ECLI:NL:OGEAM:2019:134

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
16 augustus 2019
Publicatiedatum
14 januari 2020
Zaaknummer
SXM201900681
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot uitkering in kort geding afgewezen wegens complexiteit en lopende arbitrageprocedure

In deze zaak, die voor het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten is behandeld, heeft de naamloze vennootschap (hierna: de verzekerde) een kort geding aangespannen tegen een andere naamloze vennootschap (hierna: de verzekeraar) met betrekking tot een vordering tot uitkering van een schadevergoeding onder een verzekeringspolis. De verzekerde had een polis afgesloten die dekking biedt voor bedrijfsschade als gevolg van orkaanschade, specifiek na de schade die was ontstaan door Orkaan Irma op 6 september 2017. De verzekerde vorderde een voorschot van USD 400.000,00, terwijl de verzekeraar aanvoerde dat de vordering niet-ontvankelijk verklaard moest worden, dan wel afgewezen moest worden.

De procedure begon met een verzoekschrift dat op 5 juli 2019 werd ingediend, gevolgd door een zitting op 26 juli 2019. De verzekerde was aanwezig met zijn gemachtigde, terwijl de verzekeraar niet aanwezig was, maar wel vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. De rechter heeft na de zitting aangegeven dat het vonnis op dezelfde dag zou worden uitgesproken. De verzekerde voerde aan dat de verzekeraar niet serieus had geprobeerd om tot een oplossing te komen in de lopende arbitrageprocedure, terwijl de verzekeraar stelde dat de uitkomst van deze procedure eerst afgewacht moest worden.

Het Gerecht oordeelde dat het spoedeisend belang aanwezig was, maar dat de zaak te complex was voor een kort geding. De rechter concludeerde dat de vordering van de verzekerde niet in hoge mate aannemelijk was en dat er een restitutierisico bestond. Uiteindelijk werd de verzekeraar veroordeeld tot betaling van USD 17.647,00, terwijl de verzekerde in de proceskosten werd veroordeeld. Het vonnis werd uitgesproken door mr. A.J.J. van Rijen op 16 augustus 2019.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN
Zaaknummer: SXM201900681
Vonnis in kort geding d.d. 16 augustus 2019
inzake
de naamloze vennootschap ………,
gevestigd op Sint Maarten,
eiseres,
hierna: de verzekerde,
gemachtigde: mr. J.G. BLOEM,
tegen
de naamloze vennootschap …………..,
gevestigd op Sint Maarten,
gedaagde,
hierna: de verzekeraar,
gemachtigde: mr. A.A. KRAAIJEVELD,

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het Gerecht heeft kennis genomen van de volgende processtukken:
- verzoekschrift met producties, ontvangen op 5 juli 2019,
- extra producties van de verzekerde,
- producties van de verzekeraar,
- pleitnota namens de verzekerde,
- pleitnota namens de verzekeraar.
1.2.
De zitting heeft plaatsgevonden op 26 juli 2019. De verzekerde en zijn gemachtigde zijn verschenen. De verzekeraar was niet aanwezig. Zijn gemachtigde wel. De griffier heeft van het besprokene aantekeningen gemaakt.
1.2.
Na afloop van de zitting heeft de rechter gezegd dat het vonnis vandaag zal worden uitgesproken.

2.De feiten

2.1.
Blijkens een tussen partijen geldende verzekeringspolis van 6 oktober 2016 verleent de verzekeraar dekking tegen orkaanschade. De polis ziet op bedrijfsschade (“Business Interruption”) en kent een verzekerde som van USD 2.000.000 in de categorie “Gross Profit (net profit plus standing charges)”. Maximaal is een half jaar bedrijfsschade, na het schade-evenement, gedekt.
2.2.
De verzekerde exploiteert een dranken- en tabakgroothandel. Haar onderneming heeft op 6 september 2017 flinke schade ondervonden als gevolg van Orkaan Irma. De verzekeraar en de verzekerde hebben de andere gedekte schades afgewikkeld maar nog niet de schadeclaim wat betreft de bedrijfsschade. Op 9 juli 2018 heeft de verzekeraar daarvoor een voorschot van USD 100.000,00 aan de verzekerde betaald.
2.3.
Op grond van de arbitrageclausule in de polisvoorwaarden hebben partijen ieder een arbiter benoemd. Die hebben met elkaar contact gehad maar zijn er niet uitgekomen. Evenmin zijn zij er in geslaagd om gezamenlijk een derde arbiter (“umpire”) aan te wijzen. Bij verzoekschrift van 21 mei 2019 heeft de verzekeraar dit Gerecht verzocht om een umpire te benoemen. Op 19 augustus 2019 zal de zitting in die zaak plaatsvinden.

