ECLI:NL:OGEAM:2018:35

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
2 mei 2018
Publicatiedatum
4 juni 2018
Zaaknummer
AR 2017/89
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Letselschadezaak met vorderingen voor materiële en immateriële schade na aanrijding

In deze letselschadezaak vordert eiser, de zoon van de overledene, schadevergoeding van de gedaagden na een aanrijding op 15 mei 2015 waarbij zijn vader, [de bestuurder], zwaar gewond raakte en op 27 maart 2017 overleed. De gedaagden zijn [de verzekeraar], bij wie de bestuurder verzekerd was, en [gedaagde sub 2], de bestuurder van de andere auto. Eiser vordert onder andere kosten voor lijkbezorging, immateriële schade en materiële schade, maar de gedaagden betwisten de vorderingen en concluderen tot afwijzing.

Het Gerecht heeft vastgesteld dat eiser niet voldoende bewijs heeft geleverd om zijn vorderingen te onderbouwen. De vordering voor kosten van lijkbezorging is niet onderbouwd met facturen, en de vordering voor immateriële schade is afgewezen omdat eiser niet zelf getuige was van het ongeval en geen hevige emotionele schok heeft ervaren. Ook de vordering voor gederfd levensonderhoud is niet komen vast te staan, omdat eiser geen bewijs heeft geleverd van de huishoudelijke bijdragen van zijn vader.

Uiteindelijk heeft het Gerecht de vorderingen van eiser afgewezen en hem veroordeeld in de proceskosten van de gedaagden. De uitspraak is gedaan door mr. A.J.J. van Rijen op 2 mei 2018.

Uitspraak

Vonnis van 2 mei 2018
Zaaknummer: AR 2017/89
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN
Vonnis
inzake
[EISER],
wonende te Sint Maarten,
eiser,
gemachtigde: mr. P.H. Bruns
tegen
de naamloze vennootschap [DE VERZEKERAAR]
gevestigd te Sint Maarten,
gedaagde sub 1,
gemachtigde: mrs. R.F. Gibson
en
[GEDAAGDE SUB 2],
wonende te Sint Maarten,
gedaagde sub 2,
gemachtigde: mr. B.B. Brooks.
Partijen worden hierna aangeduid als [eiser], [de verzekeraar] en [gedaagde sub 2], tenzij anders is vermeld.

1.Het verloop van de procedure

1.1
Het Gerecht heeft kennisgenomen van de volgende processtukken:
verzoekschrift met producties d.d. 5 mei 2017,
conclusie van antwoord namens [de verzekeraar],
conclusie van antwoord met producties namens [gedaagde sub 2],
conclusie van repliek met producties,
conclusie van dupliek namens [de verzekeraar],
conclusie van dupliek namens [gedaagde sub 2].
1.2.
De uitspraak vindt vandaag plaats.

2.De vaststaande feiten

2.1.
Op 15 mei 2015 heeft er een aanrijding plaatsgevonden tussen een auto, bestuurd door [de bestuurder] (hierna: [de bestuurder]), en een auto bestuurd door [gedaagde sub 2]. [de bestuurder] is zwaar gewond geraakt. Op 27 maart 2017 is [de bestuurder] komen te overlijden.
2.2. [
gedaagde sub 2] is bij strafvonnis van dit Gerecht d.d. 9 september 2016 vanwege deze aanrijding veroordeeld tot een werkstraf van 120 uur en een ontzegging van de rijbevoegdheid van 6 maanden.
2.3. [
gedaagde sub 2] was bij [de verzekeraar] verzekerd tegen verkeersaansprakelijkheid.
2.4.
Bij brieven van 11 januari 2017 is namens [eiser], die stelt de zoon van [de bestuurder] te zijn, aan gedaagden gevraagd om aansprakelijkheid te erkennen. Dat hebben gedaagden niet gedaan.

