ECLI:NL:OGEAM:2019:47

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
12 juni 2019
Publicatiedatum
25 juli 2019
Zaaknummer
SXM201801576
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Arbeidsrechtelijke geschil over arbeidsovereenkomst en overeenkomst van opdracht

In deze zaak, behandeld door het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten, heeft verzoekster, vertegenwoordigd door mr. C.F.K. Klooster, een vordering ingediend tegen de openbare rechtspersoon Het Land Sint Maarten, vertegenwoordigd door mr. C.M.P. van Hees. De zaak betreft een arbeidsrechtelijk geschil waarin verzoekster stelt dat zij vanaf 1 november 2016 werkzaam is bij verweerder op basis van een arbeidsovereenkomst. De vorderingen van verzoekster omvatten onder andere de terugplaatsing in haar functie van Hoofd Comptabiliteit, betaling van achterstallig loon en het verstrekken van salarisstroken.

Tijdens de procedure is gebleken dat er geen overeenstemming is bereikt over de hoogte van het salaris, wat heeft geleid tot de conclusie dat er geen arbeidsovereenkomst tot stand is gekomen. Het Gerecht heeft vastgesteld dat er wel een overeenkomst van opdracht is, die door verweerder wordt erkend. De primaire vorderingen van verzoekster zijn afgewezen, terwijl de subsidiaire vordering om NAF 15.000,00 aan achterstallig loon te betalen, onderwerp van discussie blijft. Het Gerecht heeft partijen verzocht om nadere informatie te verstrekken over het uurtarief en de gewerkte uren, en heeft een zitting gepland om een mogelijke schikking te beproeven.

De beschikking is gewezen op 12 juni 2019 en de zaak is op 21 augustus 2019 door het Gerecht naar de arbeidsrol verwezen voor verdere aktewisseling. De rechter heeft de verdere beslissing aangehouden.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN
Zaaknummer: SXM201801576
Beschikking d.d. 12 juni 2019
inzake
[verzoekster],wonende in Sint Maarten,
verzoekster,
gemachtigde: mr. C.F.K. KLOOSTER,
tegen
de openbare rechtspersoon HET LAND SINT MAARTEN,zetelende in Sint Maarten,
verweerder,
gemachtigde: mr. C.M.P. VAN HEES.
1. Het verdere verloop van de procedure
1.1. Op 17 april 2019 heeft het Gerecht een tussenbeschikking gewezen. Daarna zijn de volgende (door te letteren) processtukken ingediend:
g. akte eiswijziging van verzoekster,
h. akte uitlating van het verweerder,
i. akte uitlating van verzoekster.
1.2. Vandaag wordt weer uitspraak gedaan.

