ECLI:NL:OGEAM:2017:41

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
18 juli 2017
Publicatiedatum
1 augustus 2017
Zaaknummer
AR 2016/113
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroepsaansprakelijkheid van een advocaat in een geschil over de verkoop van een onderneming

In deze zaak, die werd behandeld door het Gerecht in Eerste Aanleg van Sint Maarten, stond de beroepsaansprakelijkheid van een advocaat centraal. De eiser, aangeduid als '[de cliënt]', had de advocaat, aangeduid als '[de advocaat]', ingeschakeld in een geschil over de verkoop van zijn onderneming aan een derde partij, aangeduid als '[A]'. De eiser stelde dat de advocaat beroepsfouten had begaan, wat leidde tot de vernietiging van de koopovereenkomst door bedrog. De eiser vorderde schadevergoeding en ontbinding van de overeenkomst van opdracht met de advocaat.

De procedure begon met een verzoekschrift en verschillende processtukken, waaronder conclusies van antwoord, repliek en dupliek. De feiten wezen erop dat de eiser de advocaat had ingeschakeld voor juridische bijstand, maar dat de advocaat niet adequaat had gereageerd op de claims van de derde partij, wat resulteerde in een ongunstige uitspraak in een eerdere rechtszaak. De eiser stelde dat de advocaat had nagelaten belangrijke argumenten en bewijsstukken aan te voeren, wat zijn positie in de rechtszaak had geschaad.

Het Gerecht oordeelde dat de feitelijke grondslag voor de verwijten aan de advocaat niet was komen vast te staan. De vorderingen van de eiser werden afgewezen, en het Gerecht oordeelde dat er geen toerekenbare tekortkoming was die de ontbinding van de overeenkomst rechtvaardigde. De eiser werd veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan op 18 juli 2017 door rechter A.J.J. van Rijen.

Uitspraak

Vonnis van 18 juli 2017
Zaaknummer: AR 2016/113
Vonnisnr.
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN
Vonnis
in de zaak van
[de cliënt]
wonende te Sint Maarten,
eiseressen in de hoofdzaak,
eiseressen in het incident,
gemachtigde: mr. M. Gorsira (Sint Maarten) en mr. R.M.T. van den Bosch (Nederland)
tegen
1. [de advocaat],
2. de naamloze vennootschap
3. de maatschap
4. de naamloze vennootschap, als partner van gedaagde sub 2,
5. de naamloze vennootschap , als partner van gedaagde sub 2,
wonende, respectievelijk gevestigd te Sint Maarten,
gedaagden in de hoofdzaak,
gedaagden in het incident,
gemachtigde: mr. C.M.P. van Hees.
Eiseressen worden hierna in mannelijk enkelvoud aangeduid als “[de cliënt]”. Gedaagden in mannelijk enkelvoud als “[de advocaat]”. Een en ander geldt tenzij anders wordt vermeld.

