ECLI:NL:OGEAM:2019:46

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
16 april 2019
Publicatiedatum
25 juli 2019
Zaaknummer
SXM201800788
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling hoogte declaraties rechtsbijstand van zaakwaarnemer

In deze zaak, die werd behandeld door het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten, heeft eiser, als zaakwaarnemer, rechtskundige diensten verleend aan gedaagde gedurende de jaren 2013 tot en met 2017. Eiser heeft gedaagde gesommeerd om openstaande declaraties te betalen, maar gedaagde heeft hier geen gehoor aan gegeven. Eiser vordert een betaling van US $ 4.375,00, vermeerderd met wettelijke rente, en gedaagde vordert op haar beurt de opheffing van een conservatoir beslag en schadevergoeding.

Tijdens de mondelinge behandeling op 12 maart 2019 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. Eiser stelt dat de declaratie van 26 mei 2017 de afsluitende declaratie is van jarenlange werkzaamheden en dat gedaagde heeft toegezegd deze te betalen. Gedaagde betwist dit en stelt dat zij meer heeft betaald dan de door eiser gedeclareerde bedragen, maar kan geen bewijs overleggen vanwege de gevolgen van orkaan Irma.

Het gerecht overweegt dat de declaraties van eiser niet aan de Raad van Toezicht hoeven te worden voorgelegd en dat de rechter bevoegd is om het bedrag van de declaraties vast te stellen. Het gerecht oordeelt dat het uurtarief van US $ 175,00 redelijk is en dat gedaagde niet voldoende heeft onderbouwd dat eiser uren heeft gedeclareerd waarvoor hij niet heeft gewerkt. De vorderingen van eiser worden toegewezen, terwijl de vorderingen van gedaagde in reconventie worden afgewezen. Gedaagde wordt veroordeeld in de proceskosten.

De beslissing van het gerecht is dat gedaagde aan eiser moet betalen en dat het vonnis uitvoerbaar bij voorraad is. Dit vonnis is uitgesproken door mr. A.J.J. van Rijen op 16 april 2019.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN
Zaaknummer:
Vonnis d.d. 16 april 2019
inzake
[eiser],
wonende in Sint Maarten,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
procederende in persoon,
tegen
[gedaagde],
wonende in Sint Maarten,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
gemachtigde: mr. R.E. DUNCAN en mr. H. KOCKX.
Partijen zullen hierna “[eiser]” en “[gedaagde]” worden genoemd.

1.Het procesverloop

1.1.
Het procesverloop blijkt uit:
  • het verzoekschrift met producties op 11 juni 2018 ontvangen,
  • de conclusie van antwoord in conventie / eis in reconventie met producties,
  • de conclusie van antwoord in conventie / eis in reconventie met producties,
  • het tussenvonnis van 5 februari 2019 waarin een comparitie van partijen is bepaald.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft op 12 maart 2019 plaatsgevonden in aanwezigheid van partijen en mr. Kockx. De griffier heeft aantekening gehouden van wat er is gezegd.
1.3.
De uitspraak wordt vandaag gedaan.

2.De feiten

2.1. [
eiser] heeft, als zaakwaarnemer op grond van de Advocatenlandsverordening, gedurende de jaren 2013 tot en met 2017 aan [gedaagde] rechtskundige diensten verleend. Daarvoor heeft hij de nodige declaraties gezonden.
2.2. [
eiser] heeft [gedaagde] gesommeerd om het nog openstaande bedrag van de declaraties aan hem te betalen, maar daar heeft zij geen gehoor aan gegeven.

3.De vorderingen en de verweren

3.1. [
eiser] vordert dat, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] wordt veroordeeld om aan hem te betalen US $ 4.375,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 26 mei 2017 tot en met de dag van algehele betaling, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten, daaronder begrepen de kosten van een conservatoir beslag.
3.2. [
gedaagde] vordert dat, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, [eiser] wordt veroordeeld het conservatoire derdenbeslag direct op te heffen en [eiser] te veroordelen om aan haar de als gevolg van dit beslag ondervonden schade te vergoeden, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, met veroordeling van [eiser] in de proceskosten.
3.3.
Partijen concluderen over en weer tot afwijzing van de vorderingen van de ander, met diens veroordeling in de proceskosten.

