ECLI:NL:OGEAM:2018:121

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
11 december 2018
Publicatiedatum
16 januari 2019
Zaaknummer
SXM201700591 (AR 2017/39)
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hypotheekverlening en opeisbaarheid van lening in het bankrecht

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten op 11 december 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen RBC Royal Bank N.V. en verschillende debiteuren en hypotheekgevers. De bank vorderde betaling van een uitstaand bedrag van US$ 1.040.050,47, vermeerderd met rente en kosten, omdat de debiteuren in verzuim waren met de terugbetaling van een lening die was verstrekt op basis van een Commitment Letter. De lening was oorspronkelijk afgesloten op 7 december 2009 en was terug te betalen in 120 maandelijkse termijnen. De bank had hypotheken gevestigd op verschillende onroerende zaken als zekerheid voor de lening.

De debiteuren voerden aan dat de bank onrechtmatig had gehandeld door de lening te verstrekken, omdat dit in strijd zou zijn met de Anguillaanse en Sint Maartense regelgeving. Ook stelden zij dat de hypotheken nietig verklaard moesten worden, omdat er geen rechtsgeldige overeenkomst zou zijn tussen de bank en de hypotheekgevers. Het Gerecht oordeelde echter dat de hypotheken rechtsgeldig waren gevestigd en dat de bank recht had op de gevorderde bedragen. De argumenten van de debiteuren en hypotheekgevers werden verworpen, en het Gerecht verklaarde dat de bank door middel van parate executie over kon gaan tot hypothecaire veiling van de onroerende zaken.

De uitspraak benadrukt de rechtsgeldigheid van hypotheken en de verplichtingen van debiteuren bij het niet nakomen van hun betalingsverplichtingen. Het Gerecht wees de vorderingen in reconventie van de hypotheekgevers af en veroordeelde alle gedaagden in de proceskosten. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN
Zaaknummer: SXM201700591 (AR 2017/39)
Vonnis d.d. 11 december 2018
inzake
de naamloze vennootschap RBC ROYAL BANK N.V.,
gevestigd te Sint Maarten,
eiseres in conventie,
gedaagde in reconventie,
hierna: de bank,
gemachtigde: mr. P. H. BRUNS,
tegen

1.de vennootschap naar het recht van Anguilla [debiteur 1],

zonder bekende plaats van vestiging op Sint Maarten,
gedaagde,
gemachtigde: mr. J.G. BLOEM,

2.2. [debiteur 2],

wonende te Sint Maarten,
gedaagde,
gemachtigde: mr. J.G. BLOEM,

3.3. [hypotheekgever 1],

wonende te Sint Maarten,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
gemachtigde: mr. B. BROOKS,

4.4. [hypotheekgever 2],

wonende te Sint Maarten,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
gemachtigde: mr. B. BROOKS,

5.5. [hypotheekgever 3],

wonende te Sint Maarten,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
gemachtigde: mr. B. BROOKS.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het Gerecht heeft kennis genomen van de volgende processtukken:
  • het verzoekschrift met producties 8 maart 2017,
  • incidentele conclusie tot vrijwaring van [debiteur 1] en [debiteur 2],
  • conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie tevens conclusie van antwoord in het vrijwaringsincident van [hypotheekgever 1], [hypotheekgever 2] en [hypotheekgever 3] met producties,
  • conclusie van antwoord in vrijwaring van de bank,
  • akte uitlating producties van de bank,
  • vonnis in het vrijwaringsincident van 20 maart 2018,
  • conclusie van antwoord van [debiteur 1] en [debiteur 2],
  • conclusie van repliek in conventie tevens antwoord in reconventie van de bank,
  • conclusie van dupliek van [debiteur 1] en [debiteur 2],
  • conclusie van dupliek in conventie en conclusie van repliek in reconventie van [hypotheekgever 1], [hypotheekgever 2] en [hypotheekgever 3] met producties,
  • conclusie van dupliek in reconventie van de bank.
1.2.
Uit het incidentele vonnis volgt dat het gerecht de vordering heeft afgewezen, met veroordeling van [debiteur 1] en [debiteur 2] in de proceskosten.
1.3.
Vandaag wordt vonnis gewezen.

