ECLI:NL:OGEAM:2017:7

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
3 maart 2017
Publicatiedatum
13 maart 2017
Zaaknummer
KG 2017/28
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van de vorderingen tot opheffing van conservatoir beslag en teruggave van bedrijfseigendommen in kort geding

In deze zaak, die werd behandeld door het Gerecht in Eerste Aanleg van Sint Maarten, heeft eiseres, de naamloze vennootschap [A] N.V., een kort geding aangespannen tegen gedaagde [B], voormalig Chief Operating Officer van [A]. De procedure vond plaats op 24 februari 2017, waarbij beide partijen hun standpunten hebben toegelicht. Eiseres vorderde onder andere de opheffing van een conservatoir beslag dat door [B] was gelegd onder de Scotiabank, en de teruggave van diverse bedrijfseigendommen. Het Gerecht heeft vastgesteld dat [B] op 10 februari 2017 conservatoir beslag heeft gelegd op een bedrag van USD 111.744,00, terwijl het verlof was verleend voor USD 215.000,00. Eiseres stelde dat het beslag haar in financiële problemen zou brengen, maar het Gerecht oordeelde dat zij niet voldoende aannemelijk had gemaakt dat de vordering van [B] ondeugdelijk was. De belangenafweging viel in het voordeel van [B] uit, aangezien hij aannemelijk maakte dat hij recht had op een hogere vergoeding dan door [A] werd erkend. Het Gerecht wees de vorderingen van [A] af en veroordeelde haar in de proceskosten. De rechter, mr. A.J.J. van Rijen, adviseerde partijen om een mediator in te schakelen om hun geschillen op te lossen.

Uitspraak

Vonnis van 3 maart 2017
Zaaknummer: KG 2017/28
Vonnisnr.
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN
Vonnis in kort geding
inzake
de naamloze vennootschap [A] N.V.,
gevestigd te Sint Maarten,
eiseres,
gemachtigde: mr. C.J. Koster
tegen
[B],
wonende te Sint Maarten,
gedaagde,
gemachtigde: mr. W. Nelissen.
Partijen worden aangeduid als “[A]” en “[B]”, tenzij hierna anders is vermeld.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het Gerecht heeft kennis genomen van de volgende processtukken:
verzoekschrift met producties d.d. 20 februari 2017,
brief d.d. 23 februari 2017 met producties namens [B],
pleitnota met eiswijziging van mr. Koster,
pleitnota van mr. Nelissen.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 24 februari 2017 in aanwezigheid van …. en ……. namens [A]. [B] is eveneens verschenen. Beide gemachtigden hebben de standpunten toegelicht. De griffier heeft van het verhandelde aantekening gehouden.
1.3.
Vonnis is bepaald op heden.

2.De vaststaande feiten

2.1.
[B] was statutair bestuurder van [A]. Hij vervulde de functie van Chief Operating Officer. Einde 2014 heeft hij deze functie aanvaard. Per 1 februari 2017 is zijn overeenkomst met [A] tot een einde gekomen.
2.2.
Ingevolge verlof van dit Gerecht heeft [B] ten laste van [A] op 10 februari 2017 conservatoir beslag gelegd onder de Scotiabank. Dat beslag heeft doel getroffen voor USD 111.744,00. Het verlof is verleend voor USD 215.000,00.