4.De beoordeling

4.1.
Kort en zakelijk weergegeven voert [eiser] het volgende aan. De declaratie van 26 mei 2017 is de afsluitende declaratie van jarenlange werkzaamheden voor [gedaagde] in een civiele procedure die uiteindelijk heeft geleid tot een arrest van de Hoge Raad. [gedaagde] heeft toegezegd die declaratie te zullen betalen, maar heeft dat uiteindelijk niet gedaan. De declaratie is goed gespecificeerd, net als de eerdere declaraties die gewoon zijn betaald. Het uurtarief is overeengekomen met [gedaagde]. Het conservatoire beslag is dus correct gelegd en hoeft niet worden opgeheven. Er is dus ook geen reden om schadevergoeding toe te wijzen, waarbij wordt betwist dat er enige schade is geleden.
4.2.
Kort en zakelijk weergegeven voert [gedaagde] het volgende aan. Zij heeft meer betaald dan de betalingsbewijzen die zij heeft overgelegd maar als gevolg van de orkaan Irma kan zij niet alle betalingsbewijzen in het geding brengen. Zij biedt aan dit te bewijzen, in het bijzonder door middel van getuigen. Conclusie is dat zij meer dan voldoende heeft betaald voor de werkzaamheden van [eiser] en hem dus niets meer is verschuldigd. [eiser] dient als zaakwaarnemer in de zin van artikel 48 van de Advocatenlandsverordening zijn declaratie aan de Raad van Toezicht voor te leggen. Het gaat immers om een geschil over de door [eiser] bestede tijd. De declaraties van [eiser] zijn niet voldoende gespecificeerd en bovendien geldt dat hij 25 uren heeft gedeclareerd waarvoor geen juridische diensten zijn verleend. Daarom moet zijn vordering worden afgewezen. Het gelegde beslag is vexatoir en moet dus worden opgeheven.
4.3.
Het gerecht overweegt dat uit de Advocatenlandsverordening niet blijkt dat de declaraties van zaakwaarnemers (zoals [eiser]) aan het oordeel van de Raad van Toezicht zijn onderworpen. Integendeel, artikel 51 bepaalt juist dat in elke zaak de rechter het bedrag van het loon dat de zaakwaarnemer aan zijn lastgever in rekening brengt mag bepalen. Dit verweer van [gedaagde] is dus ongegrond en de burgerlijke rechter is bevoegd.
4.4. [
gedaagde] stelt dat zij meer heeft betaald dan uit de kwitanties die [eiser] en zij hebben overgelegd blijkt. Dat verweer vindt het gerecht ongegrond. [gedaagde] kan wel stellen dat deze meerdere kwitanties door orkaan Irma zijn kwijtgeraakt, maar orkaan Irma passeerde in september 2017 terwijl het inmiddels april 2019 is. [gedaagde] legt niet uit waarom kan worden verwacht dat deze declaraties alsnog tevoorschijn zouden kunnen komen. Dat had wel van haar mogen worden verwacht. Aan het aanbod om hierover getuigen te horen gaat het gerecht voorbij. [gedaagde] laat namelijk na uit te leggen wie zij als getuigen wil horen en op welk bedrag die getuigenverklaringen zouden kunnen zien. Dat had wel van haar mogen worden verwacht omdat [eiser] in het verzoekschrift, eerdere correspondentie en in de conclusie van antwoord in reconventie keurig op een rijtje zet wat hij heeft gedeclareerd en wat er is ontvangen. Van [gedaagde] kan worden gevergd dat zij specifiek hierop ingaat en uitlegt welke getuige waarover kan verklaren. Nu zij dit niet doet gaat het gerecht voorbij aan dit bewijsaanbod als ongespecificeerd.
4.5.
De overeenkomst tussen partijen is een overeenkomst van opdracht. Op grond van artikel 51 Advocatenlandsverordening is het aan de rechter om de vergoeding vast te stellen. Het gerecht heeft naar alle declaraties gekeken en is van oordeel dat het uurtarief van US$ 175,00 redelijk is, kijkende naar de aard van de procedure en de positie van [gedaagde] als particulier. Vergeleken met een advocatentarief is [gedaagde] voordelig uit. Het is het gerecht niet gebleken, anders dan [gedaagde] stelt, dat [eiser] uren heeft gedeclareerd waarvoor hij niet heeft gewerkt. De aanwezigheid op de rolzittingen wordt ook door advocaten aan hun cliënten doorbelast tegen een commercieel tarief, zo is de rechter uit hoofde van zijn functie van Voorzitter van de Raad van Toezicht bekend, en niet is in te zien waarom [eiser] dat niet zou mogen doen (overigens tegen een lager uurtarief dan advocaten gewoon zijn te doen). De enkele stelling dat de gewerkte uren niet kloppen is ongemotiveerd en daar kan het gerecht dus niets mee. Tot slot geldt als relevante achtergrond dat [gedaagde] de eerdere declaraties, waarin op gelijke wijze werd gespecificeerd en gedeclareerd, zonder enig protest heeft voldaan.
4.6.
De vorderingen in conventie worden dus toegewezen. Dat brengt met zich dat de vorderingen in reconventie worden afgewezen. Als in het ongelijk gestelde partij wordt [gedaagde] in de proceskosten veroordeeld. Deze worden beperkt tot de verschotten nu [eiser] de procesvoering in eigen hand heeft gehouden.

5.De beslissing in conventie en in reconventie

Het Gerecht:
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen $ 4.375,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 26 mei 2017 tot aan de dag van algehele betaling,
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van de procedure, aan de zijde van [eiser] begroot op NAf. 1.271,15 aan verschotten (inclusief beslag),
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J.J. van Rijen, rechter, en op 16 april 2019 uitgesproken ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van de griffier.