2.De feiten

2.1.
Op 7 december 2009 heeft de bank een Commitment Letter opgesteld. Daaruit volgt dat [debiteur 1] van de bank een bedrag van US$ 1,7 miljoen leent, terug te betalen in 120 maandelijkse termijnen met een laatste betaling op 15 december 2019 (hierna: de lening). Blijkens de Commitment Letter heeft de bank de volgende zekerheden bedongen:
hypotheek op een perceel grond en daarop staand huis, bekend als Lot #13 ………, St. Martin F.W.I. ten name van [debiteur 2] en zijn echtgenote en cessie van de verzekeringsuitkering betreffende de opstalverzekering van dit huis tot een bedrag van US$ 1,7 miljoen plus 40% opslag,
hypotheek op een perceel grond ten name van [hypotheekgever 1] en zijn echtgenote [hypotheekgever 2] met kadastraal nummer …./1969,
hypotheek op een perceel grond ten name van [hypotheekgever 3] met kadastraal nummer …../1987,
hypotheek op een perceel grond van ten name van [hypotheekgever 3] met kadastraal nummer ……/1987, waarvoor voor de hypotheken b, c en d geldt tot een totaal maximaal bedrag van US$ 482.000,00 met een opslag van 40% voor rente en kosten,
cessie van de uitkeringsrechten op een levensverzekering op het leven van [debiteur 2] voor minimaal US $ 1 miljoen dollar.
2.2.
Verder is afgesproken als Special Condition onder viiii:
“Maintenance of a debt reserve account equivalent to three months loan payments.”
2.3.
In de Commitment Letter staat onder Review:
“This facility will be reviewed at the sole discretion of the Bank on June 30, 2010, and anually thereafter, if not earlier amended or canceled.”
2.4.
Verder worden er persoonlijke garanties bedongen die moeten worden afgegeven door [debiteur 2] en zijn echtgenote. En een zakelijke garantie door [garantsteller 1] voor US $ 1,7 miljoen plus een zakelijke garantie door [garantsteller 2] voor hetzelfde bedrag.
2.5.
De Commitment Letter is ondertekend door de bank en door [debiteur 2], voor zich zelf en mede namens [debiteur 1], [garantsteller 1] en [garantsteller 2], alsmede door de echtgenote van [debiteur 2]. Het doel van de lening is de
“Consolidation of all facilities in Mr. [debiteur 2]’s personal name, increase to settle “defiscalation” payables.”
2.6.
Op 16 december 2009 heeft [debiteur 2] aan de bank op het onder a. vermelde perceel grond met huis hypotheek verleend door middel van een hypotheek akte die is gepasseerd bij een notaris op Saint Martin.
2.7.
Op 21 december 2009 verschijnen [hypotheekgever 1] en [hypotheekgever 2] voor de notaris op Sint Maarten. Uit de toen gepasseerde hypotheekakte blijkt dat zij optreden voor zichzelf en namens [hypotheekgever 3] waarvan zij statutaire bestuurders zijn. De hiervoor onder b, c en d genoemde hypotheken worden door hen gevestigd op de daarin aangeduide onroerende zaken. Toen is ook [debiteur 2], namens [debiteur 1], verschenen alsmede de bank. In de notariële akte is vermeld:
“The appearers, acting as aforementioned, declared that Debtor [[debiteur 1], GEA]/ Mortgagor [[hypotheekgever 1], [hypotheekgever 2] en [hypotheekgever 3], GEA] and the Bank have agreed that by these presents the rights of mortgage and pledge will be granted on the goods mentioned in this deed as security described in this deed.
In execution of the aforementioned the appearers sub 1 [[hypotheekgever 1], [hypotheekgever 2] en [hypotheekgever 3], GEA], acting as aforementioned, declared that Mortgagor grants, in favor of the Bank, as security for the repayment of any and all amounts Debtor, whether or not under joint and several liability may owe to the Bank, (…), the right of mortgage and pledge on the goods mentioned at the end of this deed, hereinafter to be referred to as “collateral”, up to the amount to be mentioned hereinafter.”
2.8.
Blijkens een Amendment Letter van 14 juli 2010 komen [debiteur 1] en de bank overeen dat het perceel 89/1987 dat ten name van [hypotheekgever 3] staat wordt vrijgegeven door de bank. Verder is daarin vermeld dat er een recht van eerste hypotheek zal worden verleend door [hypotheekgever 3] voor een bedrag van US $ 350.000, met een opslag van 40% op een perceel grond met nummer 134/1970. Deze brief is ondertekend door de bank en namens [debiteur 1].
2.9.
Op 15 juli 2010 verschijnen [hypotheekgever 3] (vertegenwoordigd door [hypotheekgever 2]), [debiteur 2] en de bank bij de notaris en wordt de hypotheekakte betreffende perceel 89/1987 verleden. Dezelfde tekst als hiervoor aangehaald staat in deze akte. De in de Amendment Letter afgesproken hypotheek wordt door [hypotheekgever 3] aan de bank verleend.
2.10.
Op 1 oktober 2014 richt de bank een Amendment Letter aan [debiteur 1]. Daarin meldt zij dat USD 47.090,67 van een Escrow Account zal worden afgehaald om de volledige achterstand in de aflossing van de lening in te lopen. Hierin is verder vermeld dat een nieuwe achterstand niet wordt toegestaan, anders zullen de verhypothekeerde zaken worden geveild. Deze brief is door [debiteur 1] mede ondertekend.
2.11.
Bij brief van 4 april 2016, die in kopie aan [hypotheekgever 1] en [hypotheekgever 2] is gezonden en die door hen is ontvangen, wordt aan [debiteur 1] medegedeeld dat hij in verzuim is met de aflossing van de lening. De bank eist de lening volledig op; deze moet binnen 90 dagen volledig zijn betaald, anders zal de bank betaling afdwingen door zekerheden uit te winnen en/of procedures aan te vangen.
2.12.
Bij brief van 17 oktober 2016 worden [hypotheekgever 1] en [hypotheekgever 2] door de bank aangeschreven met de mededeling dat de bank de notaris opdracht heeft gegeven de verhypothekeerde onroerende zaken te veilen omdat [debiteur 1] in verzuim is geraakt met de terugbetaling van de geleende bedragen en de rente. De veiling is gepland op donderdag 24 november 2016.
2.13.
Bij vonnis in kort geding van dit gerecht van 22 november 2016 (KG 2016/144) is op verzoek van [hypotheekgever 1], [hypotheekgever 2] en [hypotheekgever 3] de veiling verboden. Hiertegen is door de bank hoger beroep ingesteld. Bij vonnis van 16 november 2018 (ghis 82848 – H 69/2017) is het kort geding vonnis door het Hof vernietigd.
2.14.
Bij brief namens de bank van 13 december 2016 aan [debiteur 1], [debiteur 2], [hypotheekgever 1], [hypotheekgever 2] en [hypotheekgever 3] wordt geschreven dat het uitstaande leningbedrag uiterlijk 26 december 2016 moet zijn terugbetaald. Hieraan wordt geen gehoor gegeven en de mededeling wordt door de bank herhaald bij brief van 12 januari 2017. Gedaagden in conventie hebben geen gehoor gegeven aan de aanmaningen van de bank.

