ECLI:NL:OGEAM:2018:76

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
14 september 2018
Publicatiedatum
25 september 2018
Zaaknummer
KG 2018/193 - SXM201800753
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzekeringsrecht en voorschotbetaling na orkaanschade aan appartementengebouw

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten op 14 september 2018 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een verzekerde en een verzekeraar. De verzekerde, een naamloze vennootschap gevestigd op Sint Maarten, vorderde een aanvullend voorschot van USD 2.041.063,20 van de verzekeraar, die aansprakelijk was voor schade aan een appartementengebouw als gevolg van de orkanen Irma en Maria in 2017. De verzekerde had een opstal- en inboedelverzekering bij de verzekeraar en stelde dat de schade gedekt was door de polis. De verzekeraar had eerder een voorschot van USD 850.000 betaald, maar de verzekerde was het niet eens met het aanbod van de verzekeraar voor een totale schadevergoeding van USD 1.602.785,32.

De mondelinge behandeling vond plaats op 17 augustus 2018, waarbij beide partijen vertegenwoordigd waren door hun statutaire directeuren en advocaten. Het Gerecht heeft de verschillende rapporten over de schade beoordeeld, die uiteenliepen van USD 900.000 tot USD 3.496.000. Het Gerecht oordeelde dat het spoedeisend belang van de verzekerde om de schade te herstellen evident was en dat de vorderingen van de verzekerde in kort geding konden worden toegewezen, mits het Gerecht aannemelijk achtte dat de bodemrechter dit ook zou doen.

Het Gerecht concludeerde dat er een hoogstwaarschijnlijk eigen risico van 2% gold in plaats van 5%, en dat de kwestie van onderverzekering te complex was voor beoordeling in kort geding. Uiteindelijk werd de verzekeraar veroordeeld tot betaling van een nader voorschot van USD 600.000, wat het totaal aan voorschotten op USD 1,45 miljoen bracht. De vordering van de verzekerde om wettelijke rente te ontvangen werd afgewezen, en de verzekeraar werd in de proceskosten veroordeeld. Het vonnis werd uitgesproken door rechter A.J.J. van Rijen.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN
Zaaknummer: KG 2018/193 - SXM201800753
Vonnis in kort geding d.d. 14 september 2018
inzake
de naamloze vennootschap [de verzekerde],
gevestigd te Sint Maarten,
eiseres,
hierna: de verzekerde,
gemachtigde: mr. H.A. SEFERINA,
tegen
de naamloze vennootschap [de verzekeraar],
gevestigd te Sint Maarten,
gedaagde,
hierna: de verzekeraar,
gemachtigde: mr. C. VAN HEES en mr. R.F. GIBSON jr.,
1. Het verloop van de procedure
1.1. Het Gerecht heeft kennis genomen van de volgende processtukken:
verzoekschrift met producties van 29 mei 2018,
brief van 8 augustus 2018 namens de verzekerde met producties,
brief van 16 augustus 2018 namens de verzekeraar met producties,
akte vermeerdering van eis van de verzekerde,
pleitnota namens de verzekerde,
pleitnota namens de verzekeraar,
e-mail van 23 augustus 2018 namens de verzekerde aan het Gerecht met producties.
1.2. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden 17 augustus 2018 en is op de locatie van verzekerde op 22 augustus 2018 voortgezet. Namens partijen zijn hun statutaire directeuren, respectievelijk ………, verschenen, bijgestaan door de hiervoor vermelde advocaten. De griffier heeft aantekening gehouden van wat er is gezegd.
1.3. Processtuk 7 ziet op kadastrale uittreksels die op verzoek van het Gerecht zijn toegezonden.
1.4. De uitspraak vindt vandaag plaats.

