ECLI:NL:OGEAM:2020:29

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
15 januari 2020
Publicatiedatum
25 mei 2020
Zaaknummer
SXM201901263
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsovereenkomst en severance pay van een politiek assistent

In deze zaak heeft de werknemer, een politiek assistent, een beroepschrift ingediend tegen de beslissing van de werkgever, de Minister van Financiën van Sint Maarten, die haar bezwaar tegen de financiële afwikkeling van haar dienstverband ongegrond verklaarde. De werknemer had drie arbeidsovereenkomsten gehad, elk voor de zittingsduur van de Minister, en vorderde betaling van severance pay. De werkgever stelde dat er geen sprake was van een beëindiging van de arbeidsrelatie, omdat de werknemer aansluitend op elkaar nieuwe arbeidsovereenkomsten had getekend. De procedure begon met een beroepschrift op 1 april 2019, gevolgd door een verweerschrift van de werkgever. Na een mondelinge behandeling op 19 november 2019, verklaarde de bestuursrechter zich onbevoegd, waarna de zaak op de arbeidsrol werd geplaatst.

De feiten wezen uit dat de werknemer recht had op severance pay, omdat de arbeidsovereenkomsten expliciet als nieuwe dienstverbanden waren aangemerkt. De werkgever voerde aan dat de werknemer niet-ontvankelijk was in haar vorderingen, omdat het beroepschrift te laat was ingediend. Het Gerecht oordeelde echter dat de werkgever zich schuldig had gemaakt aan misbruik van recht, omdat de beslissing op bezwaar meer dan 2,5 jaar op zich had laten wachten. Hierdoor was de werknemer ontvankelijk in haar vorderingen.

Uiteindelijk oordeelde het Gerecht dat de werknemer recht had op twee maanden severance pay, en veroordeelde de werkgever tot betaling van dit bedrag, evenals de proceskosten. De beschikking werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN

Zaaknummer: SXM201901263
Beschikking d.d. 15 januari 2020
inzake
[de werknemer],wonende in Sint Maarten,
verzoekster,
hierna: de werknemer,
gemachtigde: mr. E.Y. KNOPPEL,
tegen
voorheen:
DE MINISTER VAN FINANCIEN VAN SINT MAARTEN,
nu: HET LAND SINT MAARTEN,zetelende in Sint Maarten,
verweerster,
hierna: de werkgever,
gemachtigde: mr. R.F. GIBSON jr.

