ECLI:NL:OGEAM:2019:31

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
29 maart 2019
Publicatiedatum
3 juni 2019
Zaaknummer
SXM201900187 / KG00041/2019
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzekeringsrechtelijke geschil over uitkering na orkaanschade aan appartement

In deze zaak, die voor het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten is behandeld, heeft eiser, wonende in de Verenigde Staten, een kort geding aangespannen tegen zijn verzekeraar, gevestigd in Trinidad. Eiser heeft sinds 2010 een verzekering afgesloten voor zijn appartement op Sint Maarten. Na de verwoestende orkaan Irma op 6 september 2017, die aanzienlijke schade aan het appartement heeft veroorzaakt, heeft de verzekeraar erkend dat er een schadevergoeding van US$ 210.005 verschuldigd is. Echter, ondanks herhaalde verzoeken, heeft de verzekeraar deze uitkering niet gedaan.

Eiser verzoekt het gerecht om de verzekeraar te veroordelen tot betaling van het verschuldigde bedrag, vermeerderd met wettelijke rente en bijkomende kosten. De verzekeraar heeft als verweer aangevoerd dat de uitbetaling afhankelijk is van het voldoen aan vier voorwaarden, waaronder het overleggen van een overlijdensakte van de vader van eiser, die in 2008 is overleden. De verzekeraar stelt dat er onzekerheid bestaat over de rechten van eiser op basis van de nalatenschap van zijn vader, aangezien eiser twee zussen heeft die mogelijk ook recht hebben op een deel van de uitkering.

Het gerecht heeft overwogen dat de voorwaarden die de verzekeraar stelt niet geldig zijn, omdat de verzekeringsovereenkomst tussen eiser en de verzekeraar staat en er geen erfrechtelijke kwestie aan de orde is. Eiser is de verzekeringnemer en heeft recht op de uitkering, ongeacht de registratie van het appartementsrecht op naam van zijn overleden vader. Het gerecht heeft geoordeeld dat de verzekeraar onterecht de uitbetaling heeft tegengehouden en heeft de vordering van eiser toegewezen, inclusief de buitengerechtelijke kosten en proceskosten. De verzekeraar is veroordeeld tot betaling van het verschuldigde bedrag, vermeerderd met rente en kosten.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN
Zaaknummer: SXM201900187 / KG00041/2019
Datum: 29 maart 2019
VONNIS IN KORT GEDING
in de zaak van:
[eiser],
wonende in de Verenigde Staten van Amerika,
eiser,
gemachtigde: mr. V.C. CHOENNIE
tegen
[de verzekeraar] ,
gevestigd in Trinidad,
gedaagde,
gemachtigde: mr. J.G. BLOEM

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het gerecht heeft kennisgenomen van de volgende processtukken:
  • verzoekschrift met producties, ontvangen op 22 februari 2019,
  • “conclusion of answer” met producties,
  • pleitnota namens eiser,
  • “pleading notes” namens gedaagde.
1.2.
Ter zitting heeft eiser polisvoorwaarden overlegd. Partijen, vergezeld van hun gemachtigden, zijn ter zitting verschenen. De griffier heeft aantekening gehouden van wat er is gezegd.
1.3.
Vandaag wordt uitspraak gedaan.

2.De vaststaande feiten

2.1.
Eiser heeft sinds 2010 bij gedaagde een verzekeringspolis
(“a home protection policy”)afgesloten betreffende het appartement aan de …… #10 te Sint Maarten (hierna: het appartement). Deze polis is automatisch verlengd en de premie is altijd betaald. In het kadaster staat het appartementsrecht nog geregistreerd op naam van de in 2008 overleden vader van eiser.
2.2.
Op 6 september 2017 heeft orkaan Irma schade aangericht aan het appartement. Partijen zijn het erover eens dat deze schade tot een bedrag van US$ 210.005 door gedaagde op grond van de polis moet worden vergoed.
2.3.
Ondanks aanmaning en sommatie echter wordt dit bedrag door gedaagde niet aan eiser uitbetaald.

3.De vorderingen en het verweer

3.1.
Eiser verzoekt het gerecht om, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, gedaagde te veroordelen de schadeclaim van eiser af te wikkelen en US$ 210.005,00 aan eiser te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 februari 2019. Verder verzoekt eiser om gedaagde te veroordelen tot betaling van een dwangsom, buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten.
3.2.
Gedaagde verzoekt het gerecht om eiser in zijn vorderingen niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel deze aan hem te ontzeggen, met veroordeling van eiser in de proceskosten.

