Uitspraak
1.Het verloop van de procedure
2.De vaststaande feiten
“De grensoverschrijding loopt vanaf de zij-ingang van het restaurant tot waar de airco-condensers en de electrische bedradingskist staan.”
3.De vorderingen en het verweer
[B], voorts, te veroordelen tot betaling aan [A] – ten titel van schadevergoeding, inclusief (a) schadeloosstelling en (b) buitengerechtelijke kosten – op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
Kosten en rente rechtens.”
[A] te veroordelen om het recht van erfpacht op de delen van zijn perceel waarop [B] inbreuk maakt, zoals aangegeven door het Kadaster, in eigendom over te dragen aan [B] tegen een koopprijs die gelijk is aan de werkelijke waarde van de grond zoals vastgesteld door een taxateur of een door Uw Gerecht in goede justitie te bepalen koopprijs, alles op straffe van verbeurte van een onmiddellijk opeisbare dwangsom van US$ 5,000.- met een maximum van US$ 100,000.- indien [A] daarmee in gebreke blijft.
[A] te veroordelen om een erfdienstbaarheid te verlenen tot het handhaven de bestaande situatie tegen een schadeloosstelling zoals vastgesteld door een taxateur of een door Uw Gerecht in goede justitie te bepalen schadeloosstelling, alles op verbeurte van een onmiddellijk opeisbare dwangsom van US$ 5,000.- met een maximum van US$ 100,000.- indien [A] daarmee in gebreke blijft.
[A] te veroordelen om een huurovereenkomst te verlenen voor de delen van zijn perceel waarop [B] inbreuk maakt tegen een huurprijs zoals vastgesteld door een taxateur of een door Uw Gerecht in goede justitie te bepalen huurprijs, alles op verbeurte van een onmiddellijk opeisbare dwangsom van US$ 5,000.- met een maximum van US$ 100,000.- indien [A] daarmee in gebreke blijft.
[A] te veroordelen in de kosten van dit geding en de nakosten, alles vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van het in dezen te wijzen vonnis.”
4.De beoordeling
“dat [C] de grote awnings [heeft] aangebracht, planten neergezet alsmede een stuk aan de achterkant aangebouwd.”.In de conclusie van antwoord wordt aangevoerd dat [B] in 1996/1997 reeds gebruik maakt van delen van het [A]-perceel. Gelet op de uitlating op de descente namens [B] klopt dat niet. Aldus gaat het Gerecht uit van het aanvangstijdstip “rond 2002” waarop de uitbreidingen van [B] op het perceel [A] hebben plaatsgevonden. Duidelijk is dat de verjaring voor het eerst is gestuit in 2015 zodat het Gerecht moet beoordelen of sprake is van verkrijgende verjaring te goeder trouw. Daarvoor is bezit vereist door [B] van gedeeltes van het [A]-perceel.
NJ1995/96, Buitenplee). Ook dit verweer gaat dus niet op.