ECLI:NL:OGEAM:2020:82

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
18 september 2020
Publicatiedatum
30 oktober 2020
Zaaknummer
SXM202000814
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executiegeschil tussen vereniging van eigenaren en schadebemiddelaar in kort geding

In deze zaak, die op 18 september 2020 door het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten is behandeld, gaat het om een executiegeschil tussen de vereniging van eigenaren (de VVE) en een schadebemiddelaar. De VVE had eerder een vonnis gekregen waarin zij werd veroordeeld tot betaling van USD 387.000,00 aan de schadebemiddelaar. De VVE heeft in kort geding verzocht om de executie van dit vonnis te schorsen, omdat zij in een noodtoestand verkeerde en niet in staat was om aan de betalingsverplichting te voldoen. De schadebemiddelaar heeft hiertegen verweer gevoerd en verzocht om de VVE niet-ontvankelijk te verklaren in haar vorderingen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 4 september 2020 heeft de VVE financiële documenten overgelegd ter onderbouwing van haar stelling dat de executie zou leiden tot onhygiënische toestanden en dat zij niet in staat was om het onderhoud aan de gebouwen uit te voeren. De schadebemiddelaar betwistte echter dat deze documenten nieuwe feiten of omstandigheden waren die een heroverweging van de eerdere beslissing rechtvaardigden. Het Hof had eerder al geoordeeld dat er geen sprake was van een kennelijke misslag en dat de noodtoestand onvoldoende was onderbouwd.

Het Gerecht heeft uiteindelijk geoordeeld dat de VVE in haar vorderingen niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat de argumenten die zij naar voren heeft gebracht niet als nieuwe feiten of omstandigheden kunnen worden aangemerkt. De VVE is veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op NAf. 1.500,00 aan salaris voor de gemachtigde van de schadebemiddelaar, en de proceskostenveroordeling is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN

Zaaknummer: SXM202000814
Vonnis in kort geding d.d. 18 september 2020
inzake
de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid
[de VVE],
gevestigd in Sint Maarten,
eiseres,
hierna te noemen: [de VVE],
gemachtigde: mr. V.C. CHOENNIE,
tegen
de rechtsper[de schadebemiddelaar]on naar vreemd recht [de schadebemiddelaar],
gevestigd te Conshohocken, Pennsylvania, Verenigde Staten van Amerika,
gedaagde,
hierna te noemen: [de schadebemiddelaar],
gemachtigde: mr. R. L. WASIELA.

1.Het procesverloop

1.1.
Het Gerecht heeft kennisgenomen van de volgende processtukken:
  • het verzoekschrift met producties, ontvangen op 28 augustus 2020,
  • extra producties van [de VVE],
  • producties van [de schadebemiddelaar],
  • pleitnota namens [de VVE],
  • pleitnota namens [de schadebemiddelaar].
1.2.
De mondelinge behandeling heeft op 4 september 2020 plaatsgevonden in aanwezigheid van [de VVE] en de beide gemachtigden. De griffier heeft aantekening gehouden van wat er is gezegd.
1.3.
De uitspraak is bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1.
Bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis van dit Gerecht van 21 juli 2020 (SXM201900105) is [de VVE] (onder andere) veroordeeld tot betaling van USD 387.000,00 aan [de schadebemiddelaar]. Van dit vonnis is door BK hoger beroep ingesteld.
2.2.
Tevens heeft [de VVE] het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba (hierna: het Hof) verzocht om de tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis te schorsen tot het Hof een einduitspraak zal hebben gedaan in het hoger beroep. Bij vonnis van het Hof van 26 augustus 2020 (SXM2020H0082) is deze vordering afgewezen.
2.3.
De dragende overwegingen van het Hof komen neer op de volgende:
er is geen sprake van een kennelijke misslag door de rechter in eerste aanleg,
de noodtoestand (met name de slecht financiële situatie van [de VVE]) is onvoldoende onderbouwd en evenmin is sprake van een restitutierisico omdat [de schadebemiddelaar] veel zakelijke activiteiten op Sint Maarten heeft.