2.De verdere beoordeling

2.1.
Wat in de tussenbeschikking is overwogen geldt als hier herhaald en ingelast.
2.2.
Tegen de eiswijziging is geen bezwaar gemaakt zodat het Gerecht daarop recht kan doen. De primaire vorderingen worden door verzoekster gebaseerd op het bestaan van een arbeidsovereenkomst en luiden als volgt:
Primair:
Voor recht te verklaren dat verzoekster vanaf 1 november 2016 werkzaam is bij verweerder op grond van de arbeidsovereenkomst als bedoeld onder 2.4. van de tussenbeschikking (die ziet op de periode van 1 november 2016 tot en met 31 oktober 2019),
Verweerder te veroordelen om verzoekster binnen 1 dag na de te wijzen beschikking terug te plaatsen in haar functie van Hoofd Comptabiliteit op grond van de voormelde arbeidsovereenkomst, met dwangsommen,
Verweerder te veroordelen tot betaling van achterstallig loon en emolumenten,
Verweerder te veroordelen salarisstroken aan verzoekster te geven.
2.3.
Het subsidiaire gedeelte van de vordering ziet erop dat partijen een overeenkomst van opdracht zijn aangegaan. Dat wordt door verweerder erkend. Zo nodig zal het Gerecht daar later op ingaan.
2.4.
Gelet op de eiswijziging hoeft het Gerecht geen beslissing te nemen over zijn bevoegdheid, zoals aan de orde is gesteld in de tussenbeschikking. Duidelijk is immers dat verzoekster niet langer vordert dat zij als ambtenaar te werk wordt gesteld.
2.5.
Het Gerecht moet beoordelen of is voldaan aan de definitie van de arbeidsovereenkomst van artikel 7A:1613a BW. De bestanddelen zijn arbeid, loon en een gezagsverhouding.
2.6.
Duidelijk is dat over de periode 1 maart 2016 tot en met 31 oktober 2016 sprake is van een overeenkomst van opdracht (zie 2.2 en 2.3 van de tussenbeschikking). Vervolgens wordt door verweerder aan verzoekster een arbeidsovereenkomst aangeboden die door haar niet wordt ondertekend. Dan blijft verzoekster doorwerken maar het aan haar uitbetaalde bedrag is in 2017 veel lager, want gebaseerd op het bedrag dat op grond van de arbeidsovereenkomst aan haar is aangeboden. Daarmee heeft verweerder te kennen gegeven alleen een arbeidsovereenkomst, later een ambtelijke aanstelling, met verzoekster te willen aangaan op zijn eigen voorwaarden. Daaruit volgt reeds dat partijen geen overeenstemming hebben bereikt over het bestanddeel loon en er dus geen arbeidsovereenkomst tot stand is gekomen. In dat verband spreekt boekdelen dat verweerder aan verzoekster de bedragen heeft betaald die zijn gebaseerd op de aan haar aangeboden arbeidsovereenkomst, bij wijze van voorschot. Hieraan doet niet af dat verzoekster stelt, maar verweerster betwist, dat zij al die tijd de functie van Hoofd Comptabiliteit heeft uitgevoerd. Evenmin acht het Gerecht van belang dat de Minister blijkens een door hem ondertekend Adviesblad heeft ingestemd met het salaris van NAf. 11.426,00. De op grond daarvan opgestelde arbeidsovereenkomst is immers door geen van partijen ondertekend. Tot slot: het
poco poco-beginsel brengt met zich mede dat verzoekster er niet op kan vertrouwen dat enkel door gedragingen van verweerder (de overheid) een arbeidsovereenkomst tot stand is gekomen. Formeel dient een dergelijke arbeidsovereenkomst, zeker nu volgens zeggen van verzoekster zelf ook allerlei ambtelijke regelingen daarop van toepassing zijn verklaard, schriftelijk en ondertekend door beide partijen te zijn aangegaan.
2.7.
De primaire vorderingen van verzoekster worden dus afgewezen.
2.8.
De subsidiaire vordering van verzoekster komt erop neer dat verweerder moet worden veroordeeld om aan haar te betalen NAF. 15.000,00 aan achterstallig loon op grond van de opdrachtovereenkomst, waarop in mindering strekt de reeds ontvangen betalingen. Zoals gezegd wordt door verweerder erkend dat er sprake is van een overeenkomst van opdracht. De discussie kan dus alleen gaan over de hoogte van het verschuldigde loon (omdat verzoekster nog steeds voor verweerder werkzaam is), maar die is in de processtukken niet tot nauwelijks gevoerd. Het Gerecht ziet aanleiding om een nadere aktewisseling toe te staan op dit punt. Daarin wil het Gerecht worden geïnformeerd als volgt:
  • welk uurtarief is van toepassing, nu partijen niet expliciet een verlenging van de overeenkomst van opdracht zijn overeengekomen?,
  • welke uren zijn vanaf 1 november 2016 door verzoekster gewerkt (urenspecificatie per maand door verzoekster over te leggen)?
  • welke uren worden door verweerder goedgekeurd?
2.9.
Partijen moeten hierover gelijktijdig een akte indienen. Daarop mogen beide partijen gelijktijdig reageren. Als beide partijen dat in hun aktes te kennen geven zal het Gerecht daarna een zitting plannen om een schikking te beproeven. Zo niet, dan zal het Gerecht (hopelijk) een eindbeschikking geven.
2.10.
Overigens: indien partijen onderling afspreken de aktes eerder af te hebben dan hieronder is vermeld dan vindt het Gerecht dat prima. Beide aktes kunnen dan tegelijkertijd aan het Gerecht worden toegezonden zodat de einduitspraak eerder kan worden gedaan.

3.De beslissing

Het Gerecht:
verwijst de zaak naar de arbeidsrol van
woensdag 21 augustus 2019voor akte van beide partijen waarop beide partijen gelijktijdig op mogen reageren,
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gewezen door mr. A.J.J. van Rijen, rechter, en op 12 juni 2019 uitgesproken ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van de griffier.