ECLI:NL:OGEAM:2017:27

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
31 mei 2017
Publicatiedatum
20 juni 2017
Zaaknummer
AR 2015/139
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verhouding tussen redelijkheid en billijkheid in rechtspersonenrecht met betrekking tot jaarlijkse bijdragen

In deze zaak, die werd behandeld door het Gerecht in Eerste Aanleg van Sint Maarten, stond de stichting Tamarind Hill Owners Foundation (eiseres) tegenover een vennootschap naar het recht van Anguilla (gedaagde). De eiseres vorderde betaling van jaarlijkse bijdragen die door de gedaagde niet volledig waren voldaan. De procedure begon met een verzoekschrift van 20 oktober 2015, gevolgd door een conclusie van antwoord en aanvullende producties. De eiseres stelde dat de gedaagde in verzuim verkeerde door haar betalingsverplichtingen niet na te komen, terwijl de gedaagde betwistte dat de verhoogde jaarlijkse bijdragen redelijk waren en voerde aan dat er sprake was van strijd met de redelijkheid en billijkheid.

Het Gerecht oordeelde dat de gedaagde niet betwistte dat zij gehouden was om jaarlijkse bijdragen te voldoen, maar dat de verhogingen onaanvaardbaar waren. De rechter benadrukte dat de gedaagde in het verleden had geprotesteerd tegen de verhogingen, maar geen juridische stappen had ondernomen om deze te vernietigen. De rechter concludeerde dat de gedaagde onvoldoende argumenten had aangedragen om haar beroep op de redelijkheid en billijkheid te onderbouwen. Het Gerecht wees de vorderingen van de eiseres toe, inclusief de gevorderde boetes, wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten, en veroordeelde de gedaagde in de proceskosten.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor gedaagden om tijdig en adequaat te reageren op tariefsverhogingen en de juridische mogelijkheden te benutten om besluiten aan te vechten. Het vonnis werd uitgesproken op 31 mei 2017 door rechter A.J.J. van Rijen en is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

Vonnis van 31 mei 2017
Zaaknummer: AR 2015/139
Vonnisnr.
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN
Vonnis
in de zaak van
de stichting TAMARIND HILL OWNERS FOUNDATION,
wonende te Sint Maarten,
eiseres,
gemachtigde: mr. C.H.J. Merx
tegen
de vennootschap naar het recht van Anguilla [gedaagde],
gevestigd te Sint Maarten,
gedaagde,
gemachtigde: mr. R.M. Stomp.

1.De procedure

1.1.
Het Gerecht heeft kennis genomen van de volgende processtukken:
verzoekschrift met producties d.d. 20 oktober 2015,
conclusie van antwoord met producties,
brief d.d. 27 maart 2017 van mr. Merx met aanvullende producties,
pleitnota van mr. Merx,
pleitnota van mr. Stomp,
proces-verbaal van de pleidooizitting d.d. 30 maart 2017.
1.2.
Hierna is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Eiseres is opgericht op 25 januari 1991 en heeft als statutair doel (statuten versie 1991):
“the promotion of the quality of the living envirinment in the TAMARIND HILL area;
the maintenance and the rendering of services with regards to the general preservation of the TAMARIND HILL area;
to do anything related or possibly conducive to the abovementioned in the widest sense of the word.”
2.2.
Gedaagde is sinds 29 mei 2006 eigenaresse van een perceel grond, gelegen in Tamarind Hill, Sint Maarten, met meetbrief nummer SXM UPQ …../1987.
2.3.
Gedaagde heeft facturen van eiseres betreffende de jaarlijkse bijdragen over 2014 en 2015 deels onbetaald gelaten.

