ECLI:NL:OGEAM:2019:141

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
2 oktober 2019
Publicatiedatum
13 februari 2020
Zaaknummer
SXM201900548
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet door werknemer en de gevolgen daarvan voor de arbeidsovereenkomst

In deze zaak heeft de werknemer, die sinds 1995 in dienst was bij de werkgever, op 5 februari 2019 ontslag op staande voet genomen. Dit volgde na een periode van ondervraging door de werkgever over vermeende tekortkomingen in haar functie als manager van een Burger King franchise. De werknemer had eerder op 21 januari 2019 een schorsing ondergaan en werd op 28 januari 2019 gevraagd om terug te keren naar het werk. Na een gesprek op 5 februari 2019, waarin de werkgever haar een verklaring liet ondertekenen, heeft de werknemer haar ontslag ingediend via een brief. De werkgever heeft het ontslag op staande voet betwist en de werknemer heeft de nietigheid van het ontslag ingeroepen. De procedure is gestart als kort geding, maar is omgevormd naar een bodemprocedure. De werknemer vorderde onder andere doorbetaling van loon en schadevergoeding, maar het Gerecht oordeelde dat het ontslag op staande voet door de werknemer rechtsgeldig was en dat de arbeidsovereenkomst daardoor was geëindigd. De vorderingen van de werknemer werden afgewezen, en zij werd in de proceskosten veroordeeld. De uitspraak werd gedaan door mr. A.J.J. van Rijen op 2 oktober 2019.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN

Zaaknummer: SXM201900548
Beschikking d.d. 2 oktober 2019
inzake
[de werknemer],wonende in Sint Maarten,
eiseres,
hierna: de werknemer,
gemachtigde: mr. C.H.J. MERX,
tegen
de naamloze vennootschap [de werkgever],gevestigd in Sint Maarten,
verweerster,
hierna: de werkgever,
gemachtigde: mr. C. VAN HEES.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Deze procedure is begonnen als een kort geding. Met instemming van partijen is er een EJ-arbeidszaak (bodemprocedure) van gemaakt. De volgende proceshandelingen hebben plaatsgevonden:
verzoekschrift met producties, ontvangen op 17 april 2019,
brief van 16 mei 2019 namens de werkgever met producties,
pleitnota namens de werknemer,
pleitnota namens de werkgever,
conclusie van repliek tevens houdende eiswijziging,
conclusie van dupliek,
brief van 16 augustus 2019 met productie namens de werkgever,
pleitnota namens de werknemer.
1.2.
De mondelinge behandelingen hebben plaatsgevonden op 17 mei 2019 en op 21 augustus 2019. De griffier heeft aantekening gehouden van wat er is gezegd.
1.3.
Op de mondelinge behandeling is gezegd dat vandaag uitspraak wordt gedaan.

2.De vaststaande feiten

2.1.
De werknemer (geboren op ….. 1963) is sinds december 1995 in loondienst voor de werkgever werkzaam, laatstelijk in de functie van Supervisor / manager in de Burger King franchise van de werkgever. Haar salaris bedraagt NAf. 2.855,04 bruto per maand.
2.2.
Op 21 januari 2019 is de werknemer door de werkgever naar huis gestuurd. Op 28 januari 2019 werd haar door de werkgever gevraagd weer op het werk te komen. Toen is zij ondervraagd over de voorraden. Daarna is zij weer naar huis gestuurd en gevraagd om terug te komen op 5 februari 2019. Door de werkgever is het naar huis sturen niet schriftelijk aan de werknemer bevestigd.
2.3.
Op 5 februari 2019 heeft de werknemer een door de werkgever opgestelde verklaring ondertekend. Deze luidt als volgt:
“Reference is hereby made to a meeting held with you today, as well as a meeting held 8 days prior in the presence of two other witnesses pertaining to missing inventory, failure to complete administrative information, failure to follow mandatory Burger King procedures in the restaurant in …. which you manage and are responsible for.
On the basis of the facts presented to you, you were given an option. We are of the view and you acknowledge and agreed in the presence of the witnesses that based on the facts presented more than sufficient reasons exist to dismiss you on the spot. You are hereby dismissed as manager of Burger King.
You are rehired to work in another position and to be retrained and eventually to be reevaluated as to your fitness to qualify to be a manager of a Burger King restaurant. Such fitness will be determined by Burger King International Corporation. You agree to follow and execute all training materials and to work under supervision in Burger King restaurant until you can be declared fit to be a manager at 75% of your present salary. Should you succeed in qualifying to being a full-fledged manager you will be rehired as a manager of Burger King.”
2.4.
Op 5 februari 2019 heeft de werknemer aan de werkgever een brief geschreven (door de werkgever ontvangen op 6 februari 2019) met de volgende inhoud:
“I (…) hereby wish to notify you by this letter that I will be no longer working with your company. Please accept my resignation effective immediately.”
2.5.
Bij brief van de gemachtigde van de werknemer van 8 februari 2019 is de nietigheid van het ontslag op staande voet ingeroepen:
“Tot mij wendde zich [de werknemer] die door u op 5 februari 2019 op staande voet werd ontslagen zonder een opgaaf van een reden en zonder een verdere schriftelijke waarschuwing daaromtrent.
(…)
Door middel van deze brief laat ik u in elk geval weten, namens cliënte, dat het ontslag op staande voet als een donderslag bij helder hemel kwam.
Ik deel u mede dat cliënte de nietigheid van het gegeven ontslag hierbij inroept en dat cliënte haar arbeidskracht gewoon ter beschikking blijft stellen. Cliënte is ook bereid om andere werkzaamheden te doen in het kader van behoud van salaris.”

