ECLI:NL:OGEAM:2017:45

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
25 augustus 2017
Publicatiedatum
29 augustus 2017
Zaaknummer
KG 2017/81
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing loonvordering in kort geding wegens complexiteit van de zaak

In deze zaak, die op 25 augustus 2017 door het Gerecht in Eerste Aanleg van Sint Maarten werd behandeld, diende een werknemer een kort geding in tegen zijn werkgever. De werknemer, die sinds 2002 in dienst was, had te maken met een demotie en een aanzienlijke salarisverlaging per december 2016. De werkgever stelde dat deze maatregelen noodzakelijk waren vanwege het niet opvolgen van instructies door de werknemer en ongepast gedrag. De werknemer vorderde in kort geding betaling van achterstallig loon, doorbetaling van toekomstig loon en wedertewerkstelling in zijn oude functie, met nevenvorderingen zoals een proceskostenveroordeling.

Tijdens de mondelinge behandeling op 11 augustus 2017 werd duidelijk dat de werkgever de werknemer in een lagere functie had geplaatst en dat het salaris was verlaagd van ongeveer USD 45.000 naar USD 25.000 per maand. De werkgever had echter aangegeven dat de werknemer zich na de demotie beter gedroeg en bereid was om in december 2017 opnieuw te overleggen over het salaris. Het Gerecht oordeelde dat de zaak te complex was voor een kort geding, omdat het onduidelijk was of de bodemrechter de vorderingen van de werknemer zou toewijzen. De werknemer had geen bewijs geleverd dat hij in financiële problemen verkeerde door de salarisverlaging.

Uiteindelijk wees het Gerecht de vorderingen van de werknemer af en veroordeelde hem in de proceskosten. Het vonnis benadrukte dat de werknemer in de proceskosten moest worden veroordeeld, aangezien hij als overwegend in het ongelijk gestelde partij werd beschouwd. Het vonnis werd uitgesproken door rechter A.J.J. van Rijen en is openbaar gemaakt op dezelfde datum.

Uitspraak

Vonnis van 25 augustus 2017
Zaaknummer: KG 2017/81
Vonnisnr.
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN
Vonnis in kort geding
inzake
[de werknemer],
wonende te Sint Maarten,
eiser,
gemachtigde: mr. V.L. van der Vliet,
tegen
de naamloze vennootschap [de werkgever],
gevestigd te Sint Maarten,
gedaagde,
gemachtigde: mr. J. Deelstra.
Partijen worden hierna aan als “de werknemer”, respectievelijk “de werkgever”.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het Gerecht heeft kennis genomen van de volgende processtukken:
verzoekschrift met producties d.d. 26 juni 2017,
verweerschrift met producties,
brief van mr. Deelstra met extra productie,
pleitnota namens de werknemer,
pleitnota namens de werkgever.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 11 augustus 2017 in aanwezigheid van partijen. De werkgever werd vertegenwoordigd door mevrouw ………., assistent General Manager en mevrouw ………, hoofd personeelszaken. De griffier heeft van het verhandelde aantekening gehouden.
1.3.
Vonnis is bepaald op heden.

2.De vaststaande feiten

2.1.
Sinds 2002 is de werknemer in loondienst werkzaam voor de werkgever.
2.2.
Per december 2016 heeft de werkgever de werknemer in een lagere functie gezet. Tevens is zijn salaris aanzienlijk verlaagd. Een en ander is geschied omdat de werknemer, volgens de werkgever, meerdere malen redelijke instructies niet heeft opgevolgd. Daarvoor heeft de werkgever aan de werknemer schriftelijke waarschuwingen gegeven.
2.3.
Ondanks schriftelijke sommaties heeft de werkgever de werknemer niet in zijn oude functie willen terugplaatsen en evenmin is het vertrouwde salaris aan hem betaald.

