ECLI:NL:OGEAM:2019:41

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
15 april 2019
Publicatiedatum
19 juli 2019
Zaaknummer
EJ00042/2019/SXM201900171
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopig getuigenverhoor en verjaring van vorderingen in civiele procedure

Op 15 april 2019 heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Sint Maarten uitspraak gedaan in een civiele procedure waarin verzoekers, vertegenwoordigd door mr. E.R. Vries en mr. C.R. Rutte, een verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor hebben ingediend. Dit verzoek was gericht tegen meerdere verweerders, waaronder de openbare rechtspersoon Het Land Sint Maarten, vertegenwoordigd door mr. R.F. Gibson jr. en mr. C.M.P. van Hees, en een andere naamloze vennootschap, vertegenwoordigd door mr. F.N. Jansen. De verzoekers stelden dat zij getuigen wilden horen om hun bewijspositie te versterken in een voorgenomen bodemprocedure. De verweerders hebben echter aangevoerd dat het verzoek afgewezen moest worden, onder andere omdat de mogelijke vorderingen verjaard zouden zijn.

Tijdens de mondelinge behandeling op 18 maart 2019 zijn de gemachtigden van de partijen verschenen, maar de partijen zelf niet. Het gerecht heeft de processtukken bestudeerd en geconcludeerd dat de verzoekers onvoldoende belang hebben bij het verzoek, vooral gezien het feit dat de vorderingen op grond van onrechtmatige daad en andere rechtsgronden al verjaard zijn. Het gerecht heeft ook opgemerkt dat er in eerdere procedures al uitspraken zijn gedaan die de rechtsverhouding tussen de partijen hebben vastgesteld.

Uiteindelijk heeft het Gerecht in Eerste Aanleg het verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor afgewezen en de verzoekers in de proceskosten veroordeeld. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de kosten onmiddellijk moeten worden betaald, ongeacht een eventueel hoger beroep. Deze uitspraak benadrukt het belang van tijdige actie in civiele procedures en de gevolgen van verjaring voor vorderingen.

Uitspraak

Registratienummer: EJ00042/2019/SXM201900171
Datum uitspraak: 15 april 2019
Het Gerecht in Eerste Aanleg van Sint Maarten
Beschikkingop het verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor in de zaak van:
1.[verzoeker 1]LEONEL GASTON [VERZOEKER],
wonende te Sint Maarten,

2. de naamloze vennootschap [verzoeker 2],

gevestigd te Sint Maarten,

3. de naamloze vennootschap [verzoeker 3],

gevestigd te Sint Maarten,
verzoekers,
hierna gezamenlijk in enkelvoud: “[verzoeker]”,
gemachtigde: mr. E.R. VRIES en mr. C.R. RUTTE
tegen

1.de openbare rechtspersoon HET LAND SINT. MAARTEN,

zetelende te Sint Maarten,
verweerder,
hierna: “het Land”,
gemachtigde: mr. R.F. GIBSON jr. en mr. C.M.P. VAN HEES,

2.de naamloze vennootschap [verweerder 2],

gevestigd te Sint Maarten,
verweerster,
hierna: “[verweerder 2]”,
gemachtigde: mr. F.N. JANSEN.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het gerecht heeft kennisgenomen van de volgende processtukken:
verzoekschrift met producties, ontvangen op 14 februari 2019,
verweerschrift met producties namens het Land,
verweerschrift met producties namens [verweerder 2],
pleitnota van [verzoeker],
pleitnota van het Land,
pleitnota van [verweerder 2].
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 18 maart 2019. De gemachtigden zijn verschenen. Partijen niet. De griffier heeft zittingsaantekeningen gemaakt.
1.3.
Vandaag wordt de uitspraak gedaan.