1.De procedure

1.1.
Het Gerecht heeft kennis genomen van de volgende processtukken:
verzoekschrift met producties d.d. 19 september 2016,
conclusie van antwoord met producties,
conclusie van repliek met productie,
conclusie van dupliek met productie (die ook reeds aan de conclusie van antwoord was gehecht).
1.2.
Hierna is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[de cliënt] heeft mr. [de advocaat] ingeschakeld als advocaat in zijn geschil met [A] (hierna in mannelijk enkelvoud: [A]). Dit geschil gaat, sterk verkort weergegeven, over de verkoop door [de cliënt] van zijn onderneming, [B], aan [A].
2.2.
Dit Gerecht heeft bij vonnis d.d. 22 april 2014 (AR 2012/198) in conventie beslist dat …. [A] onrechtmatig heeft gehandeld door bootliften weg te nemen waarvoor hij USD 28.500,00 [de cliënt] moet betalen. In reconventie heeft het Gerecht beslist dat de koopovereenkomst tussen [de cliënt] en [A] wegens bedrog van [de client] moet worden vernietigd. Om die reden moet [de cliënt] aan [A] betalen USD 325.000,00.
2.3.
Bij vonnis in hoger beroep van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba d.d. 9 oktober 2015 (ghis 72283 – H 71/15) is het vonnis d.d. 22 april 2014 bekrachtigd. Er is geen beroep in cassatie ingesteld.
2.4.
Ten behoeve van de beoordeling is het noodzakelijk de volgende overwegingen uit het vonnis d.d. 22 april 2014 weer te geven. De onderstrepingen en de vetgedrukte tekstgedeeltes zijn aangebracht door het Gerecht en in de motivering wordt uitgelegd waarom dat is geschied.
“4.2.Naar het oordeel van het Gerecht dient, zoals [A] ook heeft gesteld, bij de vaststelling van hetgeen tussen partijen is overeengekomen eveneens het (hieronder in 2.2 weergegeven) prospectus te worden betrokken. In de (hiervoor in 2.3 weergegeven) koopovereenkomst is immers bepaald dat ook worden verkocht en geleverd ‘the items described and mentioned in the “Business for Sale” document prepared by Seller which is made a part of this contract’. [de cliënt] heeft weliswaar betwist dat deze prospectus van haar afkomstig is, maar in het licht van het gemotiveerde en met stukken onderbouwde betoog van [A] dat het prospectus wel van [de cliënt] afkomstig is, de omstandigheid dat op het prospectus het logo en de naam van [B] staat vermeld en het feit dat de titel van het prospectus “Business for Sale” overeenkomt met de aanduiding van het stuk dat blijkens de overeenkomst onderdeel van die overeenkomst is gemaakt, treft deze enkele betwisting geen doel.
(…)
De waarde en feitelijke staat van de activa
4.6. Blijkens de koopovereenkomsten het daarvan deel uitmakende prospectusheeft [de cliënt] onder meer tien 11 ft Boston Whaler 110 Sports boten, een 16 ft Boston WhalerDauntless en een 34 ft Formula PC Yacht aan [A] verkocht. [A] heeft met betrekking tot deze boten gestelddat het Formula jacht ernstige gebreken vertoond aan de motoren en benzinetanken dat de 16 ft Boston Whalter Dauntless gezonken is geweest en daarom nog ‘salvage value’ kent. Volgens [A] heeft [de cliënt] de gebreken aan de boot verhuld door de motor te laten verven en de alarmsystemen ten aanzien van de oliedruk en het brandstoflek onklaar te laten maken. Door de gebreken niet te melden en deze te verhullen heeft [de cliënt] hem opzettelijk op het verkeerde been gezet over de aarde van de activa en is van een kunstgreep sprake waardoor bedrog aanwezig is, aldus [A]. [de cliënt] op haar beurt heeft bestreden dat het Formula-jacht gebreken vertoond.
4.7. Omdat [de cliënt] niet heeft weersproken dat de 16 ft Boston Whaler Dauntless gezonken is geweest, moet van de juistheid van deze stelling worden uitgegaan. Ditzelfde geldt voor de omstandigheid dat [de cliënt] dit feit (te weten het gezonken zijn van de boot), zoals [A] heeft gesteld en [de cliënt] niet heeft weersproken, niet aan [A] heeft gemeld.Met betrekking tot het Formula jacht geldt voorts dat de enkele betwisting door [de cliënt] dat van de gestelde gebreken sprake is, in het licht van de met de verklaringen van [C] (een gecertificeerd boottechnicus en kapitein) en [D] (die werkzaamheden aan het Formula jacht heeft verricht) onderbouwde betoog van [A] niet kan slagen. [de cliënt] heeft weliswaar gesteld dat deze verklaringen als onbetrouwbaar buiten beschouwing moeten worden gelaten, maar zij heeft geen feiten en/of omstandigheden gesteld die deze, door [A] betwiste stelling schragen. Als onvoldoende weersproken moet dan ook worden aangenomen dat ook het Formula jacht (reeds voor de koop) de gestelde gebrek vertoond, dat [de cliënt] van deze gebreken op de hoogte was en dat zij deze heeft verhuld en bewust verzwegen.
4.8. Omdat [de cliënt] de gebreken opzettelijk heeft verzwegen terwijl zij deze had moeten melden en de gebreken daarnaast heeft verhuld, is ten aanzien van de waarde en de staat van de activa van de verkochte onderneming bedrog aanwezig. Dergelijke gebreken aan de boten zijn immers van evident belang bij het bepalen van de waarde van de activa van de onderneming.
Met derden gesloten overeenkomsten
4.9.[A] heeft voorts gesteld dat [de cliënt] in het prospectus in strijd met de waarheid over een water-shuttle overeenkomst met het Princess Casino in Port de Plaisance spreekt en in strijd met de waarheid heeft voorgespiegeld dat via de website van CNN en in diverse reismagazines voor [B] reclame is gemaakt. Nu, zoals hiervoor is overwogen, het prospectus deel uitmaakt van de overeenkomst en [de cliënt] niet heeft weersproken dat – anders dan in deze prospectus staat vermeld – geen sprake (meer) is van een water-shuttle overeenkomst en dat geen reclame op onder meer de CNN-website is gemaakt, moet ook van de juistheid van deze stelling van [A] worden uitgegaan. Ook in dit opzicht is bij de totstandkoming van de koopovereenkomst derhalve sprake van bedrog.
4.10. [A] heeft gesteld, en [de cliënt] heeft niet, althans onvoldoende gemotiveerd weersproken, dat hij de koopovereenkomst niet zou hebben gesloten als het voormelde bedrog niet had plaatsgehad. Gelet hierop en gelet op de omstandigheid dat met name de boten en gestelde water-shuttle overeenkomst een belangrijk onderdeel zijn van de bedrijfsvoering van de gekochte onderneming en daarmee van de koopovereenkomst, is het Gerecht van oordeel dat de koopovereenkomst door bedrog tot stand is gekomen en derhalve vernietigbaar is.”