1.1. Het verloop van de procedure

1.1.
Op 1 april 2019 heeft de werknemer een beroepschrift ingediend. Daarna heeft de werkgever een verweerschrift ingediend. Na een mondelinge behandeling op 19 november 2019 heeft de bestuursrechter zich in haar uitspraak van 22 november 2019 onbevoegd verklaard omdat het, kort gezegd, om een arbeidszaak gaat en niet om een ambtenarenrechtelijke kwestie. Partijen hebben toen afgesproken om de zaak op de arbeidsrol te plaatsen waarmee het Gerecht heeft ingestemd. Op 4 december 2019 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden, in aanwezigheid van de werkgever en de gemachtigden. De griffier heeft aantekening gehouden van wat er is gezegd.
1.2.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
Tussen partijen hebben drie arbeidsovereenkomsten gegolden die hierna als volgt worden aangeduid:
arbeidsovereenkomst 1: 11 september 2013 tot 18 december 2014,
arbeidsovereenkomst 2: 19 december 2014 tot 18 november 2015,
arbeidsovereenkomst 3: 19 november 2015 tot 18 december 2016.
2.2.
Door de werknemer is de functie van Beleidsondersteunend Medewerker vervuld. In de twee latere arbeidsovereenkomsten luidt de functiebenaming: “Beleidsadviseur” oftewel
“political assistant”. In alle drie de overeenkomsten is opgenomen:
“De arbeidsovereenkomst wordt aangegaan voor de zittingsduur van de Minister van Financiën (…) en eindigt van rechtswege bij beëindiging van diens zittingsduur.”Of woorden van gelijke strekking.
2.3.
In de eerste arbeidsovereenkomst komt het volgende beding voor:
“Bij beëindiging van de zittingsduur van de Minister van Financiën, (…), wordt de werknemer volgens de Handleiding Plaatsing Politieke Assistenten (MR30110.12) een naar rede vast te stellen severance pay toegekend.”Dit beding komt niet terug in de twee andere arbeidsovereenkomsten. In deze Handleiding is in paragraaf 2.7. onder andere het volgende te lezen:
“Er zijn drie mogelijkheden waarop de functie van politiek assistent kan eindigen.
1.
Van rechtswege, wanneer de termijn verloopt.
a.
In dit geval krijgt de contractant 1 maand ‘severance pay’ mee voor elk jaar dat hij in dienst was, met een maximum van drie maanden. Voor de berekening van het aantal dienstjaren geldt dat een deel van een jaar van 50% of meer telt als een vol jaar. (…)”
In een noot onderaan de bladzijde:
“severance pay is een soort van werkloosheidsheids-uitkering naar analogie van de Cessantilla te betalen in een bedrag in een keer, vastgesteld in BC besluit 141204,39.”
2.4.
In de tweede en derde arbeidsovereenkomst komt het volgende beding voor:
“Artikel 7 Geschillen
De termijn voor het indienen van een bezwaarschrift op grond van artikel 17 van de LMA, of het instellen van rechtspositionele vorderingen bij het gerecht in eerste aanleg naar aanleiding van beslissingen, handelingen en weigeringen om te beslissen of te handelen van het bevoegd gezag, is gelijk aan de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift voor ambtenaren op grond van artikel 41 van de Regeling Ambtenarenrechtspraak, te weten binnen 30 dagen.
De werknemer dient ten aanzien van geschillen bedoeld in het eerste lid eerst een bezwaarschrift in op grond van artikel 17 van de LMA en slechts een rechtsvordering bij het gerecht in eerste aanleg ten aanzien van de genomen beslissing op dat bezwaar.”
2.5.