3.De vorderingen en de verweren in conventie en in reconventie

3.1.
De bank vordert dat het gerecht, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, de volgende beslissingen neemt:
“Gedaagden als hoofdelijk aansprakelijk te veroordelen, des de een betalende, de ander zal zijn bevrijd, om het uitstaande bedrag per 12 januari 2017 zijnde $ 1.040.050,47 aan eiseres te betalen, te vermeerderen met de overeengekomen rente van 7% en kosten per genoemde datum alsmede met 15% incassokosten tot de dag der algehele voldoening, althans bij gedaagden 3, 4 en 5 bepaald tot het beloop van de desbetreffende hypotheekakten, één en ander vermeerderd met de overeengekomen rente van 7% vanaf 12 januari 2017 tot de dag der algehele voldoening, alsmede 15% incassokosten over de hoofdsom;
Voor recht te verklaren dat aan eiseres het recht toekomt om door middel van parate executie over te gaan tot hypothecaire veiling van de onroerende zaken van gedaagden sub 3, 4 en 5, kadastraal bekend onder nummers ../1969, ../1987 en ../1970;
Gedaagden hoofdelijk, des de een betalende de anderen zullen zijn bevrijd, te veroordelen in de kosten van deze procedure.”
3.2. [
hypotheekgever 1], [hypotheekgever 2] en [hypotheekgever 3] (hierna: [hypotheekgever 1] c.s.) vorderen dat het gerecht, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, de volgende beslissingen neemt:
“De hypotheekverlening aangaande het perceel grond met een grootte van 575 m², kadastraal bekend als ../1969 nietig te verklaren;
de hypotheekverlening aangaande het perceel grond met een grootte van 1207 m² minus 35 m² kadastraal bekend als ../1987 nietig te verklaren;
de hypotheekverlening aangaande het perceel grond met een grootte van 730 m² kadastraal bekend als ../1970 nietig te verklaren
[de bank] te bevelen om binnen twee weken na vonniswijzing mee te werken aan de doorhaling van deze nietige hypotheken op straffe van verbeurte van US $ 1000 voor iedere dag of keer die [de bank] in gebreke blijft aan Uw vonnis te voldoen;
[de bank] te veroordelen in de proceskosten, waaronder begrepen een bedrag aan salaris gemachtigde.”
3.3.
Partijen concluderen over en weer tot niet-ontvankelijk verklaring van de
andere partij in diens vorderingen, dan wel dat de vorderingen aan haar worden ontzegd, met veroordeling van de andere partij in de proceskosten.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

