Uitspraak
de openbare rechtspersoon HET LAND SINT MAARTEN,
[het havenbedrijf]
DE MINISTER VAN VOLKSHUISVESTING, RUIMTELIJKE ORDENING, MILIEU EN INFRASTRUCTUUR,
DE MINISTER VAN TOERISME, ECONOMISCHE ZAKEN, VERVOER EN TELECOMMUNICATIE,
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
In deze zaak heeft de vereniging van eigenaren van het appartementencomplex "A" in Philipsburg, Sint Maarten, een kort geding aangespannen tegen de openbare rechtspersoon Het Land Sint Maarten, het havenbedrijf en twee ministers. De vereniging klaagt over de handhaving van een parkeerterrein op het strand van Great Bay, dat in strijd is met het beleid van de overheid en dat hinder en overlast veroorzaakt voor de bewoners van het appartementencomplex. De vereniging heeft in de jaren 2015 tot en met 2018 uitgebreid gecommuniceerd met de betrokken instanties over de overlast van geparkeerde auto’s op het strand, maar zonder resultaat. Na een bespreking in 2016 waarin afspraken zijn gemaakt over het parkeren, heeft de vereniging in juni 2018 de overheid gesommeerd om het parkeren op het strand te beëindigen, maar hier is geen gehoor aan gegeven. De vereniging verzoekt de rechter om de overheid te bevelen het parkeren op het strand te staken en verzoekt om dwangsommen bij niet-naleving.
Het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten heeft geoordeeld dat de vereniging ontvankelijk is in haar vorderingen tegen het Land, omdat de overheid onrechtmatig handelt door het strand als parkeerplek te gebruiken zonder formele aanwijzing. De vorderingen tegen de ministers zijn echter niet-ontvankelijk verklaard, omdat zij geen rechtspersoonlijkheid hebben en niet in een burgerlijk geding kunnen optreden. Het Gerecht heeft het Land veroordeeld om binnen 30 dagen het parkeren op het strand te voorkomen en een dwangsom van $ 1.000 per dag opgelegd bij niet-naleving. Het havenbedrijf is ook veroordeeld om te voorkomen dat auto’s van bezoekers op het strand parkeren, maar zonder dwangsommen. De proceskosten zijn aan de zijde van de vereniging begroot op NAf 593,00 aan oproepingskosten, NAf 450,00 aan griffierecht en NAf 1.000,00 aan salaris gemachtigde.