2.Het verzoekschrift

2.1.
In het verzoekschrift wordt uitgelegd dat verzoekers overwegen om tegen verweerders een bodemprocedure aan te vangen. Daarin zal worden gevorderd:
de uitgifte aan [verzoeker] van de erfpachtrechten op perceel xx/1978, met nevenvorderingen,
een verklaring voor recht dat [verzoeker] door verjaring erfpachter c.q. eigenaar is geworden van perceel x/2012,
de uitgifte aan [verzoeker] van de erfpachtrechten op perceel x/2012, met nevenvorderingen,
schadevergoeding wegens het niet nakomen van een overeenkomst en wegens onrechtmatige (groeps)daden.
2.2.
Voordat deze bodemprocedure wordt aangevangen wensen verzoekers getuigen te horen om de feiten nader op te helderen zodat zij hun bewijspositie in de bodemprocedure kunnen beoordelen. De te horen getuigen zouden kunnen verklaren over de aanleiding van de voorgenomen procedure (zie punten a. tot en met d. onder 2.1.), maar ook over de praktijk van uitgifte van waardevolle percelen op uitgebreide schaal aan ambtenaren, politici, ministers, notarissen enzovoorts, waardoor deze direct of indirect profiteren. Verder moeten de getuigen kunnen verklaren over de behandeling door het Land van erfpachtaanvragen, zowel in het verleden als nu. Over de acties die het Land heeft ondernomen om fouten bij die uitgiften te herstellen. Tot slot kunnen de getuigen verklaren waarom het Land structureel heeft geweigerd de onder a. tot en met c. genoemde erfpachtrechten uit te geven aan [verzoeker], maar wel aan [verweerder 2] ondanks eerdere toezeggingen aan [verzoeker], en de rol van [verweerder 2] daarbij. [verzoeker] vraagt om 20 getuigen te mogen horen, plus
“andere ambtenaren, ministers en statenleden die betrokken zijn geweest bij deze kwestie en nog in leven zijn.”Niet is uitgesloten dat, tijdens het voorlopig getuigenverhoor, gevraagd zal worden om nog meer getuigen te horen.
2.3. [
verzoeker] verzoekt het gerecht om het voorlopig getuigenverhoor toe te staan, kosten rechtens.

3.De verweerschriften

Uit de beide verweerschriften volgt dat het verzoek door het gerecht zou moeten worden afgewezen, met veroordeling van [verzoeker] in de proceskosten, waarbij de beslissing hierover uitvoerbaar bij voorraad moet worden verklaard.

4.De eerdere procedures

4.1.
In de bodemprocedure tussen [verweerder 2] en verzoeker sub 1 heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba (hierna: het Hof) op 17 november 2017 een vonnis in hoger beroep (Ghis 81905/2016) gewezen dat gezag van gewijsde heeft. In dat vonnis heeft het Hof geoordeeld dat dit gerecht bij vonnis van 18 oktober 2016 terecht heeft beslist, kort gezegd, dat de huurovereenkomst met verzoeker sub 1 mocht worden opgezegd, dat verzoeker sub 1 het gehuurde, dat zich uitstrekt over de percelen xx/1978 (grondperceel) en x/2012 (waterperceel), moet ontruimen en dat hij geen recht heeft op enige schadevergoeding.
4.2.
Verder zijn in de loop van de jaren door partijen de nodige korte gedingen gevoerd. Partijen verwijzen daarnaar ter ondersteuning van hun stellingen, maar het gerecht kan daarop de beslissing in deze zaak niet (mede) baseren omdat artikel 229 Rv niet toestaat dat het gerecht rekening houdt met deze voorlopige beoordelingen en beslissingen.

