Op 15 april 2019 heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Sint Maarten uitspraak gedaan in een civiele procedure waarin verzoekers, vertegenwoordigd door mr. E.R. Vries en mr. C.R. Rutte, een verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor hebben ingediend. Dit verzoek was gericht tegen meerdere verweerders, waaronder de openbare rechtspersoon Het Land Sint Maarten, vertegenwoordigd door mr. R.F. Gibson jr. en mr. C.M.P. van Hees, en een andere naamloze vennootschap, vertegenwoordigd door mr. F.N. Jansen. De verzoekers stelden dat zij getuigen wilden horen om hun bewijspositie te versterken in een voorgenomen bodemprocedure. De verweerders hebben echter aangevoerd dat het verzoek afgewezen moest worden, onder andere omdat de mogelijke vorderingen verjaard zouden zijn.
Tijdens de mondelinge behandeling op 18 maart 2019 zijn de gemachtigden van de partijen verschenen, maar de partijen zelf niet. Het gerecht heeft de processtukken bestudeerd en geconcludeerd dat de verzoekers onvoldoende belang hebben bij het verzoek, vooral gezien het feit dat de vorderingen op grond van onrechtmatige daad en andere rechtsgronden al verjaard zijn. Het gerecht heeft ook opgemerkt dat er in eerdere procedures al uitspraken zijn gedaan die de rechtsverhouding tussen de partijen hebben vastgesteld.
Uiteindelijk heeft het Gerecht in Eerste Aanleg het verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor afgewezen en de verzoekers in de proceskosten veroordeeld. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de kosten onmiddellijk moeten worden betaald, ongeacht een eventueel hoger beroep. Deze uitspraak benadrukt het belang van tijdige actie in civiele procedures en de gevolgen van verjaring voor vorderingen.