatiedatum
20 juni 2017
Zaaknummer
KG 2017/49
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot ontruiming door het Land Sint Maarten van een perceel geëxploiteerd door [AB]

In deze zaak heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Sint Maarten op 19 mei 2017 uitspraak gedaan in een kort geding tussen het Land Sint Maarten en de naamloze vennootschappen [A] N.V. en [B] N.V., gezamenlijk aangeduid als [AB]. Het Land had een vordering ingesteld tot ontruiming van een perceel dat door [AB] werd geëxploiteerd voor duiklessen en andere toeristische activiteiten. Het Gerecht heeft vastgesteld dat er sprake is van spoedeisendheid, maar heeft de vordering van het Land afgewezen. De afwijzing is gebaseerd op de onomkeerbaarheid van de beslissing en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Het Gerecht oordeelde dat de vordering tot ontruiming zou leiden tot een definitieve beëindiging van de bedrijfsactiviteiten van [AB], wat zou resulteren in verlies van werk voor negen medewerkers. Bovendien werd opgemerkt dat er een ongelijkheid bestond in de behandeling van [AB] ten opzichte van andere ondernemers, zoals de [C] Snackbar, die wel gebruik mocht maken van het parkeerterrein zonder dat er juridische basis voor was. Het Gerecht concludeerde dat het Land niet voldoende had aangetoond dat de vordering tot ontruiming gerechtvaardigd was en dat het in het belang van beide partijen zou zijn om de zaak in een bodemprocedure verder te onderzoeken of om tot een oplossing te komen via mediation. Het Land werd veroordeeld in de proceskosten van [AB].

Uitspraak

Vonnis van 19 mei 2017
Zaaknummer: KG 2017/49
Vonnisnr.
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN
Vonnis in kort geding
in de zaak van
de openbare rechtspersoon HET LAND SINT MAARTEN,
zetelende te Sint Maarten,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
gemachtigde: mr. R.F. Gibson jr,
tegen
de naamloze vennootschap [A] N.V.,
de naamloze vennootschap [B] N.V.,
beiden gevestigd te Sint Maarten,
gedaagden in conventie,
eiseressen in reconventie,
gemachtigde: mr. C. Merx.
Het Land Sint Maarten wordt hierna aangeduid als “het Land”. Gedaagden in conventie en eiseressen in reconventie worden hierna gezamenlijk in enkelvoud aangeduid met de handelsnaam “[AB]”.

1.De procedure

1.1.
Het Gerecht heeft kennis genomen van de volgende processtukken:
verzoekschrift met producties d.d. 28 maart 2017,
brief met producties van 12 april 2017 van mr. Merx,
brief met producties van 12 april 2017 van mr. Van Hees namens het Land,
pleitnota van mr. Van Hees,
pleitnota met producties van mr. Merx,
brief met producties van 4 mei 2017 van mr. Van Hees,
brief met producties van 4 mei 2017 van mr. Merx,
aanvullende pleitnota van mr. Van Hees,
aanvullende pleitnota van mr. Merx.
1.2.
De behandeling heeft plaatsgevonden op 13 april 2017 en is voortgezet op 5 mei 2017 in aanwezigheid van partijen, mr. Van Hees en mr. Merx. Op 13 april 2017 hebben partijen op grond van een afspraak met het Gerecht de pleitnota’s ingeleverd. Partijen hebben op elkaars pleitnota gereageerd met aanvullende pleitnota’s op de zitting van 5 mei 2017. Partijen hebben de standpunten toegelicht. De griffier heeft van het verhandelde aantekening gehouden.
1.3.
Hierna is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1. [
AB] exploiteert ondernemingen die zich bezighouden met duikles, organiseren van tours over de oceaan en de verkoop van diverse producten. De onderneming richt zich op toeristen en is gevestigd op het populaire Kim Sha Beach. Ergens begin dan wel medio jaren 80 van de vorige eeuw zijn de ondernemingen, althans is een van hen, met de bedrijfsexploitatie op deze locatie begonnen. Binnen de ondernemingen zijn 9 medewerkers werkzaam.
2.2.
Het gebouw van waaruit deze bedrijfsactiviteiten worden ontplooid staat op grond dat eigendom is van het Land, namelijk meetbrief ../1994.
2.3.
Het Gerecht heeft bij LAR uitspraak d.d. 21 juli 2016 geoordeeld dat de besluiten van de Minister van TEAT, inhoudende dat [AB] in strijd met de Vestigingsregeling bedrijven op een onjuist adres was gevestigd en daarom haar exploitatie moest staken, dienden te worden geschorst. De Minister heeft de besluiten vervolgens ingetrokken.
2.4.
Bij brief van 15 februari 2017 namens het Land aan [AB] is onder andere het volgende bericht:
“…., it became abundantly clear that [AB] is conducting business on the Parcel without any legal basis. There is no agreement (nor has there ever been) between [AB] and the Government of Sint Maarten regarding the usage or rental of the Parcel. Furthermore, no payments were ever made to the Government (…) by [AB] for using or renting the Parcel. From the documents in the court case file it also became apparent that [AB] was aware that there was no legal basis for conducting business on the parcel.
Due to the fact that the construction of the parking lot must be completed in a short period of time, the Government (…) cannot permit [AB] to continue with this illegal situation. The Parcel (as well as several of the surrounding parcels) has been specifically zoned for public parking since 1998 and there is no other space on Kim Sha Beach designated as such. [AB] was also aware of this since 1998. The construction of the parking lots needs to be finished to optimize the parking and improve traffic flow and safety. Ocean Explores’ presence on the Parcel – and the ongoing unlawful situation – must come to an end.”
2.5.
De brief vervolgt met de aanzegging dat het [AB] tot 15 juli 2017 de tijd krijgt om het stuk grond te ontruimen anders volgen er rechtsmaatregelen.
2.6. [
AB] heeft te kennen gegeven aan deze sommatie geen gehoor te zullen geven.
2.7.
De in voormelde brief aangeduide parkeerplaats is inmiddels aangelegd, behoudens voor wat betreft het gedeelte waarop de onderneming van [AB] wordt gevoerd.