De bank versus [debiteur 1] en [debiteur 2] in conventie
4.1.
Kort en zakelijk weergegeven legt de bank aan haar vorderingen, voor zover ingesteld tegen [debiteur 1] en [debiteur 2], ten grondslag dat [debiteur 1] in verzuim is met de terugbetaling van de geleende bedragen en dat de lening opeisbaar is.
4.2.
Bij antwoord wordt aangevoerd dat de bank geen overzicht van de opbouw van haar vordering heeft overgelegd, in het bijzonder van de rente en de 15% buitengerechtelijke incassokosten. De bank heeft onrechtmatig gehandeld door aan [debiteur 1] een geldlening te verstrekken omdat dit in strijd is met Anguillaanse regelgeving, maar ook met Sint Maartense regelgeving. De bank is tekort geschoten in haar zorgplicht jegens [debiteur 1]. Bij dupliek erkent [debiteur 1] dat zij in verzuim is geraakt, maar dat neemt niet weg dat de bank de vordering moet specificeren. Omdat [debiteur 1] een conflict heeft met [hypotheekgever 1] en [hypotheekgever 2] kon zij niet meer aflossen; dat had de bank moeten begrijpen toen zij de lening aanbood en [debiteur 1] daarvan moeten weerhouden. Nu wordt [debiteur 2] als particulier geconfronteerd met een ingewikkelde financiële constructie en loopt hij gevaar dat zijn woonhuis wordt geveild.
4.3.
Het Gerecht overweegt dat door [debiteur 1] en [debiteur 2] de argumentatie op grond van schending zorgplicht en onrechtmatige daad onvoldoende wordt onderbouwd. In het oog springend is immers dat door de bank aan [debiteur 1] het geleende bedrag ter beschikking is gesteld aan [debiteur 1] ten behoeve van haar zakelijke activiteiten en dat dit bedrag door [debiteur 1] daarvoor ook is gebruikt. Verder is duidelijk dat [debiteur 2] niet als zomaar een particulier kan worden gezien; hij is directeur van zowel [debiteur 1], [garantsteller 1] en [garantsteller 2] en hij had een specifiek eigen belang; consolidatie van alle eerdere leningen die hij bij de bank heeft afgesloten, zoals is vermeld in de Commitment Letter. Daarvoor gelden andere zorgplichten dan voor een consument die een banklening aangaat voor privé-gebruik. De zekerheden die [debiteur 2] heeft gesteld zijn gebruikelijk. Het voert veel te ver om van een bank, bij het aangaan van een financiering, te vergen onderzoek te verrichten of zakenpartners risico lopen om in de toekomst een conflict krijgen waardoor de aflossing van de lening mogelijk in gevaar zou komen. Ook dat argument gaat dus niet op.
4.4.
Verder stellen [debiteur 1] en [debiteur 2] dat de bank Anguillaanse en Sint Maartense bancaire regels heeft geschonden. Zij gaan er echter niet specifiek op in welke regels dit dan zijn en evenmin wordt er een duidelijk conclusie aan deze stelling verbonden. Daarom treft dit verweer evenmin doel. Het Gerecht overweegt verder dat, zelfs al zouden deze regels zijn geschonden, dat er niet aan afdoet dat het geld moet worden terugbetaald. De consequentie van die regels zal immers niet zijn dat [debiteur 1] het geleende bedrag mag behouden.
4.5.
Wat betreft de opbouw van de vordering geldt dat de bank bij verzoekschrift uitvoerige specificaties hiervan heeft overgelegd, uitgesplitst naar hoofdsom en rente zodat dit verweer niet opgaat. Van [debiteur 1] en [debiteur 2] had mogen worden verwacht dat zij het Gerecht, aan de hand van deze specificaties, precies hadden aangeduid wat er niet klopte.
4.6.
Wat betreft de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten verwijst het Gerecht naar wat hierover onder 4.16. wordt overwogen.
4.7.
Slotsom is dat de verweren van [debiteur 1] en [debiteur 2] niet opgaan. Onder 4.16. gaat het Gerecht in op de vraag of de vorderingen van de bank geheel kunnen worden toegewezen of niet.
De bank versus [hypotheekgever 1], [hypotheekgever 2] en [hypotheekgever 3] in conventie en in reconventie
4.8.
Kort en zakelijk weergegeven voert de bank aan dat [debiteur 1] in verzuim is komen te verkeren, de lening rechtsgeldig is opgeëist en dat zij dus gerechtigd is om de aan haar verhypothekeerde onroerende zaken uit te winnen. De hypotheken zijn rechtsgeldig gevestigd zodat er geen reden is om deze nietig te verklaren.
4.9.