3.De vorderingen en het verweer

3.1.
Na eiswijziging vraagt [A] het Gerecht om, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, de volgende beslissingen te nemen:
1.
“Primair: gedaagde te veroordelen om het conservatoir derdenbeslag, dat hij heeft doen leggen onder de Bank of Novia Scotia, alsmede eventuele andere gelegde beslagen, binnen twee dagen na de het in dezen te wijzen vonnis in kort geding op te heffen, op straffe van verbeurte van een dwangsom van US $ 5.000 per dag, met een maximum van US $ 500.000, voor iedere dag dat gedaagde in gebreke blijft aan deze veroordeling te voldoen.
Subsidiair: gedaagde te veroordelen om het conservatoire derdenbeslag, dat hij heeft doen leggen onder de Bank of Novia Scotia, alsmede eventuele andere gelegde beslagen, binnen twee dagen na de het in dezen te wijzen vonnis in kort geding op te heffen voor het meerdere van US $ 40.000, althans een door u in goede justitie te bepalen bedrag, op straffe van verbeurte van een dwangsom van US $ 5.000 per dag, met een maximum van US $ 500.000, voor iedere dag dat gedaagde in gebreke blijft aan deze veroordeling te voldoen.
2.
Gedaagde te bevelen om binnen twee dagen na het in dezen te wijzen vonnis aan [A] af te geven, op straffe van verbeurde van een dwangsom van US $ 2.500,00 per dag, met een maximum van US $ 100.000,00 alle aan [A] toebehorende zaken, waaronder in ieder geval, doch niet uitsluitend:
a)
De door [A] gestelde borgsom van US $ 6.000 ter zake van de persoonlijke creditcard van [B],althans gedaagde te bevelen onmiddellijke medewerking te verlenen zodat de door [A] gestelde borg van US $ 6.000 wordt vrijgegeven.
b)
De op naam van [A] gestelde creditcards.
c)
De BMW 328i, met VIN nummer: WBADW…………...
d)
Sleutels van de kantoorkluis, de sleutels van het kantoor.
e)
De USB-stick en andere gegevensdragers di werk e-mails en (andere) bedrijfsinformatie bevatten.
f)
Alle bescheiden, stukken, documenten, (financiële) administratie, overeenkomsten, e-mails, gegevensdrager sen alle andere bedrijfsinformatie die [B] onder zich heeft in welke vorm dan ook (hard copy, digitaal, op USB stick, hard drive, in persoonlijke e-mail).
3.
Gedaagde te bevelen kopieën van onder hem aanwezige digitale informatie onder toezicht van een door [A] aan te wijzen deurwaarder (definitief) te verwijderen op straffe van verbeurde van een dwangsom US $ 2.500,00 per dag, met een maximum van US $ 100.000,00, dat gedaagde geen gehoor aan dit bevel geeft.
4.
Een zodanige voorziening te treffen als U.E.A. in goede justitie zal vermenen te behoren,
5.
Gedaagde te veroordelen in de kosten van dit geding, te vermeerderen met de nakosten een en ander te voldoen binnen 14 dagen na betekening van het vonnis, en – voor het geval voldoening van de proces- en nakosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening.
Een en ander, voor zover mogelijk, bij voorraad op de minuut en op alle dagen en uren.”
3.2.
Gedaagde concludeert tot niet-ontvankelijk verklaring van eiseres in haar vorderingen, althans deze aan haar te ontzeggen, met veroordeling van eiseres in de proceskosten.
3.3.
Op de argumenten van partijen gaat het Gerecht hierna in, voor zover althans deze relevant blijken voor de uitkomst van de procedure.