4.De beoordeling

4.1.
Eiser wil uitbetaling onder de polis om de orkaanschade aan het appartement te herstellen. Daarmee is het spoedeisend belang gegeven.
4.2.
Gedaagde heeft de uitbetaling afhankelijk gesteld van vier voorwaarden, te weten:
“Provide [de verzekeraar] with the death certificate of his late father,
provide [de verzekeraar] with Statement of Inheritance,
sign the final release form that was sent to him and/or otherwise indemnify [de verzekeraar], adequately, against all claims for possible claims of third parties,
follow any of the constructive propositions of [de verzekeraar], to resolve the issue at hand.”
4.3.
Ter zitting is verklaard door gedaagde dat aan de eerste voorwaarde inmiddels is voldaan. Kort en zakelijk weergegeven voert gedaagde ter onderbouwing van de voorwaarden het volgende aan. Omdat gedaagde niet wist of de vader nog in leven was ten tijde van het schade toebrengende feit mag er niet worden uitbetaald vanwege het indemniteitsbeginsel. Nu dat wel duidelijk is kan op grond van datzelfde beginsel niet worden uitbetaald aan eiser omdat hij dan meer zou krijgen dan waarop hij op grond van zijn deelgerechtigdheid in de nalatenschap van zijn vader gerechtigd zou zijn. Eiser heeft namelijk twee zussen en misschien is er ook nog een weduwe die tot de uitkering deels is gerechtigd.
4.4.
Eiseres voert, kort en zakelijk weergegeven, het volgende aan. De door gedaagde gestelde voorwaarden aan de uitbetaling zijn niet geldig. Er is immers geen sprake van een erfrechtkwestie maar een verzekeringsovereenkomst tussen eiseres en gedaagde. Dat het appartement op naam staat van de overleden vader van eiser doet niet ter zake. Een derde, of een gerechtigde tot een nalatenschap, immers is gerechtigd een zaak van een ander te verzekeren en is dan ook gerechtigd de uitkering te ontvangen. Daarbij komt dat eisers vader al lang was overleden toen eiser de polis aanging en gedaagde natuurlijk zelf het kadaster had kunnen raadplegen.
4.5.
Het gerecht overweegt het volgende. Artikel 7:960 BW bepaalt dat de verzekerde niet in een duidelijk voordeliger positie mag raken door de verzekeringsuitkering. Deze regel strekt ertoe te waarborgen dat, ingeval van een schadeverzekering zoals de onderhavige, er niet meer wordt uitgekeerd dan de daadwerkelijke schade aan het appartement. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat partijen overeenstemming hebben over de hoogte van de uitkering zodat geen sprake kan zijn van strijd met het in dit artikel vastgelegde indemniteitsbeginsel. Dit verweer gaat dus niet op.
4.6.
Verder overweegt het gerecht dat gedaagde op onjuiste gronden de voormelde voorwaarden stelt. Terecht voert eiser namelijk aan dat dit geen erfrechtelijke kwestie is. Hij is de verzekeringnemer en op de polis is niet een ander vermeld zodat hij ook de verzekerde is. Verzekeringsrechtelijk heeft hij dus recht op de uitkering. De verzekering is afgesloten tussen partijen en dat betekent dat er geen andere partij is die jegens de verzekeraar, al dan niet gedeeltelijk, uitkering kan claimen. Dat strookt ook met het uitgangspunt dat een derde de zaak van een ander kan verzekeren zonder dat die ander tegenover de verzekeraar aanspraken krijgt op uitkering (even daargelaten de kwestie van mogelijke dubbele verzekering maar die speelt hier niet). Naar voorlopig oordeel betekent dit dat eventuele deelgerechtigden in de boedel niet succesvol vorderingen jegens gedaagde kunnen instellen op grond van de verzekeringsovereenkomst. Als zij op grond van de boedelverdeling een vordering op eiser zouden hebben dan zouden zij daarvoor mogelijk conservatoir beslag kunnen leggen onder gedaagde maar er is geen rechtsgrond die maakt dat eiser gedaagde daarvoor zou moeten vrijwaren.
4.7.
Daarom geldt als voorlopig oordeel dat het zeer waarschijnlijk is dat de bodemrechter het gevorderde bedrag zal toewijzen. Daarop mag de kortgedingrechter vooruit lopen zodat het gevorderde bedrag plus rente wordt toegewezen. De gevorderde dwangsommen worden afgewezen vanwege het bepaalde in artikel 611a lid 1, laatste volzin, Rv.
4.8.
De gevorderde buitengerechtelijke kosten worden eveneens toegewezen nu uit de stukken blijkt dat er buitengerechtelijke werkzaamheden zijn verricht en hiertegen geen verweer is gevoerd. Deze worden begroot op 1,5 punt van het Liquidatietarief.
4.9.
Als overwegend in het ongelijk gestelde partij wordt gedaagde in de proceskosten veroordeeld.

5.De beslissing in kort geding

Het Gerecht:
veroordeelt gedaagde om aan eiser te betalen US$ 210.005,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 februari 2019 tot aan de dag van algehele voldoening alsmede de buitengerechtelijke incassokosten van NAf. 1.500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 14 dagen na heden tot de dag van algehele betaling,
veroordeelt gedaagde in de proceskosten, aan de zijde van eiseres begroot op NAf. 296,50 aan verschotten, NAf. 3780,00 aan griffierecht en op NAf. 1.000,00 aan salaris gemachtigde,
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door A.J.J. van Rijen, rechter in het Gerecht in eerste aanleg te Sint Maarten, en uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier op 29 maart 2019.