Kort en zakelijk weergegeven voeren [hypotheekgever 1], [hypotheekgever 2] en [hypotheekgever 3] de volgende argumenten aan. Zij zijn geen partij bij de Commitment Letter dus is er geen overeenkomst tussen de bank en hen op grond waarvan zij ten gunste van de bank hypotheken zouden moeten verlenen. Bij de hypotheekakte van 15 juli 2010 ontbreekt de handtekening van [hypotheekgever 1] zodat [hypotheekgever 3] niet rechtsgeldig was vertegenwoordigd. Daarom moeten de hypotheken nietig worden verklaard. De bank heeft haar zorgplicht verwaarloosd door niet het nodig
due diligenceonderzoek te doen voordat zij de geldlening verstrekte. Er is een exorbitant hoog bedrag aan [debiteur 1] uitgeleend terwijl dit een
off shorebedrijf is zonder activa. [debiteur 2] had een persoonlijke relatie met een hoge functionaris binnen de bank waarvan [hypotheekgever 1] c.s. niet afwisten. Ook heeft de bank onvoldoende toegezien op het verloop van de lening, door de jaarcijfers en andere gegevens van [debiteur 1] niet op te vragen terwijl in de leningvoorwaarden is bepaald dat [debiteur 1] deze gegevens spontaan diende aan te leveren maar dit niet deed. Pas op 4 april 2016 informeert de bank [hypotheekgever 1] c.s. over de ontstane achterstand. Daarnaast doen [hypotheekgever 1] c.s. een beroep op dwaling. Zij zijn gaan dwalen op het moment dat zij met de bank hebben gesproken over “de borgtocht” (alinea 33 conclusie van antwoord). Zij waren slechts
“subsidiairy security”volgens de Commitment Letter en de hypotheekakte van 21 december 2009. Het klopt niet dat de primaire zekerheid (de hypotheek op de woning van [debiteur 2]) niet wordt geveild maar de subsidiaire zekerheid wel. Uit de Amendment Letter van 14 juli 2010 volgt dat het bedrag waarvoor hypothecaire zekerheid is verstrekt is verlaagd tot US$ 350.000,00, plus rente en kosten, zodat ervan uit kan worden gegaan dat er intussen een flink bedrag is afgelost en dit strookt met de stellingen van [hypotheekgever 1] c.s. over de dwaling.
4.10. [
hypotheekgever 1] c.s. gaan er vanuit dat, omdat er geen schriftelijke overeenkomst tussen de bank en hen bestaat, er geen rechtsgeldige titel aan de vestiging van de drie hypotheken ten grondslag ligt. Het Gerecht overweegt dat het onjuist is dat de titel die aan de hypotheekverlening ten grondslag ligt schriftelijk moet zijn vastgelegd. Deze regel stelt de wet niet. De titel kan ook worden afgeleid uit hetgeen partijen mondeling hebben afgesproken en/of hoe zij zich hebben gedragen en/of wat er uit de hypotheekakte volgt. Door [hypotheekgever 1] c.s. wordt onder andere aangevoerd dat tegen hen door de bank, zo begrijpt het Gerecht bij gelegenheid van de besprekingen ten behoeve van het verkrijgen van de geldlening,
“nadrukkelijk [werd] gezegd”dat, zodra de US$ 482.000,00, verhoogd met rente en kosten, zou worden terugbetaald, de bank de verhypothekeerde zaken weer zou vrijgeven (alinea 4 conclusie van antwoord in conventie onder
“feitenomschrijving”). Daaruit volgt reeds dat [hypotheekgever 1] c.s. hebben ingestemd met het verhypothekeren van de drie onroerende zaken jegens de bank, en jegens [debiteur 1], met als doel de geldlening aan [debiteur 1] mogelijk te maken. Dat is dus de titel die aan de hypotheekverlening ten grondslag ligt en die door de notaris in de hypotheekakte van 21 december 2009 is weergegeven (zie 2.7.). Het verweer van [hypotheekgever 1] c.s. dat er geen titel aan de hypotheken ten grondslag ligt gaat dus niet op.
4.11.
Wat betreft de onbevoegde vertegenwoordiging van [hypotheekgever 3] bij de vestiging van de hypotheek op 15 juli 2010 wordt door [hypotheekgever 3] verwezen naar de notulen van haar Board of Directors van 16 maart 1988, gehouden op Anguilla. Daarin zijn zowel [hypotheekgever 1] als [hypotheekgever 2] als bestuurder aangewezen zodat zij de akte van 15 juli 2010 uitsluitend gezamenlijk moesten ondertekenen om [hypotheekgever 3] rechtsgeldig te binden. Het Gerecht oordeelt dat dit verweer niet opgaat. In de eerste plaats niet omdat nergens uit blijkt dat deze notulen qua datum geverifieerd kunnen worden, bijvoorbeeld door een notaris uit Anguilla of een inschrijving van de notulen in het handelsregister aldaar. Bovendien blijkt uit deze notulen niets over de vertegenwoordigingsbevoegdheid van de beide directeuren. Er staat alleen dat [hypotheekgever 1] en [hypotheekgever 2] tot directeuren zijn benoemd. Door [hypotheekgever 1] c.s. zijn ook niet de statuten van [hypotheekgever 3] overgelegd zodat het Gerecht niet kan vaststellen of dit verweer klopt. Tot slot geldt dat de hypotheekakte dwingend bewijs oplevert, behoudens tegenbewijs. Duidelijk is dat [hypotheekgever 1] c.s. nog geen begin van dit bewijs hebben geleverd terwijl zij daar genoeg gelegenheid voor hebben gehad in deze procedure. Dit betekent dat de vorderingen in reconventie van [hypotheekgever 1] c.s. worden afgewezen. De drie hypotheken zijn rechtsgeldig verleend en gevestigd.