3.De vorderingen en het verweer

3.1.
De vorderingen van de werknemer strekken ertoe dat het Gerecht, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, de werkgever veroordeelt tot betaling van achterstallig loon (circa USD 55.000,00), de wettelijke verhoging en de wettelijke rente daarover, doorbetaling toekomstig loon en wedertewerkstelling in zijn vertrouwde functie, zulks met nevenvorderingen waaronder een proceskostenveroordeling.
3.2.
De werkgever concludeert tot niet-ontvankelijk verklaring van de werknemer in zijn vorderingen, althans dat het Gerecht deze zal afwijzen, met veroordeling van de werkgever in de proceskosten.

4.De beoordeling

4.1.
Het spoedeisend belang is met de aard van de vorderingen (loonvordering vanwege eenzijdige salarisvermindering en ongedaanmaking onterechte demotie) gegeven.
4.2.
Desalniettemin ziet het Gerecht zich genoodzaakt de vorderingen van de werknemer af te wijzen. Dit heeft te maken met het volgende. Criterium voor toewijzing van de vorderingen in kort geding is of het zeer waarschijnlijk is dat de bodemrechter de vorderingen van de werknemer zal toewijzen. De werknemer houdt zich bezig met de verkoop van time share rechten in het resort van de werkgever. Hij verdient daarmee ongeveer USD 45.000,00 bruto per maand. Dit salaris bestaat uit verschillende loonbestanddelen en wordt grotendeels berekend aan de hand van zijn verkoopomzet. Als gevolg van de demotie en de salarisverlaging verdient hij nu nog slechts USD 25.000,00 bruto per maand. De werkgever is zeer tevreden over zijn verkoopomzet maar is ontevreden over het extreme alcoholgebruik van de werknemer en zijn veel te vrijpostige gedrag jegens vrouwelijke (deels minderjarige) hotelgasten. Vandaar dat na meerdere schriftelijke waarschuwingen tot de demotie en de salarisverlagingen is besloten. Daarna zag de werkgever dat de werknemer geen alcohol meer dronk en zich fatsoenlijk wist te gedragen jegens de vrouwelijke hotelgasten zodat de werkgever concludeert dat deze disciplinaire maatregelen het beoogde effect hebben gehad. De werkgever heeft zich dan ook bereid verklaard in december 2017 met de werknemer te gaan praten om te bezien of hij weer zijn vertrouwde salaris kan gaan ontvangen, overigens niet met terugwerkende kracht.
4.3.
Partijen discussiëren over de vraag of het juridisch geoorloofd is om de werknemer in een lagere functie te zetten, maar vooral of de grote teruggang van salaris kan worden gebaseerd op enige rechtsregel, zulks tegen de achtergrond dat de werkgever ergens in december 2017 op dit besluit wil terugkomen voor de toekomst. Het Gerecht kan niet inschatten hoe de bodemrechter hierover zou oordelen, mede gelet op de uitvoerige argumentatie van partijen over en weer. Tevens is gesteld noch gebleken dat de werknemer in betalingsproblemen is komen te verkeren omdat hij in plaats van USD 45.000 per maand USD 25.000 per maand is gaan verdienen. Om deze redenen zal het Gerecht de vorderingen van de werknemer afwijzen.
4.4.
Ter zitting heeft het Gerecht aan partijen gevraagd of zij uitvoering willen geven aan artikel 228 lid 2 Rv. Daarin is vermeld dat als de zaak te ingewikkeld is voor een kort geding deze op eenstemmig verzoek kan worden verwezen naar de (in dit geval) EJ-rol en het Gerecht kan “doorpakken” door een bodemvonnis te wijzen in plaats van een kort geding vonnis. De werkgever was hiertoe bereid maar de werknemer niet.
4.5.
Als overwegend in het ongelijk gestelde partij dient de werknemer in de proceskosten te worden veroordeeld.

5.De beslissing

Het Gerecht in Eerste Aanleg:
rechtdoende in kort geding:
wijst de vorderingen af,
veroordeelt de werknemer in de proceskosten, aan de zijde van de werkgever begroot op nihil aan verschotten en op NA f 1.000,00 aan salaris gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J.J. van Rijen, rechter in dit gerecht, en in het openbaar uitgesproken op 25 augustus 2017 in aanwezigheid van de griffier.