2.5.
De voor de beoordeling relevante passages uit het hoger beroepsvonnis d.d. 9 oktober 2015 luiden als volgt:
2.3. Het GEA heeft overwogen dat het prospectus moet worden betrokken bij de vaststelling van hetgeen is overeengekomen. Hiertegen is grief 1 gericht met het betoog dat [de cliënt] c.s. [A] c.s. niet op het bestaan van het prospectus hebben gewezen, dat [A] c.s. het kennelijk zelf van het internet hebben gehaald, dat de verwijzing in art. 1 van het koopcontract naar het prospectus uit een eerder door [de cliënt] c.s. opgesteld concept afkomstig is en per abuis niet eruit is gehaald, dat het prospectus niet door partijen is geparafeerd en dat er een bill of sale is opgesteld. Het betoog faalt. De vraag of het prospectus deel uitmaakt van de koopovereenkomst moet worden beantwoord aan de hand van de Haviltex-maatstaf. De door [de cliënt] c.s. gehanteerde argumenten doen er niet aan af dat [A] c.s. uit de verwijzing in art. 1 van het koopcontract redelijkerwijs mochten afleiden dat het prospectus er deel van uitmaakte en dat [de cliënt] c.s. dat redelijkerwijs moesten begrijpen. De bill of sale kan bijdragen aan de uitleg van koopcontract bij de beantwoording van de vraag welke “boats” in art. 1 van het koopcontract worden bedoeld, maar dat is een reden om het prospectus buiten beschouwing te laten.
(…)
2.6. Grief 4 is gericht tegen rov. 4.7 van het bestreden vonnis, voor zover het GEA heeft overwogen dat [de cliënt] c.s. gebreken aan het Formula-jacht hebben verhuld en bewust verzwegen.
2.7.Ten tijde van het sluiten van de koopovereenkomst mochten [A] c.s. redelijkerwijs in elk geval verwachten dat het Formula-jacht de eigenschappen zou bezitten die voor een normaal gebruik ervan nodig zijn. Daartoe behoort dat de motoren in een zodanige staat zijn dat het verantwoord is toeristen met het jacht een vaartocht te laten maken. Onbetwist staat vast dat het Formula-jacht ten tijde van de koop niet aan die eis voldeed. [de cliënt] c.s. beroepen zich erop dat ……. in juni 2012 de boten heeft geïnspecteerd en dat toen is afgesproken dat [de cliënt] c.s. de boot “charter ready” zouden maken, maar dat beroep kan hen niet baten, omdat het er juist op wijst dat de gebreken aan het Formula-jacht pas aan het licht zijn gekomen nadat de koop in januari 2012 was gesloten. [de cliënt] c.s. hebben niet betwist dat zij in januari 2012 ook al wisten dat het Formula-jacht niet aan de eisen voldeed en dat zij dat toen niet aan [A] c.s. hebben medegedeeld. Ook hebben zij niet aangevoerd dat het achterwege blijven van die mededeling door iets anders is veroorzaakt dan door de omstandigheid dat zij de gebreken aan het Formula-jacht opzettelijk hebben verzwegen.
2.8. Grief 5 is gericht tegen rov. 4.9. van het bestreden vonnis, waarin het GEA heeft overwogen dat er sprake is van bedrog doordat in het prospectus in strijd met de waarheid staat vermeld dat [B] activiteiten met een water shuttle verricht op basis van een overeenkomst met Princess Casino, en dat er reclame is gemaakt op de website van CNN en in diverse reismagazines.
2.9.Voor zover de grief aanvoert dat het prospectus geen deel uitmaakt van de koopovereenkomst, faalt het op de gronden als vermeld bij de bespreking van grief 1. Opmerking verdient dat art. 1 van het koopcontract ook verwijst naar “all rights under any contracts related to the Business”, en direct daarna in dat verband naar het prospectus.
Anders dan bij de grief wordt aangevoerd, wordt in het prospectus de indruk gewekt dat de water shuttle een belangrijke bron van inkomsten is. Dat blijkt niet alleen uit hetgeen onder “marketing analysis” staat over “large scale marketing (…) as part of the agreement for the Water Shuttle”, maar ook uit hetgeen onder “cash flow analysis” staat, waarbij afzonderlijke prognoses zijn gepresenteerd voor “water shuttle revenu”, en uit hetgeen onder “inventory/marketing/services” over de water shuttle staat vermeld.
[A] c.s. mochten op grond van deze vermeldingen uitgaan van het bestaan van een overeenkomst met Princess Casino als omschreven in het prospectus, ook zonder een afschrift van de overeenkomst te hebben gezien. In het prospectus staat ook vermeld dat er in het verleden reclame is gemaakt op de website van CNN en in diverse reismagazines. De aanname van het GEA dat deze vermelding in strijd met de waarheid is, is in hoger beroep betwist. Dat staat voor het Hof dus niet vast.
2.10. Grief 6 is gericht tegen het oordeel van het GEA dat de koopovereenkomst door bedrog tot stand is gekomen en derhalve vernietigbaar is.
Ook indien rekening ermee wordt gehouden dat in hoger beroep niet vaststaat dat 16ft Boston Whale Dauntless gezonken is geweest (zie rov. 2.5. hiervóór) en evenmin dat de vermelding in het prospectus over reclame in het verleden in strijd met de waarheid is (zie rov. 2.9)blijft overeind dat hetgeen is komen vast te staan in verband met de staat van het Formula-jacht(zie rov. 2.7) ende mededelingen over een overeenkomst met Princess Casino(zie rov. 2.9) ernstig genoeg is om te spreken van bedrog dat vernietiging van de gehele koopovereenkomst rechtvaardigt. De grief faalt dus. Dit brengt mee dat bewijslevering over het zinken van de 16 ft Boston Whale Dauntless en over reclame in het verleden bij gebrek aan belang achterwege kan blijven.”
2.6.
Bij brief van 19 februari 2016 heeft mr. Van den Bosch namens [de cliënt] [de advocaat] aansprakelijk gesteld voor beroepsfouten in de beide procedures en is de overeenkomst van opdracht tussen [de cliënt] en [de advocaat] buitengerechtelijk ontbonden wegens de toerekenbare tekortkoming van [de advocaat]. [de advocaat] heeft zijn aansprakelijkheid niet erkend en heeft evenmin het door [de cliënt] aan hem betaalde bedrag voor zijn dienstverlening aan hem terugbetaald. [de advocaat] heeft zich beroepen op een retentierecht wat betreft het verzoek van [de cliënt] om alle originele processtukken aan hem te geven omdat nog niet alle declaraties van [de advocaat] door [de cliënt] zijn betaald.