3.Het geschil in conventie en in reconventie

3.1.
De vorderingen van het Land in conventie strekken ertoe dat het Gerecht, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, [AB] veroordeelt om haar duikschool, staande en gelegen op het Kim Sha Beach in Simpson Bay, Sint Maarten (meetbrief ../1997) te ontruimen en ontruimd te houden, zulks met verbeurte van dwangsommen of met machtiging aan het Land de ontruiming zelf te bewerkstelligen, met veroordeling van [AB] in de proceskosten.
3.2.
De conclusie van de pleitnota van mr. Merx luidt als volgt:
“Gedaagden geven aan dat Uw gerecht:
het Land niet ontvankelijk zal verklaren vanwege de verjaringstermijn(en) zoals hiervoor genoemd;
Het verzoek zal afwijzen omdat duidelijk blijkt dat er misbruik van recht wordt gemaakt om tot die ontruiming langs deze weg te komen;
voor recht zal verklaren dat er sprake is (geweest) van een leaseagreement;
met veroordeling van eiser – het land – in de kosten van deze procedure en de nog te maken nakosten.”
3.3.
Partijen concluderen ieder dat het Gerecht de vorderingen van de andere partij(en) zal afwijzen, met hun veroordeling in de proceskosten.
3.4.
Op de argumenten van partijen zal het Gerecht hierna ingaan, voor zover zij relevant blijken voor de uitkomst van de procedure.