3.De vorderingen

3.1.
De oorspronkelijke eis luidde als volgt:
“Weshalve het U E.A. moge behagen, om bij vonnis in kort geding, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I.
Gedaagde te veroordelen om - indien nodig, bij wijze van voorschot – het verschuldigde achterstallige loon te betalen á Naf. 2.715,21 per maand juni 2018 tot heden, vermeerderd met de wettelijke verhoging ex artikel 7A:1614q BW en de wettelijke rente vanaf de datum dat uitbetaling dient te geschieden ex artikel 7A:1614l lid 1 BW tot de dag der algehele voldoening;
II.
Gedaagde voorts te veroordelen tot (door)betaling loon vanaf heden á NAf. 2.715,21 per maand totdat de arbeidsovereenkomst tussen partijen op rechtsgeldige wijze zal zijn beëindigd, met bepaling dat over de salarissen betaald na de 8e dag van elke betalingsdag de wettelijke rente verhoging ex artikel 7A:1614q BW verschuldigd zal zijn tot de dag der algehele voldoening, alsmede de wettelijke rente vanaf de datum dat uitbetaling dient te geschieden ex artikel 7A:1614l lid 1 BW tot de dag der algehele voldoening;
III.
Gedaagde te veroordelen om Joseph binnen 24 uur na uw vonnis in deze toe te laten op de werkplek teneinde zijn werkzaamheden te verrichten, op straffe van een dwangsom van USD 250,00 per dag voor iedere dag of keer dat gedaagde met deze veroordeling in gebreke blijft;
IV.
Gedaagde te veroordelen in de kosten van dit geding, waaronder begrepen een bedrag aan salaris gemachtigde en nakosten;
V.
Eiser toe te staan om kosteloos te procederen.”
3.2.
De gewijzigde eis luidt als volgt:
“Primair: doorbetaling van het loon omdat de tweede overeenkomst vernietigd is, althans vernietigbaar is op grond van de wilsgebreken, namelijk dwaling. De nietigheid van het eerder gegeven ontslag herleeft dan weer en de nietigheid daarvan werd op tijd ingeroepen waardoor de doorbetaling van het loon gerechtvaardigd is.
Subsidiair: een ontbinding op grond van een gewichtige reden waarbij de gewichtige reden bestaat uit gewijzigde omstandigheden die van zodanige aard zijn dat de dienstbetrekking billijkheidshalve dadelijk of na korte tijd behoort te eindigen met daarbij een toekenning van een schadevergoeding naar de mate van verwijtbaarheid van de werkgever en te berekenen als volgt: Aantal gewogen dienstjaren x salaris x factor 2.”
3.3.
Op de argumenten van partijen gaat het Gerecht hierna in voor zover deze van belang zijn om het geschil te beoordelen.