3.Het geschil in de hoofdzaak en in het incident

3.1.
De vorderingen van [de cliënt] in de hoofdzaak strekken ertoe dat het Gerecht, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, voor recht zal verklaren dat [de advocaat] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van zijn contractuele verplichtingen uit hoofde van een met [de cliënt] gesloten overeenkomst van opdracht. [de cliënt] verzoekt het Gerecht verder om [de advocaat] te veroordelen tot betaling van schadevergoeding, nader op te maken bij staat en te vereffenen ingevolge de wet. Verder wordt het Gerecht verzocht om voor recht te verklaren dat de voormelde overeenkomst is ontbonden en dat [de advocaat] wordt veroordeeld USD 22.234,46 aan [de cliënt] te betalen, zulks met nevenvorderingen en met veroordeling van [de advocaat] in de proceskosten.
3.2.
In het incident verzoekt [de cliënt] om [de advocaat] te veroordelen tot afgifte van het volledige originele dossier.
3.3.
[de advocaat] concludeert, zowel in het incident als in de hoofdzaak, om bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, de vorderingen van [de cliënt] af te wijzen, met veroordeling van [de cliënt] in de proceskosten.
3.4.
Op de argumenten van partijen zal het Gerecht hierna ingaan, voor zover zij relevant blijken voor de uitkomst van de procedure.

