ECLI:NL:OGEAM:2017:52

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
28 november 2017
Publicatiedatum
29 januari 2018
Zaaknummer
AR 2015/160
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroepsaansprakelijkheid van een advocaat en matigingsverweren

In deze zaak, die voor het Gerecht in Eerste Aanleg van Sint Maarten is behandeld, betreft het een vordering van een cliënt tegen zijn advocaat wegens beroepsaansprakelijkheid. De cliënt, vertegenwoordigd door mr. J.G. Snow, heeft de advocaat, gedaagde sub 1, aangesproken op schadevergoeding van maximaal USD 150.000,00, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 4 april 2008. De advocaat heeft verweer gevoerd, onder andere door te stellen dat er sprake is van een belangenafweging en dat hij niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor de beroepsfout die heeft geleid tot de schade. Gedaagde sub 2, een andere advocaat, is in deze procedure verstek gegaan.

Het Gerecht heeft in zijn vonnis van 28 november 2017 geoordeeld dat de matigingsverweren van de advocaat niet opgaan. Het Gerecht heeft overwogen dat de advocaat een commercieel kantoor heeft en dat hij zich had kunnen verzekeren tegen claims van beroepsaansprakelijkheid. De cliënt heeft recht op schadevergoeding, ongeacht de omstandigheden van de zaak. Het Gerecht heeft de vordering van de cliënt toegewezen en de gedaagden hoofdelijk veroordeeld tot betaling van het gevorderde bedrag, inclusief rente en proceskosten. De beslissing is genomen in het kader van de zorgplicht die advocaten hebben jegens hun cliënten, waarbij het Gerecht benadrukt dat cliënten grote financiële belangen aan hun advocaten toevertrouwen.

De uitspraak is gedaan in aanwezigheid van de griffier en is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Het vonnis is een vervolg op een eerder tussenvonnis van 18 juli 2017, waarin het Gerecht had bepaald dat de cliënt nog een akte mocht indienen. De zaak illustreert de verantwoordelijkheden van advocaten en de mogelijkheden voor cliënten om schadevergoeding te eisen bij beroepsfouten.

Uitspraak

Vonnis van 28 november 2017
Zaaknummer: AR 2015/160
Vonnisnr.
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN
Vonnis
in de zaak van
[de cliënt],
wonende te Sint Maarten,
eiser,
gemachtigde: mr. J.G. Snow
tegen
[advocaat 1],
wonende te Sint Maarten,
gedaagde sub 1,
gemachtigde: mr. A.A. Kraaijeveld
en
[advocaat 2],
zonder bekende woon- of verblijfplaats,
gedaagde sub 2,
tegen wie verstek is verleend.
Partijen worden hierna aangeduid als “[de cliënt]”, “[advocaat 1] ” en “[advocaat 2]”, tenzij hierna anders is vermeld.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
In het tussenvonnis d.d. 18 juli 2017 (hierna: het tussenvonnis) heeft het Gerecht bepaald dat door [de cliënt] nog een akte mag worden ingediend.
1.2.
Deze akte is door [de cliënt] ingediend.
1.3.
De uitspraak van het vonnis is nader bepaald op vandaag.