4.De beoordeling

4.1.
In het verzoekschrift wordt uitgelegd dat de werknemer primair van oordeel is dat zij door de werkgever op staande voet is ontslagen en dat daarvan tijdig de nietigheid is ingeroepen. Subsidiair dat de opzegging van de arbeidsovereenkomst onregelmatig heeft plaatsgevonden. Door de werkgever is op de eerste zitting aangevoerd dat van beide situaties geen sprake is. Er is juist een voortzetting van de arbeidsovereenkomst met gewijzigde voorwaarden afgesproken (zie de door de werknemer ondertekende verklaring van 5 februari 2019). Het is niet de werkgever die ontslag op staande voet heeft gegeven maar het is juist de werknemer die ontslag op staande voet heeft genomen (zie haar brief van 5 februari 2019).
4.2.
Vervolgens heeft de rechter met de gemachtigden afgesproken dat het kort geding zou worden omgevormd naar een bodemprocedure zodat de zaak inhoudelijk voluit kon worden behandeld en de werknemer haar vorderingen zou kunnen aanpassen.
4.3.
Dat heeft geleid tot de eisaanpassing die hiervoor is weergegeven.
4.4.
Het Gerecht overweegt dat de brief van 5 februari 2019 een ontslag op staande voet door de werknemer inhoudt. De inhoud is ondubbelzinnig: per onmiddellijk neemt de werknemer ontslag. Ter zitting heeft de werknemer uitgelegd dat zij een adviesbureau heeft geraadpleegd voordat zij deze brief bij de werkgever achterliet. Deze brief is door de werkgever ontvangen en zonder commentaar behouden. De werkgever heeft in deze procedure gezegd erin te berusten dat de werknemer ontslag op staande voet neemt. De werknemer heeft het ontslag op staande voet niet ingetrokken en dat kan overigens ook niet, gelet op artikel 3:37 lid 3 BW; door ontvangst van de werkgever heeft de ontslagbrief haar rechtsgevolg gekregen. Daarmee is gegeven dat de oorspronkelijke vordering van de werknemer niet kan worden toegewezen. Ontslag op staande voet door de werknemer leidt immers tot een vordering tot schadevergoeding als dit ontslag door de rechter rechtsgeldig wordt bevonden of, naar keuze van de werknemer, tot een vordering tot doorbetaling van het loon over de opzegtermijn als de werkgever aanleiding zou hebben gegeven tot het ontslag op staande voet. Er wordt echter niet gevraagd om het door de werknemer genomen ontslag op staande voet rechtsgeldig te oordelen en evenmin wordt schadevergoeding of loon over de opzegtermijn gevorderd.
4.5.
De door de werknemer (bij repliek) gewijzigde vorderingen kunnen haar evenmin baten. Met “de tweede overeenkomst” bedoelt de werknemer kennelijk de verklaring van 5 februari 2019. Vernietiging door de rechter van deze “tweede overeenkomst” zou betekenen dat de oorspronkelijke arbeidsovereenkomst herleeft maar daarmee is het door de werknemer genomen ontslag op staande voet nog niet van de baan. Bovendien geldt dat de werkgever een eerder ontslag op staande voet (gegeven door de werkgever) voorafgaande aan deze verklaring betwist terwijl daar in de primaire vordering van de werknemer wel van wordt uitgegaan. Uit de verklaring van 5 februari 2019, die door de werknemer is ondertekend, blijkt niet van een eerder ontslag op staande voet.
4.6.
Het ontslag op staande voet door de werknemer zelf staat ook aan toewijzing van de subsidiaire vordering (ontbinding van de arbeidsovereenkomst) in de weg. Door het ontslag op staande voet van de werknemer immers is de arbeidsovereenkomst geëindigd op 6 februari 2019 (datum ontvangst ontslagbrief door werkgever). Daarom kan de arbeidsovereenkomst niet worden ontbonden door de rechter; deze bestaat immers niet meer.
4.7.
Dit betekent dat alle vorderingen van de werknemer moeten worden afgewezen.
4.8.
Als overwegend in het ongelijk gestelde partij wordt zij in de proceskosten veroordeeld.

5.De beslissing

Het Gerecht in Eerste Aanleg:
verleent aan de werknemer toestemming om kosteloos te mogen procederen,
wijst de vorderingen van de werknemer af,
veroordeelt de werknemer in de proceskosten, aan de zijde van de werkgever begroot op nihil aan verschotten en op NAf. 1.500,00 aan salaris gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J.J. van Rijen, rechter, en is op 2 oktober 2019 in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.