Bij Ministeriële Beschikking van 14 november 2018 is het bezwaar van de werknemer tegen de financiële afwikkeling van haar dienstverband afgewikkeld. Haar bezwaar wordt ongegrond verklaard. De motivering luidt als volgt:
“Juridisch kader
  • de handleiding “Plaatsing Politieke Assistenten” zoals vastgesteld door de Ministerraad op 31 november 2010 middels MR301110.12, welke in paragraaf 2.7.1.a stelt dat niet-ambtenaren een ‘severance pay’ ontvangen wanneer hun termijn van rechtswege verloopt;
  • de beslissing van de Ministerraad van 13 november 2015, MR131115.3, welke stelt dat er geen ‘severance pay’ wordt betaald wanneer de niet-ambtenaar aansluitend in de organisatie wordt geplaatst;
  • de Landsverordening inrichting en organisatie landsoverheid, welke in artikel 2 de grondslag geeft voor het bestaan van het Kabinet van de Minister.
Inhoudelijke behandeling
-
dat bezwaarde in haar bezwaarschrift slechts 1 grond heeft aangehaald namelijk dat zij op grond van paragraaf 2.1.7.a recht heeft op 3 maanden ‘severance pay’, 1 voor elke contractperiode; dat ten aanzien van deze grond als volgt wordt overwogen:
De ‘severance pay’ is een werkloosheidsuitkering naar analogie van de Cessantillia, zoals ook in de voetnoot bij de betreffende paragraaf staat vermeld. Ondanks het feit dat de letterlijke tekst van de paragraaf dat niet expliciet meldt, is er niet een werkelijk einde aan de arbeidsrelatie met bezwaarde gekomen toen zij aansluitend op elkaar nieuwe arbeidsovereenkomsten als Politiek Assistent aanging. Dat er onder dergelijke omstandigheden geen sprake is van ‘severance pay’ kan zijn is steeds het standpunt van de afdeling P&O geweest. Nu daar al eerder onenigheid over is ontstaan met voormalig Politiek Assistenten, heeft de Ministerraad op 13 november 2015 tevens in een besluit vastgelegd dat er geen sprake kan zijn van ‘severance pay’ als de contractant aansluitend op het dienstverband als Politiek Assistent wordt geplaatst in de organisatie. Dat is ook logisch want ook aan ambtenaren wordt geen ‘severance pay’ betaald aan het einde van hun “Politiek Assistentschap”. Zij worden ook niet werkloos maar vallen terug op hun oude dienstbetrekking en worden herplaatst in de organisatie. Aangezien het bestaan van het kabinet van de Minister is geregeld in de LIOL, is ook het Kabinet onderdeel van ‘de organisatie’.
Vervolgens dient zich de vraag aan of de aansluitende 3 perioden niet gezien moeten worden als 1 periode voor de berekening van de hoogte van de ‘severance pay’. Ook deze vraag wordt negatief beantwoord. Er is in 2010 duidelijk niet voorzien dat Politiek Assistenten van Kabinet naar Kabinet over zouden kunnen gaan. Echter vanuit de opzet van het Kabinet, zoals verwoord in LIOL artikel 2 en de handleiding Politiek Assistenten is die keuze zeer persoonlijk aan de desbetreffende Minister. Dat is ook de reden dat die ‘benoemingen’ automatisch eindigen met het eindigen van de zittingsduur van de betreffende minister. Dit is ook opgenomen in de arbeidsovereenkomst, en bij ambtenaren in hun landsbesluit. Ook als dezelfde minister op hetzelfde ministerie terugkeert, dan nog zijn de arbeidsrelaties met de Politiek Assistenten van de vorige periode beëindigd. Het staat de minister vervolgens vrij om dezelfde of andere Politiek Assistenten in zijn Kabinet aan te stellen.”
2.6.
Door het Land is één maand “severance pay” uitbetaald aan de werknemer.

3.Het geschil

3.1.
Ter zitting is namens de werknemer gemeld dat, in afwijking van het beroepschrift, twee maanden uitbetaling bij wijze van
“severance pay”wordt gevorderd, met veroordeling van de werkgever in de proceskosten.
3.2.
Ter zitting heeft de werkgever het Gerecht verzocht om de vorderingen van de werknemer af te wijzen, dan wel haar daarin niet-ontvankelijk te verklaren. Een en ander met veroordeling van de werknemer in de proceskosten.
3.3.
Op de argumenten van partijen gaat het Gerecht hierna in, voor zover deze relevant zijn voor de beoordeling van het geschil.

4.De beoordeling

Ontvankelijkheid

4.1.
Ter zitting hebben partijen afgesproken dat als procespartij niet langer de Minister van Financiën optreedt maar het Land Sint Maarten. In civielrechtelijke zin immers heeft de Minister geen rechtspersoonlijkheid zodat hij ook niet als procespartij kan optreden.
Formeel verweer
4.2.
De werkgever voert aan dat de werknemer in haar vorderingen niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Artikel 7 van de arbeidsovereenkomst bepaalt namelijk dat rechtsvorderingen binnen 30 dagen na de dag waarop de beslissing van de werkgever is genomen moeten worden ingediend bij het Gerecht. De beslissing op bezwaar is op 21 februari 2019 uitgereikt maar pas op 1 april 2019 is het beroepschrift ingediend. Dat had uiterlijk 25 maart 2019 gemoeten.
4.2.
Het verweer van de werknemer op dit punt luidt als volgt:
“Deze handelwijze zijdens gedaagde is met name in strijd met het rechtsbeginsel van behoorlijk bestuur, fair play, gelijkheidsbeginsel, evenredigheidsbeginsel en goede procesorde etc. etc.”
4.3.
Het volgende is gebleken. Op 14 juli 2017 heeft de werknemer haar bezwaar aangetekend. Op 30 januari 2018 heeft de hoorzitting plaatsgevonden. Op 21 februari 2019 heeft de werknemer de beschikking op bezwaar, gedateerd 14 november 2018, ontvangen. Het Gerecht overweegt dat de werkgever er meer dan 2,5 jaar over heeft gedaan om de beslissing op het bezwaar aan de werknemer mede te delen. Door de werknemer af te rekenen op het 6 dagen te laat de rechtsvordering bij het Gerecht in te stellen maakt de werkgever zich schuldig aan misbruik van recht in de zin van artikel 3:13 lid 2 BW. Er is namelijk onder deze omstandigheden sprake van onevenredigheid tussen het belang van de werkgever bij het houden van de werknemer aan deze termijn en het belang van de werknemer dat hierdoor wordt geschaad zodat in redelijkheid de werkgever dit niet mocht doen. Daarmee wordt door de werkgever overigens ook gehandeld in strijd met de beginselen van goed werkgeverschap die immers vanzelfsprekend met zich brengen dat de werkgever de eigen bezwaarprocedure voortvarend uitvoert. Kortom: de werknemer is in haar vorderingen ontvankelijk.
Inhoudelijke beoordeling
4.4.
De werkgever voert in de beslissing op bezwaar aan dat er sprake is van een voortgezet dienstverband en niet van drie te onderscheiden arbeidsovereenkomsten. Met dat standpunt is het Gerecht het echter niet eens. In de eerste plaats niet omdat in de drie arbeidsovereenkomsten expliciet elke keer opnieuw wordt afgesproken dat sprake is van een nieuw dienstverband, namelijk gedurende de zittingsduur van de Minister. Artikel 7A:1615fa BW (dat van dwingendrechtelijke aard is) verzet zich bovendien tegen deze opvatting van de werkgever omdat toepassing van dit artikel zou leiden tot de conclusie dat de werknemer inmiddels voor onbepaalde tijd in dienst zou zijn. Er zijn immers drie arbeidsovereenkomsten en de derde geldt dan als voor onbepaalde tijd aangegaan. Geen van partijen wil dat en het verhoudt zich ook niet met het doel en de overeengekomen tijdelijkheid (afhankelijk van de politieke situatie) van de arbeidsovereenkomst. Tot slot overweegt het Gerecht dat de functie van Politiek Assistent samenhangt met de zittingsduur van de Minister. Bij indiensttreding is niet duidelijk hoe lang de Minister zal zitten. Daarom wordt aan deze werknemers een vorm van zekerheid geboden; als de werknemer een jaar lang politiek assistent is geweest dan krijgt hij bij het einde een maand vergoeding mee, ongeacht of de werknemer erin slaagt na de zittingsduur van de Minister weer een nieuwe aanstelling te krijgen. Dit argument van de werkgever gaat dus niet op.
4.5.
Uit de motivering van de beslissing op bezwaar volgt dat de werkgever van mening is dat de periode dat de werknemer als politiek assistent heeft gewerkt voor de berekening van de cessantia niet als één periode mag worden gezien. Het Gerecht oordeelt dat dit argument buiten beschouwing kan worden gelaten. Het doet immers niet af aan wat hiervoor is overwogen. Bovendien voldoet elke arbeidsovereenkomst aan het criterium voor toekenning van een maand severance pay per arbeidsovereenkomst.
4.6.
Dit betekent dat de vorderingen van de werknemer worden toegewezen. De wettelijke rente is niet gevorderd en kan het Gerecht dus ook niet toewijzen. Als in het ongelijk gestelde partij wordt de werkgever in de proceskosten veroordeeld. Die zijn beperkt tot de civiele procedure.

5.De beslissing

Het Gerecht:
veroordeelt de werkgever tot betaling aan de werknemer van twee maanden salaris;
veroordeelt de werkgever in de proceskosten, aan de zijde van de werknemer tot op heden begroot op NAf. 50,00 aan griffierecht en op NAf. 1.000,00 aan salaris gemachtigde,
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
Deze beschikking is gewezen door mr. A.J.J. van Rijen, rechter, en op 15 januari 2020 uitgesproken ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van de griffier.