2.De verdere beoordeling

2.1.
Al hetgeen in het tussenvonnis is gesteld dient als hier letterlijk herhaald en ingelast te worden beschouwd.
2.2.
In de rechtsverhouding tussen [de cliënt] en [advocaat 1] heeft het Gerecht (kort samengevat) geoordeeld dat [advocaat 1] aansprakelijk is voor maximaal USD 150.000,00, te verhogen met de wettelijke rente vanaf 4 april 2008. Het enige verweer dat thans nog moeten worden beoordeeld is het matigingsverweer dat door [advocaat 1] onder 7.1. tot en met 7.6. van zijn conclusie van dupliek wordt gevoerd en waarop [de cliënt] bij voormelde akte nog mocht reageren.
2.3.
Het matigingsverweer van [advocaat 1] komt, kort en zakelijk weergegeven, op het volgende neer. Op grond van jurisprudentie van de Hoge Raad moet er een belangenafweging plaatsvinden, zeker als het gaat om een risico-aansprakelijkheid zoals in deze zaak. Dat is temeer van belang nu het gaat om belangeloze dienstverlening. [advocaat 2] heeft zich immers gesteld en onttrokken als gemachtigde van [de cliënt] zonder dat daarvoor is betaald door [de cliënt]. Verder moet in ogenschouw worden genomen dat [advocaat 1] geen schuld had aan de beroepsfout en de aard van de schade. Die is slechts materieel van aard. Tot slot is van belang dat de schadeveroorzakende gebeurtenis het onrechtmatige beslag van [de cliënt] van 25 januari 1991 is waardoor de goederen van Gioia in waarde sterk zijn verminderd.
2.4.
In zijn akte weerlegt [de cliënt] deze verweren van [advocaat 1] gemotiveerd.
2.5.
Het Gerecht overweegt het volgende. Het argument dat het belangeloze dienstverlening betreft gaat niet op. [advocaat 1] heeft een commercieel advocatenkantoor dat op winst is gericht. Uit de door [de cliënt] aangehaalde passage uit het vonnis van het Gemeenschappelijk Hof d.d. 4 oktober 2013 (r.o. 2.5.) volgt ook dat [de cliënt] declaraties van [advocaat 1] ontving over de kwestie …. Dat mogelijk het stellen en onttrekken door [advocaat 2] door [de cliënt] niet is betaald is tegen deze achtergrond onbelangrijk.
2.6.
Terecht ook voert [de cliënt] aan dat een commercieel advocatenkantoor als dat van [advocaat 1] zich heeft verzekerd, dan wel had kunnen verzekeren, tegen een claim gebaseerd op beroepsaansprakelijkheid. Nog daargelaten dat inderdaad, zoals [de cliënt] stelt, door [advocaat 1] niet wordt aangevoerd dat hij niet over het vermogen beschikt de schade niet te kunnen vergoeden. Tot slot overweegt het Gerecht in dit verband dat advocaten jegens hun cliënten een vergaande zorgplicht hebben. Hun cliënten vertrouwen grote financiële belangen aan hen toe en de cliënt mag er dan ook zonder meer vanuit gaan dat als de advocaat een fout begaat hij zijn schade vergoed krijgt.
2.7.
Wat betreft het argument dat [de cliënt] op 25 januari 1991 onrechtmatig beslag heeft gelegd overweegt het Gerecht dat toen al [advocaat 1] de advocaat van [de cliënt] was. Zonder uitleg van [advocaat 1], die ontbreekt, ziet het Gerecht niet in waarom in de rechtsverhouding [de cliënt] – [advocaat 1] dat onrechtmatige beslag uitsluitend aan [de cliënt] moet worden toegerekend. [advocaat 1] is als advocaat immers de “dominus litis” zodat hij een belangrijke inbreng had bij het leggen en handhaven van dit beslag.
2.8.
De matigingsverweren van [advocaat 1] gaan dus niet op.
2.9.
In het tussenvonnis heeft het Gerecht onder 4.33. overwogen dat de matigingsverweren, naar voorlopig oordeel, niet ongegrond voorkomen. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is het Gerecht nu dus een andere mening toegedaan.
2.10.
Aldus wordt USD 150.000,00 met rente vanaf 4 april 2008 toegewezen. [advocaat 2] en [advocaat 1] worden hiertoe hoofdelijk veroordeeld.
2.11.
Als overwegend in het ongelijk gestelde partijen worden [advocaat 2] (gedeeltelijk omdat hij verstek heeft laten gaan) en [advocaat 1] (volledig) in de proceskosten veroordeeld.

3.De beslissing

Het Gerecht in Eerste Aanleg:
veroordeelt gedaagden hoofdelijk, zodanig dat als de een betaalt de ander zal zijn bevrijd, tot betaling van USD 150.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 4 april 2008 tot de dag der algehele voldoening,
veroordeelt gedaagden hoofdelijk, zodanig dat als de een betaalt de ander zal zijn bevrijd, in de volgende proceskosten van eiser: griffierecht NAf. 4.500,00, salaris gemachtigde NAf. 3.500,00 (verzoekschrift);
veroordeelt gedaagde sub 2 in de oproepingskosten van NAf. 494,00,
veroordeelt gedaagde sub 1 in de oproepingskosten van NAf. 240,50 en salaris gemachtigde van NAf. 7.000,00 (repliek en akte na tussenvonnis);
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J.J. van Rijen, rechter, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 november 2017 in aanwezigheid van de griffier.