ECLI:NL:OGEAM:2018:26

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
6 april 2018
Publicatiedatum
16 mei 2018
Zaaknummer
KG 2018/50
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executoriale titel en niet-ontvankelijkheid in kort geding arbeidsrecht

In deze zaak, die op 6 april 2018 door het Gerecht in Eerste Aanleg van Sint Maarten is behandeld, gaat het om een kort geding tussen een werknemer en haar werkgever. De werknemer, vertegenwoordigd door mr. C.M. Marica, heeft een vordering ingesteld tegen de naamloze vennootschap [de werkgever] N.V., vertegenwoordigd door mr. M.M. Hofman-Ruigrok en mr. W. ten Veen. De werknemer verzoekt het Gerecht om de werkgever te veroordelen tot betaling van bedragen die door de werkgever ten onrechte zijn ingehouden op de ontbindingsvergoeding die aan haar is toegekend. De werkgever verzoekt op zijn beurt om de vorderingen van de werknemer af te wijzen en haar in de proceskosten te veroordelen.

De procedure is gestart met een verzoekschrift en diverse producties, en de mondelinge behandeling vond plaats op 9 maart 2018. Het Gerecht heeft vastgesteld dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen eerder is ontbonden en dat de werknemer recht heeft op een ontbindingsvergoeding. Echter, de werkgever heeft een deel van deze vergoeding ingehouden, wat aanleiding gaf tot het kort geding.

Het Gerecht overweegt dat de werknemer al beschikt over een executoriale titel, namelijk de beschikking van 11 oktober 2017, die in kracht van gewijsde is gegaan. Dit betekent dat de werknemer de werkgever kan dwingen om de ingehouden bedragen uit te betalen door middel van executie. Het Gerecht verklaart de werknemer niet-ontvankelijk in haar vorderingen, omdat zij al een executoriale titel heeft en de aangewezen weg is om een executiegeschil aan te spannen. De werknemer wordt veroordeeld in de proceskosten van de werkgever, die zijn begroot op nihil aan verschotten en NAf 1.000,00 aan salaris gemachtigde.

Uitspraak

Vonnis van 6 april 2018
Zaaknummer: KG 2018/50
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN
Vonnis in kort geding
inzake
[de werknemer],
wonende te Sint Maarten,
eiseres,
gemachtigde: mr. C.M. Marica,
hierna: de werknemer,
tegen
de naamloze vennootschap [de werkgever] N.V.,
mede gevestigd te Sint Maarten,
gedaagde,
gemachtigde: mr. M.M. Hofman-Ruigrok (Sint Maarten) en mr. W. ten Veen (Curaçao),
hierna: de werkgever.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het Gerecht heeft kennisgenomen van de volgende processtukken:
verzoekschrift met producties d.d. 15 februari 2018,
brief met producties d.d. 8 maart 2018 namens de werkgever,
brief met producties d.d. 9 maart 2018 namens de werknemer,
pleitnota namens de werknemer,
pleitnota namens de werkgever.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 9 maart 2018. De werknemer en de beide gemachtigden waren aanwezig. Namens de werkgever was ook mevrouw D.F. Elisa, legal counsel, aanwezig. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat er is gezegd.
1.3.
Vandaag vindt de uitspraak plaats.

2.De vaststaande feiten

2.1.
Bij beschikking van dit Gerecht d.d. 11 oktober 2017 (EJ 2017/118) is de arbeidsovereenkomst tussen partijen ontbonden. Aan de werknemer is een vergoeding van NAf 557.000,00 bruto toegekend.
2.2.
De werkgever heeft niet het volledige aan de werknemer toekomende netto bedrag uitbetaald. NAf 129.058,68 is namelijk door de werkgever ingehouden. Daarnaast is nog NAf 9.542,22 door de werkgever ingehouden.

3.De vorderingen

3.1.
De werknemer verzoekt het Gerecht om, bij uitvoerbaar te verklaren vonnis, de volgende beslissingen te nemen:
“[de werkgever] te veroordelen om binnen 3 dagen na het in deze te wijzen vonnis aan [de werknemer] te betalen een bedrag van Nafl. 129.058,68 en een bedrag van Nafl. 9.542,22 beide bedragen te vermeerderen met de wettelijke verhoging en wettelijke rente vanaf 15 november 2017 op een door [de werknemer] aan te geven wijze, althans een door Uw Gerecht in goede justitie te bepalen bedrag als voorschot op de totale bedragen aan [de werknemer] verschuldigd;
[de werkgever] te veroordelen tot betaling van een bedrag ad Usd 4500,= aan [de werknemer] als vergoeding voor kosten ex artikel 6:96 BW, althans een door U Edelachtbare in goede justitie te bepalen vergoeding.
[de werkgever] te veroordelen in de kosten van deze procedure, alsmede de nakosten, een en ander te voldoen binnen 3 dagen na betekening van het vonnis, en voor het geval voldoening van de (na)kosten niet plaatsvindt binnen de gestelde termijn, deze (na)kosten te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf datum verzuim tot de dag der algehele voldoening.”
3.2.
De werkgever verzoekt het Gerecht om de vorderingen van de werknemer af te wijzen en haar in de proceskosten te veroordelen.
3.3.
Op de argumenten van partijen gaat het Gerecht hierna in, voor zover deze van belang zijn voor de beoordeling van het geschil.

4.De beoordeling

4.1.
Uit het verzoekschrift en de pleitnota van de werknemer volgt dat zij een executoriale titel wenst te verkrijgen. Daarmee kan zij de werkgever dwingen om de beide volgens haar ten onrechte op de ontbindingsvergoeding ingehouden bedragen alsnog uit te betalen.
4.2.
Ambtshalve overweegt het Gerecht dat de werknemer al beschikt over een executoriale titel, namelijk de beschikking d.d. 11 oktober 2017 die, omdat er geen hoger beroep mogelijk is, op dezelfde datum in kracht van gewijsde is gegaan. De aangewezen weg is dat de werknemer de beschikking betekent en aan de werkgever aanzegt dat er executoriaal beslag zal worden gelegd. Als de werkgever het daar niet mee eens is dan kan zij op grond van artikel 438 Rv een executiegeschil aanvangen. Dit betekent dat het Gerecht de werknemer ambtshalve niet-ontvankelijk dient te verklaren.
4.3.
Een en ander zou mogelijk anders liggen indien partijen gezamenlijk zouden hebben besloten het onderhavig kort geding te voeren in plaats van een executiegeschil. Daarvan is het Gerecht echter niet gebleken.
4.4.
Het Gerecht heeft er nog over nagedacht of het toch niet inhoudelijk zal ingaan op de materiële argumenten. Dat doet het Gerecht niet omdat de werkgever desalniettemin recht behoudt op een executiegeschil. De beoordeling van de executierechter kan dan worden gehinderd door de voorlopige beoordeling van het inhoudelijke geschil in dit kort geding.
4.5.
Nu de werknemer in haar vorderingen niet-ontvankelijk wordt verklaard dient zij de proceskosten van de werkgever te vergoeden.

5.De beslissing

Het Gerecht in Eerste Aanleg;
verklaart de werknemer in haar vorderingen niet-ontvankelijk,
veroordeelt de werknemer in de proceskosten, aan de zijde van de werkgever begroot op nihil aan verschotten en op NAf 1.000,00 aan salaris gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J.J. van Rijen, rechter, en is op 6 april 2018 in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.