4.De beoordeling

Het conservatoire beslag onder Scotiabank
4.1.
Kort en zakelijk weergegeven stelt [A] dat zij het beslagen bedrag nodig heeft om haar exploitatiekosten te betalen en dat zij in betalingsproblemen komt te verkeren als het beslag gehandhaafd blijft. De vordering van [B] deugt niet. Nooit is overeenstemming bereikt over een directeursvergoeding boven de USD 5.000,00 per maand. Dat bedrag is door [A] gedurende de looptijd van de overeenkomst met [B] keurig uitbetaald. Drie van de facturen betreffende deze bonussen zijn einde december 2016 door [B] opgesteld en toen was de breuk tussen [A] (vertegenwoordigd door haar
ultimate benificial owner………) en [B] al een feit. Een eerdere betaling door [A] is door [B] bekokstoofd en telt dus niet mee als bewijs dat hij op meer dan USD 5.000,00 per maand recht heeft. De (hierna te vermelden) brief d.d. 7 september 2015 is een vervalsing door [B]. Een belangenafweging valt in het voordeel van [A] uit.
4.2. [
B] stelt, kort en zakelijk weergegeven, dat door [A] onvoldoende aannemelijk wordt gemaakt dat sprake is van een ondeugdelijke vordering. Met [A] was hij een salaris overeengekomen van USD 150.000,00 per jaar. Hij heeft slechts ontvangen USD 60.000,00 per jaar en een eenmalig bedrag van USD 15.0000,00. Het verschil tussen het basissalaris van USD 60.000,00 per jaar en het bedrag van USD 150.000,00 wordt gevormd door de overeengekomen “cash bonus” (USD 40.000,00) en de “winstbonus”. Hij brengt een brief in d.d. 7 september 2015, op briefpapier van [A], aan Scotiabank, ondertekend door zowel …….. (“Owner”) als [B] (“C.O.O. Managing Director”), met daarin de volgende tekst:
“This letter is to certify that Mr. [B] is the Chief Operating Officer of [A] and the managing director of [A] Operation N.V. since November 2014.
Mr. [B] has a yearly contract with [A] with a minimum income of USD 150.000.00 per year. (…)”.
Verder wijst [B] erop dat hij een general manager van het hotel van [A] heeft aangetrokken die hiërarchisch aan hem verantwoording is verschuldigd en die betere arbeidsvoorwaarden heeft dan hijzelf als uitgegaan zou worden van het gelijk van [A]. Dat is onlogisch. Verder is van belang dat partijen concept-overeenkomsten hebben gewisseld waaruit volgt dat zij spraken over een cash bonus en een minimale winstbonus bovenop de vaste vergoeding van USD 5.000,00 per maand. Tot schriftelijke overeenstemming is het echter niet gekomen. De facturen zijn inderdaad opgesteld nadat de breuk een feit was maar dat is begrijpelijk omdat [B] toen begreep dat partijen niet meer tot ondertekening van een overeenkomst zouden geraken. De belangenafweging moet in zijn voordeel uitvallen omdat [A] de exploitatievennootschap van de [A]-groep is en, behoudens de beslagen bankrekening, geen andere vermogensbestanddelen op Sint Maarten heeft.
4.3.
Het Gerecht stelt voorop dat voor het opheffen van een beslag summierlijk van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht dient te blijken. Degene die een dergelijke vordering instelt, dient aannemelijk te maken dat de gepretendeerde vordering van de beslaglegger ondeugdelijk of onnodig is. Deze beoordeling kan niet geschieden los van een wederzijdse belangenafweging.
4.4.
Het Gerecht overweegt dat [A] niet aannemelijk heeft gemaakt dat de vordering van [B] ondeugdelijk is. De brief van 7 september 2015 kan niet worden ontkracht door de enkele stelling dat dit een vervalsing is en inderdaad zijn er tussen partijen concept-overeenkomsten gewisseld waarin over bonussen wordt gesproken die op een veel hoger bedrag uitkomen dan de USD 5.000,00 per maand. Verder is van belang dat [B] aannemelijk heeft gemaakt dat de hotel manager meer verdient dan hij, als [A] gelijk zou hebben met haar bewering dat zij slechts een loon van USD 60.000,00 met hem heeft afgesproken, en het Gerecht kan dat niet rijmen met de gebruikelijke verloning binnen een onderneming waar doorgaans de directeur meer verdient dan een manager. Tot slot geldt dat [A] USD 15.000,00 aan “Bonus cash” heeft betaald in augustus 2016. De stelling dat [B] dat te kwader trouw heeft gedaan wordt door [A] onvoldoende toegelicht.
