Uitspraak
2.De feiten
.
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten op 14 september 2018 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een verzekerde en een verzekeraar. De verzekerde, een naamloze vennootschap gevestigd op Sint Maarten, vorderde een aanvullend voorschot van USD 2.041.063,20 van de verzekeraar, die aansprakelijk was voor schade aan een appartementengebouw als gevolg van de orkanen Irma en Maria in 2017. De verzekerde had een opstal- en inboedelverzekering bij de verzekeraar en stelde dat de schade gedekt was door de polis. De verzekeraar had eerder een voorschot van USD 850.000 betaald, maar de verzekerde was het niet eens met het aanbod van de verzekeraar voor een totale schadevergoeding van USD 1.602.785,32.
De mondelinge behandeling vond plaats op 17 augustus 2018, waarbij beide partijen vertegenwoordigd waren door hun statutaire directeuren en advocaten. Het Gerecht heeft de verschillende rapporten over de schade beoordeeld, die uiteenliepen van USD 900.000 tot USD 3.496.000. Het Gerecht oordeelde dat het spoedeisend belang van de verzekerde om de schade te herstellen evident was en dat de vorderingen van de verzekerde in kort geding konden worden toegewezen, mits het Gerecht aannemelijk achtte dat de bodemrechter dit ook zou doen.
Het Gerecht concludeerde dat er een hoogstwaarschijnlijk eigen risico van 2% gold in plaats van 5%, en dat de kwestie van onderverzekering te complex was voor beoordeling in kort geding. Uiteindelijk werd de verzekeraar veroordeeld tot betaling van een nader voorschot van USD 600.000, wat het totaal aan voorschotten op USD 1,45 miljoen bracht. De vordering van de verzekerde om wettelijke rente te ontvangen werd afgewezen, en de verzekeraar werd in de proceskosten veroordeeld. Het vonnis werd uitgesproken door rechter A.J.J. van Rijen.