4.De beoordeling in de hoofdzaak

Inleiding
4.1.
d[e cliënt] stelt dat [de advocaat] als zijn advocaat beroepsfouten heeft begaan. De verwijten aan het adres van [de advocaat] zien op de kwesties van het Formula-jacht en het Prospectus. [de cliënt] stelt dat als [de advocaat] zijn werk goed zou hebben gedaan de rechter nooit de koopovereenkomst met [A] wegens bedrog zou hebben vernietigd. En dan zou [de cliënt] ook niet de opdracht van dienstverlening buitengerechtelijk hebben ontbonden. [de advocaat] stelt gemotiveerd dat hij zijn werk naar behoren heeft gedaan.
4.2.
Het Gerecht overweegt het volgende. Wat betreft het Formula-jacht heeft het Gerecht in het vonnis in eerste aanleg en in dat in hoger beroep onder de vaststaande feiten
onderstreeptwelke gedeeltes van deze uitspraken hierop zien. Wat betreft het Prospectus zijn de betreffende tekstgedeeltes
vet gedrukt.Uit lezing van beide uitspraken volgt dat zowel de kwestie van het Formula-jacht als die van het Prospectus dragende overwegingen in beide vonnissen zijn om tot bedrog te concluderen.
4.3.
De door het Gerecht toe te passen norm is te vinden in het arrest d.d. 29 mei 2015 van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2015:1406). Het uitgangspunt is dat een advocaat als beroepsbeoefenaar de zorgvuldigheid dient te betrachten die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot mag worden verwacht. De advocaat mag zijn cliënt daarbij niet onnodig blootstellen aan voorzienbare en vermijdbare risico’s.
4.4.
Door [de advocaat] wordt de feitelijke grondslag van de verwijten bestreden. Het Gerecht dient dus eerst te beoordelen of de aangevoerde feiten zijn komen vast te staan en de verwijten kunnen dragen. Als die feiten komen vast te staan moet worden beoordeeld of de verwijten een schending opleveren van de door de Hoge Raad gegeven norm. Als geoordeeld wordt tot aansprakelijkheid dan kan de gevorderde verklaring voor recht worden gegeven en kan in de schadestaat procedure worden geprocedeerd over, kort gezegd, de verweren die door [de advocaat] worden aangevoerd in het kader van de artikelen 6:96 e.v. BW. In de onderhavige procedure, als wordt geoordeeld dat sprake is van aansprakelijkheid, dient nog wel te worden beslist over de verweren van [de advocaat] betreffende de exoneratieclausule in zijn algemene voorwaarden, de ontvankelijkheid van [de cliënt] ten aanzien van een van de “[de advocaat]-gedaagden” en zijn verzoek om een toewijzend vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
Het Formula-jacht
4.5.
De verwijten van [de cliënt] aan [de advocaat] betreffende het Formula-jacht, zoals weergegeven in het verzoekschrift, zijn de volgende:
“[de advocaat] c.s. hebben nagelaten te betwisten dat de motoren van het Formula-jacht op het moment van sluiten van de Koopovereenkomst in januari 2012 niet functioneerden”(alinea 56 verzoekschrift);
[de advocaat] heeft nagelaten het Certificate of Seaworthiness d.d. 28 maart 2011 en een soortgelijk bewijs uit 2012 te gebruiken. Deze bewijsstukken zijn door [A] bij conclusie van antwoord in de procedure in eerste aanleg reeds in het geding gebracht (alinea 61 verzoekschrift);
[de advocaat] heeft nagelaten zich op andere relevante feiten te beroepen zoals dat in de koopovereenkomst is vermeld dat normale slijtage aan de het tweedehands Formula-jacht voor rekening en risico van [A] zou komen, dat er door partijen een afwijkende afspraak is gemaakt inhoudende dat [de cliënt] voor reparatie van het Formula-jacht zou zorgen en dat die reparatie daadwerkelijk is uitgevoerd (alinea’s 69-78 verzoekschrift);
[de advocaat] heeft nagelaten juridische argumenten aan te voeren: zo is hij niet ingegaan op de vereiste bestanddelen voor bedrog en dwaling, de wettelijke bepalingen over de koopovereenkomst en de aanvullende door [de cliënt] nagekomen afspraak tot reparatie waardoor er alsnog sprake was dat het Formula-jacht aan de conformiteitsvereisten zou voldoen (alinea’s 79-92 verzoekschrift).
4.6.
Door [de advocaat] worden deze verwijten inhoudelijk weersproken.
4.7.
Het Gerecht overweegt betreffende het Formula-jacht het volgende. Bij conclusie van repliek in conventie en van antwoord in reconventie schrijft [de advocaat] namens [de cliënt] het volgende:
Onder 2:
“[A] wilde [het Formula-jacht] niet in eigendom accepteren zonder dat reparatie aan een van de motoren eerst door [de cliënt] uitgevoerd zou worden.”
Onder 24:
“Nogmaals, [de cliënt] ontkent dat [het Formula-jacht] gebrekkig zou zijn, terwijl, in geval Uw Gerecht het onrechte zou aannemen dat zulks wel het geval zou zijn, dit een succesvol beroep op dwaling in de weg staat (…).”
Onder 26:
“[A] wilde de [het Formula-jacht] niet in eigendom accepteren zonder dat reparatie aan een van de motoren eerst door [de cliënt] uitgevoerd zou worden.” en verderop: “De conclusie die daaruit volgt spreekt voor zich; de door [A] overgelegde documenten zijn te kwalificeren als goedkeuringsdocumenten.”
In de conclusie van dupliek in reconventie onder 12:
“[de cliënt] persisteert dat [het Formula-jacht] gebrekkig zou zijn, terwijl, in geval Uw Gerecht het onrechte zou aannemen dat zulks wel het geval zou zijn, dit een succesvol beroep op dwaling in de weg staat nu er slechts één (1) boot van de twaalf (12) in meer of mindere mate gebrekkig zou zijn. Conclusie is dan ook dat een succesvol beroep op dwaling zijdens [A] afgewezen dient te worden. Hieruit volgt logischerwijs dat er evenmin sprake is van bedrog. Bedrog is immers een handelen of nalaten met het oogmerk een ander te misleiden (zie Asser/Hartkamp&Sieburgh 6-III*2010, nr. 251). Daarvan is het onderhavige geval evident geen sprake.”
4.8.
Het Gerecht overweegt dat uit deze citaten volgt dat, wat betreft de eerste aanleg, de verwijten van [de cliënt] geen doel treffen. Verwijt a wordt weerlegd door de conclusie van antwoord onder 2, 24 en 26. Verwijt b door de laatste volzin van 26. Verwijt c door 2 en 26. Verwijt d door dupliek in reconventie onder 12, waarbij het Gerecht wel aantekent dat in de aangehaalde processtukken inderdaad niet met zoveel woorden door [de advocaat] wordt gesteld dat het [Formula-jacht] door [de cliënt] zou worden gerepareerd. Ten aanzien van de eerste aanleg is de overwegende conclusie evenwel dat de verwijten onvoldoende feitelijke grondslag hebben.
4.9.
