In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten op 16 april 2019 uitspraak gedaan in een schadestaatprocedure. Eiser, vertegenwoordigd door mr. J.G. Bloem, heeft een vordering ingesteld tegen de vereniging van eigenaren (VVE), vertegenwoordigd door mr. K. Huisman. De vordering betreft een schadevergoeding van $425.264, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. De VVE heeft verweer gevoerd en geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van eiser in zijn vorderingen.
Het Gerecht heeft vastgesteld dat er eerder een tussenvonnis is gewezen op 8 augustus 2017, waarin de VVE aansprakelijk is verklaard voor schade aan het appartement van eiser, veroorzaakt door insijpeling van regenwater. Echter, het Gerecht heeft in dat tussenvonnis ook overwogen dat de uitspraak in het hoger beroep inzake eiser tegen de projectontwikkelaar moet worden afgewacht, om te voorkomen dat in twee instanties over dezelfde zaak wordt geprocedeerd. Dit betekent dat de aansprakelijkheidsprocedure eerst moet worden afgerond voordat een schadestaatprocedure kan worden gestart.
Het Gerecht heeft geoordeeld dat het onmogelijk is om vast te stellen welke oorzaak de waterschade in het appartement van eiser heeft veroorzaakt, en dat daarom de vordering van eiser niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Eiser is in de proceskosten veroordeeld, waarbij het Gerecht het salaris van de gemachtigde heeft vastgesteld op NAf. 7.000,00. De beslissing is genomen in aanwezigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken.