ECLI:NL:OGEAM:2018:88

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
16 oktober 2018
Publicatiedatum
29 oktober 2018
Zaaknummer
AR 2017/144
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executierecht en verdeling van nalatenschap in geschil tussen erfgenamen en bank

In deze zaak, die werd behandeld door het Gerecht in Eerste Aanleg van Sint Maarten, gaat het om een geschil tussen de erfgenamen van een overleden persoon en een bank over de uitbetaling van gelden die onder executoriaal beslag staan. De erfgenamen, aangeduid als [de erfgenamen A], hebben een vordering ingesteld tegen de bank, die als derde beslagene fungeert. De erfgenamen verzoeken de bank om de verschuldigde geldsommen aan hen of aan de deurwaarder te voldoen, terwijl de bank zich verzet tegen deze vordering en stelt dat er geen directe betalingsverplichting bestaat. De zaak is ontstaan na een eerder vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie, waarin de verdeling van de nalatenschap werd vastgesteld. Het Hofvonnis heeft de erfgenamen en de bank in een complexe juridische situatie gebracht, waarbij de rechten en verplichtingen van de erfgenamen en de bank onder de loep worden genomen.

De procedure begon met een verzoekschrift van de erfgenamen, waarin zij de bank verzochten om de gelden uit te keren. De bank verweert zich door te stellen dat de gelden op de rekening deel uitmaken van de nalatenschap en dat de erfgenamen geen vordering op de bank hebben, maar dat de vorderingen van de boedel op de erfgenamen gericht zijn. Het Gerecht oordeelt dat de erfgenamen niet gerechtigd zijn om de bank te dwingen tot uitbetaling, omdat de gelden onderdeel blijven van de nalatenschap totdat deze volledig is afgewikkeld. De bank wordt in haar standpunt gesteund, en het Gerecht wijst de vorderingen van de erfgenamen af.

In reconventie heeft de bank ook vorderingen ingesteld, maar deze worden eveneens afgewezen. Het Gerecht concludeert dat de bank geen schade heeft geleden en dat er geen noodzaak is voor de gevraagde verklaringen voor recht. De proceskosten worden aan de zijde van de bank begroot op nihil aan verschotten en op NAf. 8.000,00 aan salaris gemachtigde. Het vonnis is uitgesproken op 16 oktober 2018 door mr. A.J.J. van Rijen, rechter, en is ter openbare zitting bekendgemaakt.

Uitspraak

Vonnis van 16 oktober 2018
Zaaknummer: AR 2017/144
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN
Vonnis
inzake:
[de erfgenamen A],
wonende te Sint Maarten,
eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
gemachtigde: mr. M. Hoeve,
hierna: [de erfgenamen A]
tegen
de naamloze vennootschap [de bank],
gevestigd te Sint Maarten,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
gemachtigde: mr. M.M. Hofman-Ruigrok en mr. P.H. Bruns,
hierna: de Bank.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het Gerecht heeft kennis genomen van de volgende processtukken:
verzoekschrift met producties d.d. 31 oktober 2017 van [de erfgenamen A],
conclusie tot voeging dan wel tussenkomst ex artikel 214 Rv met producties van [erfgenaam B],
incidentele conclusie tot stellen van zekerheid proceskosten ex artikel 477a lid 2 Rv tevens conclusie van antwoord in het incident ex artikel 214 Rv en conclusie van antwoord in de hoofdzaak tevens eis in reconventie met producties,
conclusie van antwoord in het incident ex artikel 214 Rv (abusievelijk is in de aanhef vermeld 285 Rv),
incidenteel vonnis van 20 maart 2018,
akte namens [de erfgenamen A] met productie,
conclusie van repliek in conventie en van antwoord in reconventie met productie,
conclusie van dupliek in conventie tevens repliek in reconventie,
conclusie van dupliek in reconventie.
1.2.
Vandaag wordt uitspraak gedaan.