Dan de memorie van grieven en de pleitnota van [de advocaat] over het Formula-jacht. In de memorie van grieven wordt hierover het volgende gezegd:
In grief 4 (alinea 12 tot en met 17) voert [de advocaat] aan dat rechtsoverweging 4.7. van het vonnis in eerste aanleg niet klopt. In de toelichting wijst [de advocaat] erop dat door [de client] nooit is betwist dat er gebreken kleven aan het Formula-jacht en uit de schriftelijke verklaring van de heer ……. volgt dat
“[de cliënt] heeft toegezegd om [het Formula-jacht] te laten repareren zodat deze “charter ready’ zou zin.”Deze toezegging is [de cliënt] nagekomen en uitgelegd wordt hoe dat is geschied. Aldus heeft [de cliënt] geen gebreken verzwegen zodat er geen sprake is van bedrog. De kwestie van het Formula-jacht rechtvaardigt geen vernietiging wegens bedrog van de complete koopovereenkomst.
In de pleitnota:
Onder 7: de gebreken aan het Formula-jacht zijn gerepareerd;
Onder 27: voor de koop is er een aantal gebreken ontdekt / [de cliënt] heeft toegezegd aan [A] die te zullen laten repareren / de boot is naar de werf Global Marine gebracht voor reparatie;
4.10.
Het Gerecht is van oordeel dat uit de passages in de memorie van grieven en de pleitnota hetzelfde volgt als in eerste instantie door hem is aangevoerd. Daarbij geldt dat in hoger beroep door [de advocaat] wel duidelijk naar voren is gebracht dat het Formula-jacht zou worden gerepareerd.
4.11.
Tussenconclusie (1) van het Gerecht betreffende de verwijten rondom het Formula-jacht is dat deze verwijten geen feitelijke grondslag hebben.
Het Prospectus
4.12.
De verwijten van [de cliënt] aan [de advocaat] betreffende het Prospectus zijn de volgende:
e.
het door [A] bij conclusie van antwoord overgelegde Prospectus is vals. [de cliënt] heeft dat aan [de advocaat] medegedeeld. [de advocaat] heeft bij repliek in eerste aanleg aangevoerd dat het Prospectus nooit onderdeel is geweest van de koopovereenkomst en dat [de cliënt] er niet mee bekend is omdat hij dit Prospectus pas voor het eerst in de procedure onder ogen krijgt. [de advocaat] deelt niet mede dat het Prospectus vals is. Bij dupliek herhaalt [de advocaat] dit zonder inhoudelijk [A]’s standpunten hierover concreet te betwisten. Hierdoor kon het Gerecht dus wegens onvoldoende betwisting beslissen dat het Prospectus onderdeel uitmaakte van de koopovereenkomst (alinea’s 97-109 verzoekschrift);
f.
in de hoger beroepsprocedure heeft [de advocaat] – bewust of onbewust – een ander onjuist standpunt ingenomen, namelijk dat het Prospectus wel bestond en dat dit een door [de cliënt] opgesteld document betrof. Dat was in afwijking van hetgeen door [de advocaat] in eerste aanleg werd aangevoerd en ook hetgeen hij in een mailbericht aan [de cliënt], in de e-mail bij de concept memorie van grieven, mededeelde, namelijk
“… I have maintained the position that the prospectus (brochure) did not form part of the agreement.”In de memorie van grieven stelt [de advocaat] namelijk dat [A] het prospectus, opgesteld door [de cliënt] in het kader van een eerdere verkooppoging, zelf van het internet heeft gehaald. Bovendien: dit standpunt klopt niet. Het Prospectus is niet door [de cliënt] gemaakt. Hierdoor heeft [de advocaat] de processuele positie van [de cliënt] ernstig geschaad. Door dit standpunt en de gebrekkige grief op dit punt was [de cliënt]’s hoger beroep bij voorbaat kansloos. De grief had moeten inhouden dat het Prospectus een vervalst document was (verzoekschrift alinea’s 110-126 verzoekschrift).
4.12.
Door [de advocaat] worden deze verwijten inhoudelijk weersproken.
4.13.
Het Gerecht overweegt betreffende het Prospectus het volgende. Bij conclusie van repliek in conventie en van antwoord in reconventie schrijft [de advocaat] namens [de cliënt] het volgende:
Onder 9:
“In dat verband, ten aanzien van de zogenaamde prospectus, mission statement en marketing analyses stelt [de cliënt] dat deze nimmer een onderdeel geweest zijn van de (onderhandelingen van) de overeenkomst ten aanzien van de (onderhandelingen van) de overeenkomst ten aanzien van [B]. Sterker nog, [de cliënt] is niet bekend met deze documenten en heeft ze nu pas voor het eerst onder ogen gekregen. Voormelde documenten zijn, met andere woorden, niet afkomstig van [de cliënt] (…).; [de cliënt] ontkent derhalve dat voormelde documenten onderdeel zijn van de koopovereenkomst. (…) In zover [A] onverkort het standpunt in blijft nemen dat voormelde documenten wel deel uit maken van de koopovereenkomst dan dient op hem de bewijslast zulks te onderbouwen.”
Onder 10:
“Met andere woorden, voormelde financiële gegevens noch de zogenaamde prospectus, (…) hebben in de ruimste zin des woord geen deel uitgemaakt van de overeenkomst in kwestie. Zij kunnen derhalve niet als grondslag dienen om met succes een beroep op bedrog dwaling zijdens [A] aan te nemen danwel grondslag bieden om [de cliënt] (in conventie) haar vordering te ontzeggen danwel de vorderingen van [A] in reconventie toe te wijzen.”
Onder 24: hier wordt een en ander herhaald en in de sleutel van de vereisten van dwaling gezet.
Conclusie van dupliek in reconventie onder 4:
“Wellicht ten overvloede, nogmaals, ten aanzien van het zogenaamde prospectus, (…) stelt [de cliënt] dat deze nimmer een onderdeel geweest zijn van de (onderhandelingen van) de overeenkomst ten aanzien van [B]. Nogmaals, in de conclusie van repliek zijdens [de cliënt] is reeds naar voren gebracht dat [de cliënt] was niet bekend met deze documenten, terwijl zij niet afkomstig zijn van [de cliënt] en/of [B] ; [de cliënt] ontkent derhalve dat voormelde documenten onderdeel zijn van de koopovereenkomst (…).”
4.14.
Het Gerecht overweegt, wat betreft de eerste aanleg, het volgende. Duidelijk is dat in de namens [de cliënt] in eerste aanleg ingediende processtukken het standpunt van [de cliënt] betreffende het Prospectus consistent is. [de cliënt] is niet bekend met het Prospectus en het kan dus ook geen onderdeel hebben uitgemaakt van de koopovereenkomst. In het verzoekschrift onder 97 tot en met 109 wordt niet uitgelegd hoe [de advocaat] deze stelling inhoudelijk meer of anders had moeten betwisten. [de cliënt] volstaat met verwijzing naar r.o. 4.2. van het vonnis in eerste aanleg en concludeert dat dus daaruit volgt dat er onvoldoende is betwist. Van een partij die zich beroept op aansprakelijkheid wegens een kunstfout van zijn advocaat mag worden verwacht dat hij gemotiveerd stelt hoe zijn advocaat voormelde stelling van [de cliënt] dan wel had moeten betwisten. Het enkele feit dat in het vonnis wordt overwogen dat deze stelling onvoldoende is betwist maakt immers nog niet dat de advocaat om die reden aansprakelijk is wegens een beroepsfout. Ten aanzien van verwijt e. oordeelt het Gerecht dus dat ook dit verwijt onvoldoende feitelijke grondslag heeft.