4.De beoordeling in conventie en in reconventie

4.1.
Er is sprake van spoedeisendheid omdat het Land de parkeerplaats wil afbouwen.
4.2.
Ter zitting heeft het Land te kennen gegeven dat het niet voor een alternatieve locatie voor [AB] kan zorgdragen. [AB] heeft medegedeeld voor de zekerheid al op zoek te zijn gegaan naar een andere locatie maar daar slechts zeer beperkt in te zijn geslaagd. Zij heeft een plek aan de lagune (en dus niet aan zee) gevonden maar slechts voor de duur van 2 maanden met de verplichting te vertrekken als de eigenaar het perceel kan gaan ontwikkelen. Partijen zijn het er dus over eens dat een alternatieve locatie niet kan worden gevonden.
4.3.
Dit betekent dat een uitspraak ten gunste van het Land inhoudt dat de bedrijfsexploitatie feitelijk zal worden beëindigd met als gevolg dat 9 medewerkers van [AB] geen broodwinning meer hebben. In die zin heeft dit kort geding vonnis geen voorlopige maar definitieve werking. Immers, zelfs als [AB] in hoger beroep zou gaan of de rechter in de bodemprocedure zou inschakelen, dan is het door haar gebruikte perceel inmiddels geasfalteerd en parkeerterrein geworden. Dat is bijna niet terug te draaien indien [AB] in hoger beroep of in de bodemprocedure het gelijk aan haar zijde zou vinden. Dit geldt temeer nu het Land aan [AB] de termijn tot 15 juli 2017 geeft, in de volle wetenschap dat er voor haar onderneming geen alternatieve locatie op Sint Maarten bestaat.
4.4.
Het komt natuurlijk wel vaker voor dat kort geding vonnissen leiden tot onomkeerbare situaties, zoals ontruiming, amotie, opheffing beslag e.d. In deze zaak echter zijn er echter nog meer bijkomende omstandigheden die maken dat het Gerecht de vorderingen van het Land zal afwijzen. Daartoe wordt het volgende overwogen.
4.5.
In de eerste plaats wordt door [AB] een groot aantal argumenten aangevoerd, zoals verkrijgende verjaring, een schadevergoeding door het Land te betalen aan [AB], de mogelijkheid te “reloceren” naar een andere plek op Kim Sha Beach en het punt van de rechten en verplichtingen die over en weer voortvloeien uit het tientallen jaren door het Land, en zijn rechtsvoorganger, gedogen van de bedrijfsexploitatie. Het Gerecht kan ten aanzien van deze verweren in dit kort geding niet met een zeer grote mate van waarschijnlijkheid het oordeel van de bodemrechter inschatten terwijl dit de maatstaf is aan de hand waarvan in dit kort geding het voorlopig oordeel dient te worden gevormd door het Gerecht.
4.6.
De vordering van het Land tot ontruiming, oftewel revindicatie, jegens [AB] dient mede te worden beoordeeld aan de hand van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur die op de privaatrechtelijke rechtsverhouding tussen een overheid en een bedrijf van toepassing zijn. [AB] wijst erop, en dat wordt door het Land niet betwist, dat voordat het parkeerterrein was aangelegd geruime tijd de populaire [C] Snackbar op die plek langs de weg stond waar het winkelend publiek ter plekke gebarbecuede kip en varkensribbetjes kon kopen zonder enige vorm van toestemming van de overheid, zulks terwijl overigens onbetwist is dat [AB] al vele jaren over alle benodigde vergunningen beschikt. Nadat het parkeerterrein was aangelegd verplaatste [C] Snackbar haar activiteiten naar een plek op het parkeerterrein, wederom zonder toestemming. Recentelijk is [C] Snackbar gesloten maar nog recenter (rond de dag van de tweede zitting in dit kort geding) heeft [C] Snackbar een voorlopige vestigingsvergunning gekregen en exploiteert zij haar snackbar weer op het nieuw aangelegde parkeerterrein. Het Land heeft te kennen gegeven ter zitting dat dit binnenkort gaat eindigen omdat [C] Snackbar een andere plek toegewezen zal krijgen. [AB] stelt dat het Land het gelijkheidsbeginsel schendt.
4.7.
Het Gerecht acht het niet uit te sluiten dat de bodemrechter zal beslissen dat inderdaad het gelijkheidsbeginsel is geschonden. In de eerste plaats omdat [C] Snackbar nog altijd gebruik mag maken van het parkeerterrein en [AB] haar perceel per 15 juli 2017, als het aan het Land ligt, dient te verlaten, juist om de parkeerplaats af te bouwen. Het is onduidelijk gebleven wanneer [C] Snackbar het parkeerterrein dient te ontruimen. In de tweede plaats omdat [C] Snackbar wel door het Land aan een alternatieve plek wordt geholpen en het Land dat ten aanzien van [AB] kennelijk niet wil of kan, zulks terwijl [AB] al sinds begin/medio jaren 80 van de vorige eeuw (en dus veel langer dan [C] Snackbar) haar onderneming exploiteert.
4.8.
Al deze overwegingen brengen het Gerecht tot het oordeel dat de vorderingen van het Land in conventie dienen te worden afgewezen. Dit oordeel brengt met zich dat het Gerecht aan de reconventionele vorderingen niet toekomt. Partijen doen er goed aan deze zaak in een bodemprocedure aan het Gerecht voor te leggen. Nog beter zou het zijn als partijen rond de tafel gaan, al dan niet met een mediator, om te proberen tot een oplossing te komen die het voortbestaan van de onderneming van [AB] waarborgt.
4.9.
Als overwegend in het ongelijk gestelde partij dient het Land de proceskosten van [AB] te betalen.

5.De beslissing in conventie en in reconventie

Het Gerecht in Eerste Aanleg:
rechtdoende in kort geding in conventie en in reconventie:
wijst de vorderingen in conventie van het Land af,
verstaat dat de vorderingen in reconventie van [AB] geen beslissing behoeven.
veroordeelt het Land in de proceskosten, aan de zijde van [AB] begroot op nihil aan verschotten en op NAf 1.000,00 aan salaris gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J.J. van Rijen, rechter in dit gerecht, en in het openbaar uitgesproken op 19 mei 2017 in aanwezigheid van de griffier.