2.De vaststaande feiten

2.1.
Op 18 november 2016 heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba (hierna: het Hof) een vonnis in hoger beroep gewezen (AR164/12 – Ghis 78386 – H 120/16, hierna: het Hofvonnis).
2.2.
Bij deze procedure waren [de erfgenamen A] en [erfgenaam B] als respectievelijk geïntimeerden en appellante betrokken. Blijkens het HofHofHOvonnis wordt het vonnis van dit Gerecht van 5 mei 2015 vernietigd. [de erfgenamen A] en [erfgenaam B] zijn allen erfgenamen van …., overleden op …… 2010 (hierna: erflater). [erfgenaam B] is testamentair tot executeur benoemd. Uit het Hofvonnis volgt dat de wijze van verdeling van de nalatenschap wordt vastgesteld. Ten aanzien van alle erfgenamen stelt het Hof hun deel van de nalatenschap vast. Het Hofvonnis is in kracht van gewijsde gegaan.
2.3.
Wat betreft [erfgenaam B] wordt in het Hofvonnis beslist dat aan haar het volgende wordt toebedeeld:
  • US$ 253.715,92,
  • een zevende deel van de na 19 maart 2015 ontvangen en te ontvangen huurpenningen (…),
  • een zevende deel van de verkoopopbrengst van de onroerende zaak aan de Frontstreet,
  • de overige meubels en andere roerende zaken uit de woning van de erflater.
2.4.
Ook vermeldt de beslissing in het Hofvonnis dat [erfgenaam B] de onroerende zaak aan de Frontstreet moet verkopen en bepaalt het Hof dat de verkoopopbrengst tot de nalatenschap van erflater behoort. Voorts wordt [erfgenaam B] veroordeeld
“om US$ 31.000,= terug te brengen in de boedel”. Ook worden [erfgenaam B] en [erfgenaam C] opgedragen om een bedrag van US$ 6577,26 dat op een Amerikaanse bankrekening staat te incasseren ten behoeve van de boedel. Blijkens de beslissing in het Hofvonnis wordt [erfgenaam D] veroordeeld om aan de nalatenschap te betalen US$ 568.734,47.
2.5.
Op 30 juni 2016 (moet zijn: 30 juni 2017, zoals dat bij later exploot is verbeterd) is op verzoek van [de erfgenamen A] het Hofvonnis aan [erfgenaam B] door de deurwaarder betekend. In het exploot is aan haar bevel gedaan
“tegen behoorlijke kwijting te betalen:
draagt [erfgenaam B] op de onroerende zaak gelegen aan de Frontstreet te verkopen,
bepaalt dat de verkoop opbrengst tot de nalatenschap van erflater behoort,
veroordeelt [erfgenaam B] om US$ 31.000 terug te brengen in de boedel,
draagt aan [erfgenaam B] en [erfgenaam C] op het bedrag van $ 6577,26 te incasseren ten behoeve van de boedel,
de som van NAf. 249,50 zijnde betekeningskosten,
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
wijst af het meer of anders gevorderde:”
2.6.
Op 6 juli 2017 is op verzoek van [de erfgenamen A] op grond van het Hofvonnis executoriaal beslag gelegd ten laste van [erfgenaam B] onder de bank. In dat exploot zijn de punten a tot en met g herhaald, aangevuld met punt h: NAf. 506,65 voor kosten van beslag en overbetekening.
2.7.
Op 13 juli 2017 wordt op verzoek van [de erfgenamen A] aan de bank een verbeteringsexploot betekend. Daarin is het “bevel” veranderd. Nu wordt de gehele beslissing uit het Hofvonnis weergegeven.
2.8.
Op 19 juli 2017 wordt aan de bank een verbeteringsexploot op verzoek van [de erfgenamen A] uitgebracht. De verbetering ziet op voormeld punt h dat niet in het exploot van 13 juli 2017 is vermeld.
2.9.
Op 7 augustus 2017 legt de bank de derdenverklaring af. Daarin is vermeld dat tussen
“[erfgenaam B] als bewaarder van wijlen [de erflater]”een rechtsverhouding bestaat, te weten een rekening-courantovereenkomst. Daarop staat op het moment van beslaglegging een bedrag van US$ 549.464,78. In de derdenverklaring staat dat de bank per e-mail van 1 augustus 2017 aan de gemachtigde van [de erfgenamen A] heeft verzocht om
“duidelijkheid te verschaffen over de over te dragen gelden”.
2.10.
In de e-mail correspondentie namens de bank met de gemachtigde van [de erfgenamen A] neemt zij het standpunt in dat door het beslag natuurlijk het geld op de rekening blijft staan. De bank deelt de gemachtigde van [de erfgenamen A] mede dat zij alleen bereid is het saldo op de rekening aan de deurwaarder uit te betalen indien alle erfgenamen daarmee akkoord gaan. De reden daarvoor blijkt uit het volgende citaat van de bank uit haar e-mail van 18 augustus 2018:
“The fact that the judgment also contains a division of the estate still does not provide sufficient clarity on what if any obligations arise therefrom particularly for the third party garnishee. This does not seem to be a straightforward “executoriaal beslag” as the judgment and the bailiff’s notice do not contain a clear payment order.”Namens [de erfgenamen A] wordt in deze correspondentie het standpunt ingenomen dat de bank gehouden is het gehele rekeningsaldo aan de deurwaarder uit te betalen. De derdenverklaring wordt overigens niet betwist door [de erfgenamen A]
2.11.
Bij e-mail van 22 augustus 2017 wordt namens [erfgenaam B] aan de bank medegedeeld dat er de nodige redenen zijn die ertoe leiden dat er geen gelden door de bank onder het executoriale beslag mogen worden betaald. De bank wordt in die e-mail verzocht hiervan af te zien totdat die kwesties zijn opgelost. Dat standpunt wordt niet gedeeld door [de erfgenamen A], zo blijkt uit de verdere e-mail correspondentie.