3.Het geschil

3.1.
Eiseres vordert dat het Gerecht, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, gedaagde zal veroordelen om aan haar te betalen USD 3.400,00, vermeerderd met een boetebedrag van USD 1.394,87, de boete vanaf 1 september 2015 vanaf de dag van algehele voldoening, de wettelijke rente van USD 121,22, de wettelijke rente vanaf datum verzoekschrift tot de dag der algehele voldoening, de buitengerechtelijke incassokosten van USD 510,00, met veroordeling van gedaagde in de proceskosten.
3.2.
Gedaagde concludeert tot niet-ontvankelijk verklaring van eiseres in haar vorderingen, dan wel haar deze te ontzeggen, met veroordeling van eiseres in de proceskosten.
3.3.
Eiseres voert, kort en zakelijk weergegeven, het volgende aan. Omdat gedaagde eigenaresse is van het perceel op Tamarind Hill is zij de jaarlijkse bijdrage aan haar verschuldigd geworden. Zij verkeert thans in verzuim omdat zij niet voldoet aan haar betalingsverplichtingen.
3.4.
Gedaagde voert, kort en zakelijk weergegeven, het volgende aan. Het gaat om een perceel onbebouwd land. In 2005 was de jaarlijkse bijdrage nog USD 400,00 (categorie onbebouwde percelen) en USD 1.500,00 voor bebouwde percelen. In 2008 werd het tarief voor de categorie onbebouwde percelen door eiseres opgetrokken naar USD 1.500,00 per jaar en in 2014 naar USD 1.700,00. Dat is een enorme stijging terwijl voor de bebouwde percelen een veel geringere stijging van de tarieven werd toegepast. Gedaagde vindt dat de landeigenaren en de woningeigenaren gelijk moeten worden behandeld. Nu dit niet gebeurt is sprake van strijd met de redelijkheid en billijkheid dan wel levert dit misbruik van bevoegdheid op. Gedaagde is niet, althans onvoldoende in de gelegenheid gesteld om haar standpunt aan het bestuur van de stichting voor te leggen. Een onderzoek op Sint Maarten heeft uitgewezen dat de door eiseres verlangde bijdragen excessief hoog zijn.