5.De beoordeling

Inleiding
5.1.
Een verzoeker tot een voorlopig getuigenverhoor heeft in principe recht op een dergelijk verhoor, behoudens het bestaan van een afwijzingsgrond. De afwijzingsgronden zijn misbruik van bevoegdheid, strijd met goede procesorde of ander zwaarwichtig bezwaar en het niet hebben van een belang. Dat laatste kan ook zijn gebaseerd op de kansloosheid van de in te stellen vorderingen in de eventuele toekomstige procedure (zie T&C op artikel 186 Rv NL).
5.2.
Het gerecht ziet aanleiding eerst in te gaan op de vraag of het verzoek, voor zover gericht tegen [verzoeker], toewijsbaar is. Daarna dezelfde beoordeling voor het Land en tot slot de beoordeling van het verzoek tegen [verzoeker] en het Land gezamenlijk, omdat [verzoeker] aan zijn verzoek mede onrechtmatig groepshandelen van hen beiden ten grondslag legt.
[verzoeker] tegen [verweerder 2]
5.3. [
verweerder 2] voert aan dat het verzoek niet voldoet aan het vereiste dat er feiten en omstandigheden worden gesteld op grond waarvan zij in een eventuele bodemprocedure aansprakelijk zou zijn. Het merendeel van wat er is aangevoerd ziet op de rechtsverhouding tussen [verzoeker] en het Land. Ook wordt een groot aantal getuigen opgevoerd zonder dat wordt uitgelegd welke rol deze personen hebben gespeeld. [verweerder 2] verwijt [verzoeker] misbruik van bevoegdheid. Daarnaast heeft [verzoeker] ook geen belang bij het verzoek. Zie het vonnis van het Hof van 17 november 2017. In die uitspraak is met name vastgesteld dat er nooit overeenstemming is bereikt over een grondruil die het mogelijk zou maken dat [verweerder 2] op een andere plek haar bedrijfsmatige activiteiten zou starten en [verzoeker] op dezelfde plek zou kunnen blijven zitten. Ook is door het Hof vastgesteld dat het aan [verweerder 2] vrijstond de onderhandelingen daarover af te breken zonder schadeplichtig te worden. Tot slot voert [verweerder 2] nog aan dat elk mogelijk vorderingsrecht jegens haar is verjaard. De uitgifte van de beide percelen in erfpacht namelijk dateren uit respectievelijk 1986 en 2012.
5.4.
Het gerecht overweegt het volgende. Voor zover [verzoeker] zich beroept op enige overeenkomst met [verweerder 2], naast het Land, heeft te gelden dat dit niet opgaat. Daar heeft het Hof, in de rechtsverhouding [verzoeker] versus [verweerder 2], inderdaad het laatste woord over gesproken, temeer nu [verzoeker] geen vordering tot herroeping heeft ingesteld. Daar was in een van de door haar aangevangen korte gedingen nog wel sprake van.
5.5.
In het oog springt dat de percelen in 1986 en 2012 in erfpacht zijn uitgegeven. Vorderingen op grond van onrechtmatige daad zijn dus al verjaard op het moment van indienen van het verzoekschrift. Ter zitting werd door [verzoeker] aangevoerd dat de verjaringstermijn pas gaat lopen op het moment van de ontruiming van de beide percelen, te weten 1 februari 2018. Dat standpunt gaat niet op. Uit het verzoekschrift volgt duidelijk dat [verzoeker] van mening is dat de uitgifte van de erfpachtrechten aan [verweerder 2] onrechtmatig is. De ontruimingsbeslissing van het Hof is gebaseerd op de huurovereenkomst waarvan niet door [verzoeker] wordt bestreden dat díe overeenkomst volkomen rechtsgeldig is. In die zin is er geen rechtens relevant verband tussen de toekenning van de erfpachtrechten aan [verweerder 2] en het aangaan van de huurovereenkomst tussen [verweerder 2] en [verzoeker]. De verjaring, voor zowel de verkrijgende als de bevrijdende verjaring, is gaan lopen in 1986 respectievelijk 2012 toen de erfpachtrechten aan [verweerder 2] in plaats van aan [verzoeker] zijn uitgegeven. Daarom is het gerecht van oordeel dat het verzoek, voor zover gericht tegen [verweerder 2], moet worden afgewezen. De overige verweren van [verweerder 2] hoeven dan ook niet te worden beoordeeld.