3.De vorderingen en het verweer

De vorderingen in conventie
3.1. [
de erfgenamen A] verzoeken het Gerecht om, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, de bank te veroordelen om de volgens haar verklaring van 7 augustus 2017 verschuldigde geldsommen aan hen, althans de deurwaarder, te voldoen, op verbeurte van een dwangsom van $ 1000 per dag voor elke dag, of gedeelte van een dag, waarop de bank in gebreke blijft aan de veroordeling te voldoen. Verder vraag [de erfgenamen A] het Gerecht om de bank te veroordelen in de proceskosten.
De vorderingen in reconventie
3.2.
De bank verzoekt het Gerecht om, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, voor recht te verklaren of en in hoeverre de bank gehouden is om als derdebeslagene gelden af te dragen en aan wie, alsmede voor welk bedrag (hoogte van de afdracht), dan wel enige andere voorziening te treffen die het Gerecht geraden acht. Ook verzoekt de bank voor recht te verklaren dat [de erfgenamen A] aansprakelijk zijn voor de door de bank geleden en te lijden schade als gevolg van hun handelen, meer bepaaldelijk het executoriaal derdenbeslag. Tot slot verzoekt de bank om [de erfgenamen A] te veroordelen om aan haar te vergoeden de als gevolg van hun onrechtmatig handelen geleden en nog te lijden schade door de bank, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet. Een en ander met veroordeling van [de erfgenamen A] in de proceskosten.
De verweren in conventie en in reconventie
3.3.
Partijen verzoeken het Gerecht om de vorderingen van de ander af te wijzen, met veroordeling van de andere partij in de proceskosten.