3.Het geschil

3.1.
De verzekerde vordert dat de verzekeraar, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, bij wijze van voorschot zal worden veroordeeld om aan haar te betalen USD 400.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 6 september 2017 tot de dag van algehele betaling. Dit met veroordeling van de verzekeraar in de proceskosten.
3.2.
De verzekeraar verzoekt het Gerecht om, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, de verzekerde in zijn vorderingen niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel deze af te wijzen, met veroordeling van de verzekerde in de proceskosten, met de wettelijke rente daarover.

4.De beoordeling

Het spoedeisend belang
4.1.
Het spoedeisend belang is met de aard van de vordering (uitkering onder een polis die orkaanschade uit september 2017 beoogt te vergoeden) gegeven.
De standpunten van partijen
4.2.
Kort en zakelijk weergegeven voert de verzekerde het volgende aan. In het recente verleden is de verzekerde som flink verhoogd, uiteraard na overleg met en goedvinden van de verzekeraar. Die verhoging is gebaseerd op de toegenomen bedrijfsresultaten van de verzekerde. In de onderhandelingen heeft de verzekeraar geprobeerd om de uitkering onder de USD 150.000,00 te houden. De door haar aangewezen arbiter deed geen serieuze pogingen om tot een oplossing te komen. Bovendien nam de verzekeraar (en haar arbiter) regelmatig nieuwe standpunten in waardoor de onderhandelingen weer terug bij af waren. De verzekeraar blijft maar schaderapporten opstellen met elke keer een andere uitkomst. Het is nu bijna 2 jaar na Orkaan Irma en het wordt tijd dat dit eens wordt afgewikkeld. Haar onderneming ondervindt extra schade omdat zij niet de beschikking krijgt over de verzekeringsgelden. Deze schade vordert de verzekerde overigens niet in dit kort geding.
4.3.
Kort en zakelijk weergegeven voert de verzekeraar aan dat partijen de uitkomst van de arbitrageprocedure moeten afwachten. Die is immers nog niet afgerond en dat ligt vooral aan de verzekerde. Het eerste rapport kwam uit op een schade van USD 148.000,00. Het tweede rapport op USD 117.647,00. De verzekerde weigert haar omzetcijfers over februari en de eerste zes dagen van maart 2018 te tonen. Dat zijn de laatste 2 maanden van de gedekte zes maanden en dat is dus wel noodzakelijk. Op het tweede rapport weigert de verzekerde te reageren. De criteria voor toewijzing van een geldvordering staan aan toewijzing van het gevorderde in de weg. De verzekeraar is wel bereid USD 17.647,00 te betalen. Dat is het restant van de schadeuitkering minus het eerder uitbetaalde voorschot.
Overwegingen van het Gerecht
4.4.
Zoals de verzekeraar aanvoert moet het Gerecht nagaan of voldaan is aan de vereisten voor toewijzing van een geldvordering in kort geding. Met de verzekeraar is het Gerecht van oordeel dat het bestaan van de vordering en de omvang daarvan niet in hoge mate aannemelijk is. Het tweede schaderapport immers legt uit waarom de schade niet hoger is dan USD 117.647,00 en arbiters komen er vervolgens niet uit zodat benoeming van een derde arbiter noodzakelijk is. Ook is er sprake van een restitutierisico omdat de verzekerde zelf aanvoert dat zij de schade-uitkering hard nodig heeft om haar bedrijfsvoering weer op poten te krijgen. Tot slot geldt dat het Gerecht de kwestie te ingewikkeld vindt om in kort geding te beoordelen. Het gaat om een financieel-boekhoudkundige discussie waarvoor partijen gespecialiseerde arbiters hebben ingeschakeld en waarin veel financiële documentatie en correspondentie is overgelegd. Die stukken kan het Gerecht onvoldoende doorgronden in dit kort geding.
4.5.
Daarom moet worden volstaan met veroordeling van de verzekeraar tot betaling van USD 17.647,00. Of er nog meer moet worden betaald dient in de arbitrageprocedure te worden uitgemaakt.
4.6.
Als overwegend in het ongelijk gestelde partij moet de verzekerde in de proceskosten worden veroordeeld.

5.De beslissing

Het Gerecht:
rechtdoende in kort geding:
veroordeelt de verzekeraar om aan de verzekerde USD 17.647,00 te betalen,
veroordeelt de verzekerde in de proceskosten, aan de zijde van de verzekeraar begroot op nihil aan verschotten en op NAf. 1.000,00 aan salaris gemachtigde,
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad,
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J.J. van Rijen, rechter, en op 16 augustus 2019 uitgesproken ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van de griffier.