4.15.
Dan de memorie van grieven en de pleitnota van [de advocaat] over het Prospectus. In de memorie van grieven wordt hierover het volgende geschreven:
Grief 1 richt zich tegen het oordeel dat het Prospectus tussen partijen is overeengekomen (r.o. 4.6. van het vonnis in eerste aanleg). In de toelichting wordt uitgelegd hoe het komt dat op het prospectus het logo en de naam van [B] staat en dat de titel is: “Business for sale”. Uitgelegd wordt dat dit prospectus door [de cliënt] werd gebruikt bij een eerdere verkooppoging (2010), dat het kennelijk nog op internet te vinden was en dat [A] het daar vanaf heeft gehaald om het naar eigen inzichten te gebruiken in de procedure tegen [de cliënt]. Weliswaar wordt in de overeenkomst verwezen naar een document getiteld “Business for Sale” maar dat is een vergissing omdat deze verwijzing per abuis is in een eerder concept van de koopovereenkomst van de koopovereenkomst, opgesteld door [de cliënt], is geslopen. Het was [de cliënt] niet opgevallen dat deze verwijzing er nog instond en dat was niet verbazingwekkend omdat het Prospectus nooit tussen partijen is besproken. Het Prospectus is, anders dan alle andere bijlagen bij de koopovereenkomst, niet per pagina geparafeerd. Ook uit het feit dat er naast de koopovereenkomst een Bill of Sale was waarin de verkochte boten specifiek zijn omschreven volgt dat de Prospectus dus geen onderdeel uitmaakte van de koopovereenkomst. [de advocaat] biedt aan de beide dames [de cliënt] als getuigen te laten horen hierover.
Ook grief 5 richt zich tegen het oordeel van het Gerecht dat het Prospectus is overeengekomen (r.o. 4.9.). In de toelichting wordt op specifieke onderdelen uit het Prospectus ingegaan en wordt uitgelegd wat daarvan destijds (in 2010) de achtergrond en waarom dat ten tijde van de koopovereenkomst met [A] niet, of slechts op andere wijze, van toepassing kan zijn.
In grief 6 wordt daarop voortgeborduurd door uit te leggen dat r.o. 4.10 van het vonnis in eerste aanleg dus niet klopt omdat er geen sprake is van bedrog (het Prospectus maakte immers geen deel uit van de koopovereenkomst) en de daarin vermelde water shuttle overeenkomst een te gering belang vertegenwoordigde om de koopovereenkomst geheel te vernietigen.
In de pleitnota:
Onder 10 en 11 wordt samengevat herhaald wat er in grieven 1 en 5 is gezegd. Daaraan wordt toegevoegd:
“Het klopt dat in eerste aanleg namens [de cliënt] is gesteld dat dit document niet van haar afkomstig zou zijn. Dit kan worden toegeschreven aan een misverstand/miscommunicatie tussen [de cliënt] en haar gemachtigde. Relevant is in ieder geval dat het prospectus geen onderdeel uitmaakte van de tussen [de client] en [A] gemaakte afspraken. “
In alinea’s 43 en 44 beredeneert [de cliënt], met name aan de hand van de overeengekomen koopprijs, dat het Prospectus geen onderdeel kan zijn van de koopovereenkomst. Er zitten teveel afwijkingen tussen de beide documenten.
4.16.
Het Gerecht overweegt het volgende. [de cliënt] hamert er in verwijt f op dat [de advocaat] het standpunt had moeten innemen dat het Prospectus vals was. Dan was de grief geslaagd en had het Hof niet kunnen overwegen dat door uitleg het Prospectus onderdeel van de koopovereenkomst was geworden. [de advocaat] verweert zich hiertegen door te verwijzen naar zijn correspondentie met [de cliënt] waarin [de cliënt], wat betreft de procedure in eerste instantie, nooit heeft medegedeeld dat er sprake was van een valse overeenkomst. Vandaar de argumentatie in eerste instantie. Bovendien voert [de advocaat] aan dat de concept-memorie van grieven daags voor indiening, via de Amerikaanse advocaat van [de cliënt], ter kennis is gebracht. Deze is door [de cliënt] via google-translate vertaald van het Nederlands naar het Engels zonder dat [de cliënt] aangaf zich met de tekst op dit punt niet te kunnen verenigen. Door [de cliënt] wordt niet aangevoerd dat zij te weinig leestijd heeft gehad. Voorts geldt dat in de pleitnota wordt uitgelegd hoe het komt dat er een ander standpunt dan in eerste instantie wordt ingenomen. Met [de advocaat] is het Gerecht het eens dat [de cliënt] hem veel eerder openheid van zaken had moeten geven over de ontstaansgeschiedenis van het Prospectus. Verder overweegt het Gerecht dat [de advocaat] heeft aangevoerd de dames [de cliënt] als getuigen te horen over het Prospectus. Ook overweegt het Gerecht dat [de cliënt] zelf innerlijk tegenstrijdige stellingen betrekt. Eerst is het dat zij het Prospectus niet kennen, dan is het dat zij, althans hun verkoopmakelaar, dat hebben opgesteld en door [A] aangepast en vervolgens dat het Prospectus vervalst is. Tot slot geldt dat het Gerecht, anders dan [de cliënt] meent, er niet zonder meer van uitgaat dat als er gesteld zou worden dat het Prospectus een vervalsing is, het oordeel van het Hof anders zou gaan luiden, gelet op de hieraan tegenstrijdig stellingen die namens [de cliënt] in eerste aanleg zijn betrokken.
4.17.
Uitgaande hiervan oordeelt het Gerecht, als tussenconclusie (2), dat ook verwijt f niet opgaat. De feitelijke grondslag is niet komen vast te staan terwijl bovendien duidelijk wordt dat [de advocaat] de nodige inhoudelijke argumenten heeft aangedragen om het Hof ervan te overtuigen dat het Prospectus niet onderdeel van de overeenkomst kan hebben uitgemaakt.
Conclusie
4.18.
De slotsom is dat de feitelijke grondslag van de eventuele beroepsaansprakelijkheid van [de advocaat] niet is komen vast te staan. De vorderingen in de hoofdzaak van [de cliënt] moeten dus worden afgewezen. Evenmin is er sprake van een toerekenbare tekortkoming die ontbinding van de opdracht tot dienstverlening rechtvaardigt. Ook de daarmee verband houdende vorderingen worden afgewezen. Op de overige argumenten van partijen behoeft het Gerecht hierdoor niet in te gaan. Als overwegend in het ongelijk gestelde partij wordt [de cliënt] in de proceskosten veroordeeld.