2.De feiten

2.1.
Verzekerde is sinds januari 2015 eigenaar van de op Sint-Maarten gelegen in appartementsrechten gesplitste onroerende zaak, bekend als “……e” (hierna: de verzekerde zaak). Dit is een 7 verdiepingen hoog gebouw, bestaande uit 32 appartementen, gelegen aan het einde van …….. (gezien in de richting van …..).
2.2.
De verzekerde is bij de verzekeraar verzekerd tegen opstal- en inboedelschade.
2.3.
Op 6 september 2017 heeft orkaan Irma huisgehouden op Sint-Maarten. Op 20 september 2017 heeft orkaan Maria hetzelfde gedaan. Hierdoor is grote schade toegebracht aan de infrastructuur op Sint-Maarten en ook aan de verzekerde zaak. Deze schade is gedekt door een polis van de verzekeraar.
2.4.
De verzekerde waarde van de opstal is USD 6.900.000. De inboedel kent een verzekerde waarde van USD 500.000.
2.5.
Met betrekking tot deze schade zijn verschillende rapporten opgesteld met verschillende uitkomsten over de hoogte van de schade:
rapport [verzekeraar] USD 900.000
rapport [A] USD 3.496.000 (rapport expert verzekerde)
rapport [B] USD 2.900.000 (rapport lokale aannemer)
rapport [C] USD 1.602.785
2.6.
Door de verzekeraar is een voorschot van USD 850.000 betaald aan de verzekerde.
2.7.
In het [C] rapport, dat is opgesteld in opdracht van de verzekeraar, komt de volgende passage voor:
“Our gross offer of USD 1,977,785.32 was accepted, however a contention arose regarding the deductible. The Association [de verzekerde, GEA] indicated that they are only aware of a 2% deductible ($148,000) versus our applied 5% deductible ($370,000) on buildings and contents. Subsequent to our final meeting we have received from underwriter’s offices a copy of such deductible clause. We have forwarded a copy to [de verzekerde] on April 20, 2018 along with the form of acceptance in the amount of $ 1,602,785.32 to be signed and returned so as to conclude this matter.
At the time of writing this report (25 april 2018, GEA) we have not had a response and a follow up email has been sent in this regard. Having nothing further to report at this time we would recommend that in the interim the outstanding net balance of $752,785 be prepared after taking into consideration previous interim payments totaling $850,000.00.”
2.8.
Het rapport van [C] noemt als Balance Outstanding USD 752.785,00.
2.9.
Bij brief van 27 juli 2018 heeft de verzekeraar te kennen gegeven als vergoeding voor de opstalschade USD 1,259.635.46 en voor de inboedel USD 343,149.86 te betalen, totaal 1.602.785,32. Omdat de verzekerde daarmee niet instemde heeft de verzekeraar medegedeeld dat dit aanbod is vervallen
.
2.10.
Partijen zijn een arbitrageclausule overeengekomen.