4.De beoordeling

De procedure tot nu toe
4.1.
In het incidentele vonnis van 20 maart 2018 heeft het Gerecht van [de erfgenamen A] veroordeeld om zekerheid te stellen voor een bedrag van NAf. 7.500,00, op grond van de laatste volzin van artikel 477a lid 2 Rv. In hun akte (processtuk 6) heeft [de erfgenamen A] aangetoond dat zij die zekerheid heeft verstrekt. Verder is in het incidentele vonnis het verzoek van [erfgenaam B] om in deze procedure tussen te komen afgewezen.
De argumenten van partijen in conventie
4.2.
Kort en zakelijk weergegeven voeren
[de erfgenamen A]de volgende argumenten aan. Artikel 477 Rv verplicht de bank als derdenbeslagene de verschuldigde geldsommen aan de deurwaarder te voldoen. Daarom moet de bank hiertoe worden veroordeeld, als ware zij daarvan zelf de schuldenaar. Aldus het verzoekschrift. Bij repliek wordt hier het volgende aan toegevoegd. Het saldo op de bankrekening behoort niet in eigendom toen aan [erfgenaam B], maar aan de nalatenschap, zodat [de erfgenamen A] geen bevel nodig hebben om haar te veroordelen die gelden af te geven. Het Hofvonnis behelst een verdeling van de nalatenschap zodat [de erfgenamen A] executoriaal beslag konden leggen op de bankrekeningen the name van de erflater; die behoren immers tot de gemeenschap. Uit het overzicht dat door [de erfgenamen A] naar aanleiding van het Hofvonnis is gemaakt volgt dat zij recht hebben op een totaalbedrag van US$ 1.110.429,50. Voor dat bedrag is het beslag gelegd. [de erfgenamen A] wijzen er op dat tussen hen en [erfgenaam B] geen inhoudelijk geschil meer bestaat. Dat is immers geëindigd door het Hofvonnis.
4.3.
Kort en zakelijk weergegeven verweert de bank zich als volgt:
er bestaat geen vordering van [de erfgenamen A] op [erfgenaam B] maar er is enkel sprake van een mogelijke betalingsverplichting van [erfgenaam B] aan de boedel,
[de erfgenamen A] maken op oneigenlijke wijze gebruik van artikel 477a Rv door de bank in een geschil met [erfgenaam B] te betrekken,
er is niet voldaan aan de eis van artikel 475 Rv dat voorschrijft dat het gaat om een vordering die een geëxecuteerde op derden heeft of uit een ten tijde van het beslag reeds bestaande rechtsverhouding rechtstreeks zal verkrijgen,
er is geen sprake van opeisbaarheid in de zin dat de voorwaarde van de afwikkeling van de nalatenschap niet is vervuld (artikel 477 lid 2 Rv.).
De overwegingen in conventie
4.4.
Het Gerecht stelt voorop dat het Hofvonnis de definitieve vaststelling van de erfdelen van de gerechtigden in de nalatenschap behelst, zoals is bedoeld in artikel 3:185 BW (de rechterlijke verdeling van een gemeenschap). Daarin is tevens te lezen dat [erfgenaam D] $ 568.734,47 aan de nalatenschap moet betalen en dat [erfgenaam B] $ 31.000 in de boedel moet terugbrengen. Zo zijn er nog wat andere zaken die in de nalatenschap moeten worden ingebracht. Met de bank is het Gerecht van oordeel dat het Hofvonnis niet een vordering van [de erfgenamen A] op [erfgenaam B] inhoudt. In die zin heeft de bank gelijk met haar argument dat er geen vordering van [de erfgenamen A] op [erfgenaam B] bestaat maar dat enkel sprake is van vorderingen van de boedel op diverse erfgenamen, waaronder [erfgenaam B]. Het Hofvonnis ziet er op dat de boedel compleet wordt gemaakt en dat de deelgerechtigden weten welk aandeel zij daarin hebben.
4.5.