4.5. [
B] heeft er verder op gewezen dat hij als voormalig COO weet dat [A] slechts een van de vennootschappen van de [A] groep is. Hij stelt dat het enige vermogensbestanddeel van deze vennootschap op Sint Maarten de voormelde bankrekening bij Scotiabank is. Dit wordt door [A] niet dan wel onvoldoende betwist. Uit de overgelegde stukken volgt dat [A] door een andere vennootschap financieel wordt ondersteund om de exploitatie te kunnen financieren en nergens blijkt uit dat dit ook niet kan gebeuren met inachtneming van het beslag onder Scotiabank. [A] heeft de gestelde “acute betalingsproblemen” niet aannemelijk gemaakt. Dit betekent dat de belangenafweging uitvalt in het voordeel van [B].
4.6.
De vordering tot (gedeeltelijke) opheffing van het conservatoire beslag wordt dus afgewezen.
De roerende zaken
4.7.
Het spoedeisend belang is met de aard van de vordering gegeven.
4.8.
Het Gerecht zal de vermeerderde eis toestaan. Deze ligt in het verlengde van de oorspronkelijke eis (teruggave bedrijfseigendommen en veilig stellen van bedrijfsinformatie) en ter zitting bleek dat [B] zich hiertegen wist te verweren zodat hij ook niet in zijn belangen wordt geschaad.
4.9.
Het Gerecht loopt de vorderingen als volgt door. [B] heeft gesteld niet meer te weten of [A] ten behoeve van zijn persoonlijke creditcard een borgsom heeft gesteld. Hij is bereid dit uit te zoeken en stelt dat als [A] gelijk heeft hij dit bedrag wil terugbetalen of verrekenen met zijn vordering. Het Gerecht overweegt dat [A] geen bewijs heeft overgelegd dat zij USD 6.000,00 aan borgsom aan Scotiabank heeft betaald. Dit betekent dat deze vordering niet kan worden toegewezen.
4.10.
Ter zitting heeft de advocaat van [B] een bedrijfscreditcard doorgeknipt en aan [A] overhandigd. Het is het Gerecht niet duidelijk geworden of er meer creditcards zijn nu [B] heeft gesteld dat dit de enige is en [A] niet op eventuele andere cards is ingegaan. Ook deze vordering wordt afgewezen.
4.11.
Ten aanzien van de BMW geldt dat [B] stelt dat deze auto niet van [A] is maar van ……….. Hij legt terzake enkele documenten over waaruit dit blijkt. …….. is geen partij bij deze procedure. Het Gerecht oordeelt dat deze argumenten door [A] niet dan wel onvoldoende worden weersproken zodat ook deze vordering sneuvelt.
4.12.
Wat betreft de sleutels van het kantoor en de kantoorkluis geldt dat [B] stelt dat hij die heeft achtergelaten op kantoor. [A] betwist dat. Het ontbreekt het Gerecht in dit kort geding aan mogelijkheden om de sleutelkwestie uit te diepen zodat deze vordering wordt afgewezen.
4.13.
Ten aanzien van alle overige gegevens betwist [B] dat hij deze gegevens onder zich heeft. [A] stelt dat uit de producties van [B] blijkt dat hij wel over de nodige bedrijfsdocumenten beschikt, zoals zakelijk e-mailverkeer. Ook dit is een welles-nietes discussie waar het Gerecht in het kader van dit kort geding niets mee kan. Duidelijk is wel dat het [B] uiteraard niet is toegestaan om vertrouwelijke bedrijfsinformatie van [A] met derden te delen. Niet wordt gesteld door [A] dat [B] dit heeft gedaan. Een en ander betekent dus dat het Gerecht ook deze vordering van [A] afwijst.
4.14.
Als overwegend in het ongelijk gestelde partij dient [A] in de proceskosten te worden veroordeeld.
4.15.
Partijen wordt aangeraden om met een mediator aan tafel te gaan zitten om hun geschillen uit de wereld te helpen.

5.De beslissing

Het Gerecht in Eerste Aanleg:
rechtdoende in kort geding:
wijst de vorderingen af,
veroordeelt [A] in de proceskosten, aan de zijde van [B] begroot op nihil aan verschotten en op NAf 1.000,00 aan salaris gemachtigde,
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J.J. van Rijen, rechter in dit gerecht, en in het openbaar uitgesproken op 3 maart 2017 in aanwezigheid van de griffier.