3.De vorderingen en het verweer

3.1.
Na eisvermeerdering vordert de verzekerde dat het Gerecht bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de verzekeraar zal veroordelen, al dan niet bij wijze van voorschot, aan haar te betalen een bedrag van USD 2,041,063.20, althans een door het Gerecht in goede justitie te bepalen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf een door het Gerecht in goede justitie vast te stellen datum tot aan de dag der algehele voldoening, met veroordeling van de verzekeraar in de kosten van deze procedure.
3.2.
De verzekeraar concludeert dat het Gerecht bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de vorderingen van de verzekerde zal afwijzen, dan wel haar daarin niet-ontvankelijk te verklaren, met veroordeling van de verzekeraar in de proceskosten.
3.3.
Op de argumenten van partijen gaat het Gerecht hierna in, voor zover deze relevant zijn voor de beoordeling van het geschil.
4.De beoordeling
Spoedeisendheid belang
4.1.
Het spoedeisend belang (uitbetaling onder de verzekeringspolis om orkaanschade te herstellen) is met aard van de vordering gegeven.
Het toetsingskader
4.2.
De vorderingen van de verzekerde kunnen enkel worden toegewezen indien het Gerecht het zeer aannemelijk acht dat de bodemrechter dat ook zou doen. Gelet op de overeengekomen arbitrage moet het Gerecht inschatten hoe de arbiters hier over zouden denken. De arbiters immers worden benoemd omdat zij verstand zullen hebben van de waardering van (bouwkundige) schades en het herstel daarvan. Dat is een andere expertise dan waarover de overheidsrechter beschikt en die daarvoor doorgaans deskundigen inschakelt.
4.3.
Nu het om een geldvordering in kort geding gaat moet ook worden voldaan aan de vereisten die daarvoor gelden. In deze zaak wijst de verzekeraar op het restitutierisico.
De beoordeling van de inhoudelijke verweren
4.4.
De verzekeraar voert drie inhoudelijke verweren zijn, te weten:
de door de verzekerde opgevoerde schadeposten zijn niet allemaal even reëel,
het eigen risico bedraagt 5% en niet 2%,
er is sprake van onderverzekering wat betreft de inboedel.
4.5.
Wat betreft het eigen risico overweegt het Gerecht dat de verzekerde heeft verwezen naar de Deductible Clause als opgenomen in het polisaanhangsel van 7 april 2014. Daarin wordt wel aardbeving, vulkanische uitbarsting en overstroming genoemd als “aftrekpost” maar niet orkaan. Nu door de verzekeraar dit argument van de verzekerde niet, dan wel niet voldoende is weersproken, acht het Gerecht het zeer waarschijnlijk dat arbiters ook zullen beslissen dat sprake is van een eigen risico van maar 2% in plaats van 5%.
4.6.
De kwestie van de onderverzekering acht het Gerecht inhoudelijk te gecompliceerd om in dit kort geding te beoordelen. Daarvoor zullen partijen arbiters moeten raadplegen. Nu het voor de inboedel om een relatief gering bedrag gaat, kan het Gerecht zich voorstellen dat partijen hierover een deelschikking treffen.
4.7.
Dit betekent dat het Gerecht rekening moet houden met een eigen risico van 2% en de onderverzekering voor de inboedel. Voor de inboedel zou dat betekenen dat nog USD 258.150,00 worden betaald. Voor de opstal USD 716.635,00. Een en ander gebaseerd op het [C] rapport.
4.8.
Partijen hebben geen overeenstemming kunnen bereiken over een definitief schaderapport. De verzekerde denkt namelijk dat haar schade veel hoger is. Door de verzekeraar is geprobeerd om deze discussie kort te sluiten met het schikkingsvoorstel in haar brief van 27 juli 2018. Omdat de verzekerde daarmee niet akkoord ging is dat voorstel ingetrokken. Daarom kan het Gerecht de voorschotten in dit kort geding uiteindelijk niet baseren op het rapport van [C]. Niet alleen omdat de verzekerde daarmee niet akkoord ging maar ook omdat de verzekeraar zich nooit definitief aan de uitkomsten van dit rapport heeft gecommitteerd. Als het Gerecht zijn beslissing wel op dit rapport zou baseren dan zou te kort worden gedaan aan de uitvoerige argumentatie van de verzekeraar (haar verweer onder 1) met betrekking tot bouwkundige en verzekeringstechnische aspecten (is er sprake van dekking met betrekking tot bepaalde schadeposten, zijn de opgevoerde bedragen te hoog? enzovoorts). Het is aan partijen om te komen tot een definitieve schadevaststelling. Zoals hiervoor overwogen moeten partijen dit uiteindelijk samen afspreken of aan arbiters overlaten. Om die reden zal het Gerecht volstaan met toekenning van een nader voorschot van USD 600.000. Daarmee komen de totale voorschotten uit op USD 1,45 miljoen hetgeen het Gerecht, alles afwegende en rekening houdende met de ijkpunten die uit de diverse schaderapporten blijken, redelijk acht als voorschot op de definitieve schadeafwikkeling.
Restitutierisico
4.9.
Het Gerecht moet nog stilstaan bij het restitutierisico. Bij de voormelde e-mail van mr. Seferina van 23 augustus 2018 zijn uittreksels uit het kadaster gevoegd van het perceel waarop de verzekerde opstal staat. Daaruit volgt dat sprake is van een hypotheek van circa USD 1,15 miljoen. Niet is betwist dat de huidige marktwaarde van perceel en opstal ongeveer USD 7 miljoen bedraagt zodat geen sprake is van een restitutierisico.
4.10.
De door de verzekerde gevorderde wettelijke rente zal worden afgewezen. Het Gerecht wijst immers slechts een voorschot toe op het uiteindelijk vast te stellen schadebedrag. Niet kan worden vastgesteld of en wanneer de verzekeraar in verzuim is geraakt met de afwikkeling van de schade. De ingangsdatum van de wettelijke rente is dus ook afhankelijk van eventuele overeenstemming tussen partijen of de beslissing van arbiters.
Proceskosten
4.11.
Als overwegend in het ongelijk gestelde partij zal de verzekeraar in de proceskosten worden veroordeeld.
5.De beslissing
Het Gerecht:
rechtdoende in kort geding:
veroordeelt de verzekeraar om aan de verzekerde te betalen USD 600.000,00 als nader voorschot,
veroordeelt de verzekeraar in de proceskosten aan de zijde van verzekerde begroot op NAf 271,50 aan oproepingskosten, NAf 7.500,00 aan griffierecht en op NAf 1.500,00 aan salaris gemachtigde,
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J.J. van Rijen, rechter, en op 14 september 2018 uitgesproken ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van de griffier.