4.12.
Dan de dwaling. Uit hetgeen onder 4.10. is overwogen volgt al dat de feitelijke grondslag daarvan ontbreekt. Volgens [hypotheekgever 1] en [hypotheekgever 2] is immers door de bank tegen hen gezegd dat zodra de US$ 482.000,00 zou worden terugbetaald afstand zou worden gedaan van de hypotheken. Daaruit volgt reeds dat [hypotheekgever 1] en [hypotheekgever 2] ervan op de hoogte waren dat zij hypothecaire zekerheid verschaften en dat zij een risico liepen dat de bank, als [debiteur 1] in verzuim verkeerde, tot executie zou overgaan. Het beroep op dwaling, dat overigens nauwelijks wordt onderbouwd, gaat dus niet op. Tot slot geldt dat daarna de hypotheken (twee keer) bij de notaris zijn verleden en dat [hypotheekgever 1] en [hypotheekgever 2], mede namens [hypotheekgever 3], toen weer bedenkmomenten hadden maar toch tot vestiging van de hypotheken hebben besloten. Dat duidt allerminst op dwaling.
4.13.
Mede verwijzende naar hetgeen onder 4.3. is overwogen is duidelijk dat de hypotheekverlening door [hypotheekgever 1], [hypotheekgever 2] en [hypotheekgever 3] heeft plaatsgevonden vanwege zekere zakelijke banden met [debiteur 1] en [debiteur 2]. Het is niet aan de bank om zich te verdiepen in de precieze zakelijke relatie tussen partijen. Voor de bank is het voldoende als er geld wordt uitgeleend en zij daarvoor zakelijke zekerheden heeft. De argumenten van [hypotheekgever 1], [hypotheekgever 2] en [hypotheekgever 3] dat de bank [debiteur 1] en [debiteur 2] niet bij de les heeft gehouden door niet dan wel onvoldoende om jaarcijfers te vragen vindt het Gerecht niet overtuigend. De daartoe strekkende bedingen in de leningsovereenkomst zijn immers opgenomen om de belangen van de bank te borgen en niet de belangen van [hypotheekgever 1], [hypotheekgever 2] en [hypotheekgever 3] als partijen die als derden zekerheid verschaffen. Primair lag het op hun weg om met [debiteur 1] en [debiteur 2], als hun zakenpartners, daarover goede afspraken te maken. Gesteld noch gebleken is dat [hypotheekgever 1], [hypotheekgever 2] en [hypotheekgever 3] in een slechtere positie zijn komen te verkeren omdat zij pas op 4 april 2016 door de bank op de hoogte zijn gesteld van de achterstand van [debiteur 1], temeer omdat de achterstand in 2014 al is ontstaan. Daarom ontbreekt het hun aan belang bij dit argument. Aldus is er geen sprake van dat de bank enige zorgplicht jegens hen heeft geschonden.
4.14.
Het Gerecht volgt niet het standpunt van [hypotheekgever 1], [hypotheekgever 2] en [hypotheekgever 3] dat de bank afstand heeft gedaan van het bedrag van US$ 482.000,00 (zie 2.1. onder d). Dat staat namelijk niet in de Amendment Letter van 14 juli 2010. Daarin staat wel dat voor het perceel grond (…/1970) een maximum bedrag van US $ 350.000,00 geldt. Voor dat perceel is de bank dus gebonden aan dit maximum bedrag (plus opslag), maar dat volgt al uit de hypotheekakte van 15 juli 2010.
4.15.
Hiermee zijn de inhoudelijke verweren van [hypotheekgever 1], [hypotheekgever 2] en [hypotheekgever 3] ongegrond bevonden.
De toe te wijzen vorderingen
4.16.
Het Gerecht overweegt dat [debiteur 1] als geldlener kan worden veroordeeld tot betaling van het uitstaande bedrag en de rente zoals gevorderd. [debiteur 2] wordt ook veroordeeld tot betaling van hetzelfde bedrag omdat hij een persoonlijke garantie tot 1,7 miljoen US dollar aan de bank heeft afgegeven. [hypotheekgever 1], [hypotheekgever 2] en [hypotheekgever 3] worden veroordeeld tot betaling tot het beloop van de door hen afgegeven hypotheekaktes, met rente als gevorderd. De buitengerechtelijke incassokosten worden afgewezen. Deze worden bij verzoekschrift niet onderbouwd, naar grondslag noch naar hoogte, en worden door [debiteur 1] en [debiteur 2] gemotiveerd betwist. De verklaring van recht is, gelet op al het hiervoor overwogene, toewijsbaar.
4.17.
Als overwegend in het ongelijk gestelde partijen worden gedaagden in de proceskosten veroordeeld. Omdat [debiteur 1]n en [debiteur 2] geen reconventionele vordering hebben ingesteld valt het salaris gemachtigde voor hen lager uit.

