In deze zaak heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Sint Maarten op 21 juni 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werkgever en een werknemer over de ontbinding van een arbeidsovereenkomst. De werkgever, een naamloze vennootschap gevestigd te Sint Maarten, had verzocht om de arbeidsovereenkomst met de werknemer, die als Warehouse Assistant werkte, met onmiddellijke ingang te ontbinden zonder toekenning van een vergoeding. De werkgever stelde dat er sprake was van een dringende reden vanwege het onacceptabele gedrag van de werknemer, waaronder beledigende uitlatingen en het niet opvolgen van werkopdrachten. De werknemer daarentegen betwistte deze claims en voerde aan dat zijn gedrag voortkwam uit frustratie over de werkomstandigheden.
Tijdens de mondelinge behandeling op 24 mei 2017 zijn beide partijen en hun gemachtigden gehoord. De werkgever had eerder een schorsing van de werknemer opgelegd en was voornemens om de arbeidsovereenkomst te beëindigen. Het Gerecht overwoog dat de werkgever onvoldoende bewijs had geleverd voor de gestelde dringende reden en dat er geen eerdere schriftelijke waarschuwingen waren gegeven aan de werknemer. Het Gerecht concludeerde dat de werkgever niet had voldaan aan de zorgplicht om het gedrag van de werknemer te bespreken en hem de kans te geven om zijn gedrag te verbeteren.
Het Gerecht wees het verzoek van de werkgever tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst af, omdat de redenen niet ernstig genoeg waren en er geen andere minder ingrijpende maatregelen waren genomen. Bovendien zou de arbeidsovereenkomst op 1 september 2017 aflopen, waardoor het niet zinvol was om deze eerder te ontbinden. De werkgever werd veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van de werknemer op nihil aan verschotten en op NAf 1.000,00 aan salaris voor de gemachtigde werden begroot.