Daaraan kan worden toegevoegd dat door [de erfgenamen A] wordt erkend dat de gelden op de beslagen rekening reeds in de nalatenschap vallen. Het Gerecht begrijpt dan ook niet wat [de erfgenamen A] willen bereiken met het executoriale derdenbeslag. Immers, de gelden blijven onderdeel uitmaken van de nalatenschap, ongeacht of zij nu op de beslagen bankrekening blijven staan of worden overgemaakt naar de rekening van de deurwaarder. Alle erfgenamen blijven daartoe gerechtigd totdat de nalatenschap is afgewikkeld; als alle baten zijn geïncasseerd en de erfgenamen hun aandeel hebben ontvangen.
4.6.
Verder is van belang dat uit het Hofvonnis volgt dat [erfgenaam B] de testamentair benoemde executeur is. Gesteld noch gebleken is dat [erfgenaam B] niet langer als zodanig optreedt zodat het Gerecht daarvan uit moet gaan. Door [de erfgenamen A] wordt geen aandacht besteed aan de rechten en verplichtingen van de executeur zoals deze blijken uit artikelen 4:142 tot en met 4:152 BW. Daarin is immers vermeld dat de executeur belast is met het beheer van de nalatenschap en dat hij bevoegd is goederen te gelde te maken en ten laste van de nalatenschap schulden te delgen. Van belang is dat [erfgenaam B] door de bank weliswaar als rekeninghouder van de beslagen rekening wordt gezien, maar dat zij dat enkel is in haar hoedanigheid van executeur. Kennelijk is dit een bankrekening die bij leven op naam van de erflater stond. Uit de derdenverklaring immers volgt dat de bank haar aanmerkt als “bewaarder” zodat het om een bankrekening gaat die zij “q.q.” aanhoudt, te weten als executeur. Ook vanuit dat perspectief waren [de erfgenamen A] niet vorderingsgerechtigd op grond van het Hofvonnis. Op [erfgenaam B] als mede-erfgenaam rusten weliswaar enkele verplichtingen op grond van het Hofvonnis, maar uit dit vonnis volgt niet dat zij als executeur werd verplicht dit bedrag aan [de erfgenamen A] te betalen.
4.7.
Vorenstaande brengt met zich mee dat de vorderingen van [de erfgenamen A] moeten worden afgewezen. Uitsluitend indien alle erfgenamen daarmee akkoord zijn (zie ook artikelen 3:170 lid 3 en 3:190 lid 1 BW) kan het geld van de beslagen bankrekening worden afgeschreven, maar uitsluitend op zodanige wijze dat uitvoering wordt gegeven aan het Hofvonnis, rekening houdende met eventuele betalingen ten behoeve van de aflossing van schulden van de nalatenschap.
4.8.
Als in het ongelijk gestelde partijen worden [de erfgenamen A] in de proceskosten veroordeeld.
De overwegingen in reconventie
4.9.
Het Gerecht zal ook de reconventionele vorderingen afwijzen. Gelet op de motivering en de beslissing in conventie namelijk ziet het Gerecht niet in welk belang de bank nog heeft bij de gevraagde verklaringen voor recht. Evenmin is sprake van schade door de bank omdat [erfgenaam B] haar mogelijk aansprakelijk zou stellen als zij, als gevolg van de uitbetaling onder het executoriale derdenbeslag, niet haar erfdeel zou kunnen verzilveren. Gelet op de beslissing in conventie verwezenlijkt dit gevaar zich nu niet.
4.10.
Het Gerecht ziet reden om te bepalen dat partijen in reconventie de proceskosten voor eigen rekening houden.

5.De beslissing

Het Gerecht in Eerste Aanleg:
rechtdoende in conventie:
wijst de vorderingen af,
veroordeelt [de erfgenamen A] in de proceskosten, aan de zijde van de bank begroot op nihil aan verschotten en op NAf. 8.000,00 aan salaris gemachtigde,
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
rechtdoende in reconventie:
wijst de vorderingen af,
bepaalt dat partijen de proceskosten voor eigen rekening moeten houden.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J.J. van Rijen, rechter, en is ter openbare zitting van 16 oktober 2018 uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.