5.De beslissing

Het Gerecht:
in conventie:
veroordeelt gedaagden hoofdelijk, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, om aan de bank te betalen US $ 1.040.050,47 aan hoofdsom per 12 januari 2017, te vermeerderen met de overeengekomen rente van 7% en kosten vanaf die datum tot de dag van algehele betaling, waarbij voor gedaagden 3, 4 en 5 geldt dat deze veroordeling geldt tot het beloop van de desbetreffende hypotheekakten,
verklaart voor recht dat aan eisers het recht toekomt om door middel van parate executie over te gaan tot hypothecaire veiling van de onroerende zaken ../1969, ../1987 en ../1970,
in reconventie:
wijst de vorderingen af,
in conventie en in reconventie:
veroordeelt [debiteur 1], [debiteur 2], [hypotheekgever 1], [hypotheekgever 2] en [hypotheekgever 3], hoofdelijk des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, in de proceskosten, aan de zijde van de bank begroot op NAf. 1.549,50 aan verschotten, NAf. 7.500,00 aan griffierecht en op NAf. 15.000,00 aan salaris gemachtigde, waarbij geldt dat [debiteur 1] en [debiteur 2] slechts NAf. 10.000,00 aan salaris gemachtigde zijn verschuldigd,
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad,
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J.J. van Rijen, rechter, en op 11 december 2018 uitgesproken ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van de griffier.