5.De beoordeling in het incident

Het Gerecht is van oordeel dat ook deze vordering moet worden afgewezen. Naar Sint Maartense maatstaven mag een advocaat zich op zijn retentierecht beroepen indien de cliënt nog niet zijn declaraties heeft betaald. Dat is ook bevestigd in het Dekenadvies in deze zaak waarin [de cliënt] de gelegenheid is geboden het door hem betwiste bedrag op de Dekenrekening te storten waarna [de advocaat] gehouden is het dossier over te dragen. [de cliënt] heeft het Dekenadvies niet opgevolgd en [de advocaat] voert aan dat hij zekerheid nodig heeft voor de uitstaande betaling. Mede in ogenschouw genomen hetgeen hiervoor is overwogen oordeelt het Gerecht dat aldus het retentierecht door [de advocaat] rechtsgeldig wordt ingeroepen. Als overwegend in het ongelijk gestelde partij dient [de cliënt] in de proceskosten te worden veroordeeld, die door het Gerecht op nihil worden gesteld nu de standpunten in dit geschil zeer kort zijn verwoord in de processtukken in de hoofdzaak.

6.De beslissing in de hoofdzaak en in het incident

Het Gerecht in Eerste Aanleg:
rechtdoende in de hoofdzaak en in het incident,
wijst de vorderingen van [de cliënt] af,
veroordeelt [de cliënt] in de proceskosten, aan de zijde van [de advocaat] begroot op nihil aan verschotten en op NAf 2.500,00 aan salaris gemachtigde en verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J.J. van Rijen, rechter in dit gerecht, en in het openbaar uitgesproken op 18 juli 2017 in aanwezigheid van de griffier.