[verzoeker] tegen het Land
5.6.
Als verweer voert het Land, kort en zakelijk weergegeven, het volgende aan. Het verzoek voldoet niet aan de daaraan te stellen eisen. Van [verzoeker] had mogen verwacht, nu het om veel feiten gaat die zich hebben afgespeeld over een periode van 40 jaar, dat hij per getuige doorneemt waarover deze getuige kan verklaren, temeer nu in de vele gevoerde procedures nooit een getuige is gehoord. Uit de eerdere uitspraken blijkt dat rechters nog nooit hebben aangenomen dat tussen het Land en [verzoeker] enige overeenstemming over uitgifte van de percelen tot stand is gekomen. Er kan geen sprake zijn van inmiddels ingetreden verkrijgende verjaring omdat immers tussen [verzoeker] en [verweerder 2] een huurovereenkomst tot stand was gekomen. Dus was er geen sprake van inbezitneming door [verzoeker]; hij is als huurder niet meer dan houder van de percelen voor [verweerder 2]. Het argument van verjaring is overigens ook al in een eerder kort geding van de hand gewezen. Ook is sprake van misbruik van recht. In dat verband wijst het Land erop dat al sinds 2012 over deze kwestie in korte gedingen en in een bodemprocedure wordt gesteggeld en elke keer heeft [verzoeker] ongelijk gekregen. Er is sprake van een
fishing expeditionwaarbij het belang van [verzoeker] is om weer publiciteit te krijgen voor zijn zaak. Dit voorlopig getuigenverhoor brengt echter enorme kosten met zich voor het Land.
5.7.
Het gerecht overweegt het volgende. Wat betreft het argument van bevrijdende verjaring overweegt het gerecht, verwijzende naar hetgeen onder 5.5. is overwogen, dat dit doel treft. Verder geldt dat door [verzoeker] had moeten worden uitgelegd, gelet op het vonnis van het Hof in de rechtsverhouding tussen [verzoeker] en [verweerder 2], waarom en hoezo er wel een overeenkomst tot grondruil tot stand is gekomen. Immers, als het Hof dat in die rechtsverhouding bindend vaststelt is niet eenvoudig te begrijpen wat [verzoeker] nog wil onderzoeken daarover. Het is immers een driepartijenovereenkomst die onbestaanbaar is zonder de wilsovereenstemming tussen [verzoeker] en [verweerder 2]. Nu hierover geen uitleg wordt verschaft oordeelt het gerecht dat [verzoeker] op dit punt onvoldoende belang heeft. Het gerecht gaat er daarom (en verder) vanuit dat de rechtsgronden onrechtmatige daad, nakoming van de overeenkomst en verkrijgende verjaring in deze zaak niet kunnen leiden tot toewijzing van de vorderingen in de bodemprocedure. Daarom is het gerecht van oordeel dat het verzoek, voor zover gericht tegen het Land, ook moet worden afgewezen. De overige verweren van [verweerder 2] hoeven dan ook niet te worden beoordeeld.
[verzoeker] tegen het Land en [verweerder 2]
5.8.
Nu de verzoeken tegen het Land en [verweerder 2] ieder voor zich ongegrond zijn bevonden is het duidelijk dat ook geen sprake kan zijn van groepsaansprakelijkheid van het Land en [verweerder 2]. Groepsaansprakelijkheid (artikel 6:166 BW) immers kan uitsluitend worden gebaseerd op onrechtmatige daad en hiervoor is geoordeeld dat de daarop gebaseerde vorderingen zijn verjaard.
Tot slot
5.9.
Het verzoek wordt afgewezen. Als in het ongelijk gestelde partij wordt [verzoeker] in de proceskosten veroordeeld.

6.De beslissing

Het Gerecht in Eerste Aanleg:
wijst het verzoek af,
veroordeelt [verzoeker] in de proceskosten, aan de zijde van ieder van verweerders begroot op NAf. 1.500,00 aan salaris gemachtigde en verklaart de beslissing over de proceskosten uitvoerbaar bij voorraad.
Aldus gewezen op Sint Maarten door mr. A.J.J. van Rijen, rechter, en op 15 april 2019 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.