In deze zaak, die werd behandeld door het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten, heeft eiser, als zaakwaarnemer, rechtskundige diensten verleend aan gedaagde gedurende de jaren 2013 tot en met 2017. Eiser heeft gedaagde gesommeerd om openstaande declaraties te betalen, maar gedaagde heeft hier geen gehoor aan gegeven. Eiser vordert een betaling van US $ 4.375,00, vermeerderd met wettelijke rente, en gedaagde vordert op haar beurt de opheffing van een conservatoir beslag en schadevergoeding.
Tijdens de mondelinge behandeling op 12 maart 2019 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. Eiser stelt dat de declaratie van 26 mei 2017 de afsluitende declaratie is van jarenlange werkzaamheden en dat gedaagde heeft toegezegd deze te betalen. Gedaagde betwist dit en stelt dat zij meer heeft betaald dan de door eiser gedeclareerde bedragen, maar kan geen bewijs overleggen vanwege de gevolgen van orkaan Irma.
Het gerecht overweegt dat de declaraties van eiser niet aan de Raad van Toezicht hoeven te worden voorgelegd en dat de rechter bevoegd is om het bedrag van de declaraties vast te stellen. Het gerecht oordeelt dat het uurtarief van US $ 175,00 redelijk is en dat gedaagde niet voldoende heeft onderbouwd dat eiser uren heeft gedeclareerd waarvoor hij niet heeft gewerkt. De vorderingen van eiser worden toegewezen, terwijl de vorderingen van gedaagde in reconventie worden afgewezen. Gedaagde wordt veroordeeld in de proceskosten.
De beslissing van het gerecht is dat gedaagde aan eiser moet betalen en dat het vonnis uitvoerbaar bij voorraad is. Dit vonnis is uitgesproken door mr. A.J.J. van Rijen op 16 april 2019.