3.De vorderingen en de verweren

3.1. [
eiser] verzoekt het Gerecht, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, gedaagden, ieder hoofdelijk zodanig dat als de een betaalt de ander zal zijn bevrijd, als volgt te veroordelen:
USD 3.450,00 aan kosten lijkbezorging,
USD 5.000,00 aan immateriële schade,
USD 32.400,00 aan materiële schade, te verhogen met de wettelijke rente vanaf (1) 27 mei 2015 en (2) en (3) 15 mei 2015,
kosten rechtens.
3.2.
Beide gedaagden concluderen tot afwijzing van de vorderingen van [eiser], dan wel dat hij daarin niet-ontvankelijk wordt verklaard, met veroordeling van [eiser] in de proceskosten.
3.3.
Op de argumenten van partijen, voor zover deze van belang zijn voor de beoordeling, gaat het Gerecht hierna in.

4. De beoordeling

Ontvankelijkheid
4.1.
Door [gedaagde sub 2] wordt betwist dat [eiser] de zoon van [de bestuurder] is. Dus is hij niet vorderingsgerechtigd. Bij repliek stelt [eiser] daarover onder 10.:
“Eiser is de zoon van [de bestuurder] en erfgenaam van de overledene. De informatie uit het basisregister geeft geen volledig beeld. Eiser is in Frans Sint Maarten geboren en zoals algemeen bekend is er niet of nauwelijks sprake van internationale gegevensuitwisseling tussen de Nederlandse en Franse census offices. Zonodig maar daarmee eveneens uitdrukkelijk biedt eiser bewijs aan van het feit dat hij zoon en erfgenaam is van wijlen [de bestuurder].”
4.2.
Het Gerecht overweegt dat het voor [eiser] volkomen vanzelfsprekend zal zijn dat hij de zoon en erfgenaam van [de bestuurder] is. Gelet op de betwisting door [gedaagde sub 2] is dat voor het Gerecht niet het geval. Dit zal dus door [eiser] moeten worden aangetoond. Uit zijn betwisting volgt dat dit had gekund door naar de Franse burgerlijke stand te gaan en een uittreksel uit het geboorteregister op te vragen. Het Gerecht gaat aan het bewijsaanbod voorbij omdat [eiser] dit al veel eerder in de procedure had kunnen regelen. Dit betekent dat het ontvankelijkheidsverweer van [gedaagde sub 2] doel treft en [eiser] in zijn vorderingen niet-ontvankelijk wordt verklaard.
Het materiële verweer
4.3.
Omdat dit ontvankelijkheidsverweer door [de verzekeraar] niet wordt gevoerd en om zo veel mogelijk recht te doen aan de inhoudelijke stellingen van partijen overweegt het Gerecht als volgt.
4.4.
Door [eiser] wordt aan [gedaagde sub 2] onrechtmatig handelen verweten (de aanrijding) waardoor zijn vader zwaar gewond is geraakt en als gevolg daarvan is overleden. Een van de bestanddelen van het begrip onrechtmatige daad is dat er schade moet zijn. Anders dan toch wel gebruikelijk in letselschadezaken wordt door [eiser] niet een verklaring voor recht gevraagd dat [gedaagde sub 2] aansprakelijk is voor de schade die hij heeft ondervonden, nader op te maken bij staat. [eiser] vordert drie concrete schadeposten die door de beide gedaagden inhoudelijk worden bestreden. Als deze verweren doel treffen dan geldt dat de schade van [eiser] niet is komen vast te staan en dient zijn vordering te worden afgewezen. Het Gerecht zou dan om die reden niet toekomen aan de andere verweren van gedaagden.
4.5.
Post (a) ziet op de rekening van de begrafenisonderneming waarvan [eiser] zegt dat die door hem is betaald. De factuur noch het betalingsbewijs van deze kosten wordt overgelegd. Alleen wordt bij antwoord een prijsoverzicht van Royal Funeral Home & Crematorium in het geding gebracht met alle opties voor een uitvaart. Bij repliek onder 17 stelt [eiser] dat hij de kosten van lijkbezorging
“nader [zal] overleggen indien Uw Gerecht dit nog verder noodzakelijk acht hoewel hij meent dat dit erg ver gaat.”Het Gerecht overweegt dat het volkomen vanzelfsprekend is dat als [eiser] wil dat gedaagden de kosten van de uitvaart betalen hij de factuur en het betalingsbewijs daarvan in het geding brengt, zeker als een daartoe strekkend verweer is gevoerd. Dit betekent dat [eiser] niet heeft voldaan aan zijn stelplicht en dat het Gerecht er dus niet vanuit kan gaan dat hij USD 3.450,00 aan kosten lijkbezorging heeft betaald. Dit betekent dat deze schadepost niet is komen vast te staan.
4.6.
Post (b) ziet op immateriële schade. Daarover zegt [eiser] dat hij shockschade vordert. Bij repliek (alinea 11) zegt dat het zowel over immateriële schade als over shockschade gaat zonder uit te leggen of en wat het verschil tussen deze twee “categorieën” zou moeten zijn. Gedaagden weerspreken een en ander gemotiveerd. Wat betreft de shockschade overweegt het Gerecht dat niet is voldaan aan de voorwaarden blijkende uit het arrest van 22 februari 2002 van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2002:AD5356). Daarin wordt overwogen:
4.3
Indien iemand door overtreding van een veiligheids- of verkeersnorm een ernstig ongeval veroorzaakt, handelt hij in een geval als hier bedoeld niet alleen onrechtmatig jegens degene die dientengevolge is gedood of gekwetst, maar ook jegens degene bij wie door het waarnemen van het ongeval of door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen ervan, een hevige emotionele schok wordt teweeggebracht, waaruit geestelijk letsel voortvloeit, hetgeen zich met name zal kunnen voordoen indien iemand tot wie de aldus getroffene in een nauwe affectieve relatie staat, bij het ongeval is gedood of gewond. De daardoor ontstane immateriële schade komt op grond van het bepaalde in art. 6:106 lid 1, aanhef en onder b, BW voor vergoeding in aanmerking. Daarvoor is dan wel vereist dat het bestaan van geestelijk letsel, waardoor iemand in zijn persoon is aangetast, in rechte kan worden vastgesteld, hetgeen in het algemeen slechts het geval zal zijn indien sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld.
4.7.
Uit de stukken is duidelijk dat [eiser] de aanrijding niet zelf heeft waargenomen. Evenmin blijkt dat hij een hevige emotionele schok heeft ondervonden en dat hij daardoor geestelijk letsel heeft ondervonden dat psychiatrisch kan worden gediagnosticeerd. Dit betekent dat deze schadepost niet is komen vast te staan.
4.8.
De post (c) ziet op gederfd levensonderhoud en betaling huur. [eiser] voert aan dat zijn vader in zijn levensonderhoud voorzag en onder andere mee betaalde aan de huur. Bij verzoekschrift belooft hij de schadeberekening van de huishoudelijke bijdragen over te leggen. Dat is bij repliek niet gebeurd. Gedaagden betwisten deze stellingen gemotiveerd. Bij repliek rept [eiser] met geen woord over deze schadepost. Aldus is deze schadepost evenmin komen vast te staan omdat de betwistingen door [eiser] bij repliek niet zijn weerlegd.
4.9.
Dit betekent dat het Gerecht de vorderingen van [eiser] tegen [de verzekeraar] moet afwijzen.
4.10. [
eiser] wordt veroordeeld in de proceskosten van [gedaagde sub 2] en [de verzekeraar] omdat hij in het ongelijk is gesteld.

5. De beslissing

Het Gerecht in Eerste Aanleg:
in de procedure tussen [eiser] en [de verzekeraar]:
wijst de vorderingen van [eiser] af,
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [de verzekeraar] begroot op nihil aan verschotten en op NAf 3.000,00 aan salaris gemachtigde,
in de procedure tussen [eiser] en [gedaagde sub 2]:
verklaart [eiser] in zijn vorderingen niet-ontvankelijk,
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde sub 2] begroot op nihil aan verschotten en op NAf 3.000,00 aan salaris gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J.J. van Rijen, rechter, en is ter openbare terechtzitting van 2 mei 2018 uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.