4.De beoordeling

4.1.
Het Gerecht stelt voorop dat gedaagde niet betwist dat zij gehouden is om jaarlijkse bijdragen aan eiseres te voldoen. Zij stelt alleen dat de jaarlijkse bijdragen zodanig zijn verhoogd dat deze naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid kennelijk onaanvaardbaar zijn en dat zij dus niet gehouden is deze te betalen, althans dat de stichting haar bevoegdheden tot vaststelling van de tarieven zodanig heeft uitgeoefend dat sprake is van misbruik van bevoegdheid.
4.2.
Het Gerecht overweegt het volgende. Eiseres is een stichting in de zin van artikel 2:50 BW. Daarop is artikel 2:21 BW van toepassing. Dit artikel bepaalt in lid 1 dat besluiten van een orgaan van de rechtspersoon (hier: de stichting) in strijd zijn met de wet of de statuten nietig zijn. In lid 3 is vermeld dat besluiten van de rechtspersoon op verzoek van een belanghebbende vernietigbaar zijn indien (onder andere) er sprake is van strijd met de redelijkheid en billijkheid die door artikel 7 is vereist. Dit artikel bepaalt in lid 2 dat tussen een belanghebbende en de stichting geldend besluit niet van toepassing is voor zover dit in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn.
4.3.
Gedaagde voert aan dat in 2008 en 2014 de tarieven voor eigenaren van onbebouwde percelen extreem werden verhoogd. Duidelijk is echter dat gedaagde in 2008 wel heeft gecorrespondeerd met eiseres en daarover haar onvrede heeft geuit maar dat zij niet de vernietiging van het besluit bij het Gerecht heeft gevorderd. Daarvoor staat krachtens artikel 2:21 lid 4 BW een termijn van zes maanden. Sterker nog: gedaagde heeft de tariefsverhoging betaald. Hetzelfde geldt, behoudens de volledige betaling, voor de tariefsverhoging in 2014. Uit de stukken blijkt niet dat gedaagde überhaupt tegen die verhoging heeft geprotesteerd en door geen van partijen is aangevoerd dat een procedure strekkende tot vernietiging van het daartoe strekkende besluit aanhangig is gemaakt.
4.4.
Naar het oordeel van het Gerecht sluit het niet gebruik maken van de “Boek 2-weg” op zich niet uit dat door gedaagde een beroep kan worden gedaan op artikel 6:248 BW. De redelijkheid en billijkheid van Boek 2 ziet immers op de rechtsgeldigheid van besluiten van een rechtspersoon. Die van Boek 6 ziet op de rechtsgevolgen van het besluit in de rechtsverhouding tussen partijen.
4.5.
Gedaagde voert aan dat zij met deze procedure wenst
“een vuist te maken tegen het in haar ogen onredelijke beleid van Eisers waarin zuivere perceeleigenaren in dezelfde mate dienen bij te dragen als huiseigenaren voor de gemeenschappelijke voorzieningen waar louter laatstgenoemden baat bij hebben.”(alinea 5 conclusie van antwoord). Gedaagde stelt verder dat meer eigenaren deze onvrede hebben maar zij legt niet uit wie dit dan zijn en evenmin waarom zij niet hiertegen ageren. Zij noemt een onderzoek naar de tarieven op Sint Maarten maar enig document betreffende dit onderzoek wordt door haar niet overgelegd.
4.6.
Het Gerecht is van oordeel dat deze argumentatie veeleer thuis hoort in een procedure op grond van Boek 2, zeker in combinatie met het argument dat gedaagde niet in de gelegenheid zou zijn gesteld om mee te praten over de tariefsverhoging door eiseres en het gestelde misbruik van bevoegdheid. Gedaagde voert geen enkel argument aan dat de besluiten voor haar op grond naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid kennelijk onaanvaardbaar zijn in de uitwerking, zoals bijvoorbeeld dat de tarieven zo extreem hoog zijn dat ze, gelet op haar (rechts)persoonlijke bijzondere omstandigheden, door haar niet kunnen worden betaald of dat de percelen hierdoor onverkoopbaar worden of iets dergelijks.
4.7.
Het komt er dus op neer dat gedaagde onvoldoende heeft gesteld om haar beroep op artikel 6:248 BW te kunnen toewijzen nu zij immers geen argumenten aanvoert die zien op de rechtsgevolgen van de tariefbesluiten voor haarzelf. Indien zij dergelijke argumenten wel zou hebben aangevoerd dan zou het Gerecht hebben kunnen beoordelen of de uitwerking van de, inmiddels onaantastbare, tariefbesluiten in de rechtsverhouding tussen partijen naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid kennelijk onaanvaardbaar zou zijn. Het enkel aanvoeren van argumenten die thuis horen in de “Boek 2-weg” is dus niet voldoende. Het honoreren van deze argumenten zou ertoe leiden dat het Gerecht via de omweg van Boek 6 feitelijk alsnog de rechtsgeldigheid van oude bestuursbesluiten gaat toetsen met mogelijk gevolg dat eigenaren van percelen onbebouwd land, die wel de jaarlijkse bijdragen hebben betaald, hierdoor nadeel kunnen ondervinden als gedaagde in het gelijk zou worden gesteld. Zij moeten dan immers wel betalen en gedaagde niet. Daarmee wordt de rechtszekerheid niet gediend.
4.8.
Dit betekent dat de vorderingen dienen te worden toegewezen. Tegen de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten, boetes en wettelijke rente is geen specifiek verweer gevoerd zodat ook deze drie posten kunnen worden toegewezen.
4.9.
Als in het ongelijk gestelde partij dient gedaagde in de proceskosten te worden veroordeeld, daaronder begrepen de kosten van het gelegde conservatoire beslag.

5.De beslissing

Het Gerecht in Eerste Aanleg:
veroordeelt gedaagde om aan eiseres te betalen USD 3.400,00 aan hoofdsom, USD 1.394,87 aan vervallen boete, de boete vanaf 1 september 2015 tot aan de dag der algehele voldoening, de vervallen wettelijke rente van USD 121,22, de wettelijke rente over de hoofdsom vanaf 20 oktober 2015 tot aan de dag van algehele betaling alsmede de buitengerechtelijke incassokosten van USD 510,00,
veroordeelt gedaagde in de proceskosten, aan de zijde van eiseres begroot op NAf 503,00 aan oproepingskosten, NAf 300,00 aan griffierechten, NAf 1.720,15 aan beslagkosten en NAf 1.000,00 aan salaris gemachtigde,
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J.J. van Rijen, rechter in dit gerecht, en in het openbaar uitgesproken op 31 mei 2017 in aanwezigheid van de griffier.