3.Het geschil

3.1. [
de VVE] vordert dat het Gerecht, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, [de schadebemiddelaar] zal verbieden om het vonnis van 21 juli 2020 te executeren, dan wel de executie stop te zetten, nu is aangetoond dat er sprake zal zijn van een noodtoestand, althans [de schadebemiddelaar] te gebieden de ingezette executie onmiddellijk stop te zetten en gestaakt te houden totdat in hoger beroep is beslist, met veroordeling van [de schadebemiddelaar] in de proceskosten.
3.2. [
de schadebemiddelaar] verzoekt het Gerecht om, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, [de VVE] niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel het verzoek tot schorsing en het verzoek om een bankgarantie te stellen af te wijzen. Een en ander met veroordeling van [de VVE] in de proceskosten, de nakosten en de wettelijke rente over deze kosten.
3.3.
Op de argumenten van partijen gaat het Gerecht hierna in, voor zover deze relevant zijn voor de beoordeling van het geschil.

4.De beoordeling

4.1. [
de VVE] voert aan dat zij financiële documenten heeft overgelegd waaruit volgt dat zij het onderhoud aan de 4 gebouwen waarvan zij eigenaar is niet zal kunnen uitvoeren als [de schadebemiddelaar] de executie van het vonnis doorzet. Zij wijst er verder op dat als vereniging van eigenaren zij bijdragen van de leden ontvangen op basis van een jaarbudget en dat de vordering van [de schadebemiddelaar] in het budget voor 2020 niet is meegenomen. Er is geen tijd om genoeg fondsen te verzamelen om aan [de schadebemiddelaar] te betalen. Als de executie wordt voortgezet leidt dit tot onhygiënische toestanden:
“groene zwembaden, een vliegenplaag want huisvuil wordt niet opgehaald, geen beveiliging waarbij de mogelijkheid voor berovingen en inbraken wordt bevorderd en de veiligheid van de eigenaren die daar woonachtig zijn op het spel staat etc. etc.”De argumenten van [de VVE] komen erop neer dat de stukken in dit kort geding wel zijn overgelegd en dus dat de rechter in kort geding de belangen opnieuw moet afwegen.
4.2. [
de schadebemiddelaar] voert aan dat [de VVE] in haar vorderingen niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Immers, de belangenafweging is al door het Hof gedaan en het overleggen van de financiële stukken zijn geen nieuwe feiten of omstandigheden.
4.3.
Naar voorlopig oordeel geldt dat het overleggen van de financiële documenten niet als nieuwe feiten en omstandigheden hebben te gelden in de zin van de jurisprudentie van de Hoge Raad (zie het arrest van 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2026) dat door het Hof in zijn vonnis is geciteerd. Zie onder 5.8. onder c:
“Indien de beslissing over de uitvoerbaarheid bij voorraad in de ten uitvoer te leggen uitspraak is gemotiveerd, moet de eiser of verzoeker, afgezien van het geval dat deze beslissing berust op een kennelijke misslag, aan zijn vordering of verzoek feiten en omstandigheden ten grondslag leggen die bij het nemen van deze beslissing niet in aanmerking konden worden genomen doordat zij zich eerst na de betrokken uitspraak hebben voorgedaan en die kunnen rechtvaardigen dat van die eerdere beslissing wordt afgeweken.”
Immers, gesteld noch gebleken is dat deze financiële documentatie niet al eerder had kunnen worden overgelegd.
4.4.
Ook over het restitutierisico heeft het Hof al geoordeeld. Op dat punt zijn evenmin nieuwe feiten of omstandigheden gebleken.
4.5.
Een en ander betekent dat [de VVE] in haar vorderingen niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
4.6.
Als in het ongelijk gestelde partij worden [de VVE] in de proceskosten veroordeeld.

5.De beslissing

Het Gerecht:
verklaart [de VVE] in haar vorderingen niet-ontvankelijk,
veroordeelt [de VVE] in de proceskosten, aan de zijde van [de schadebemiddelaar] begroot op NAf. 1.500,00 aan salaris gemachtigde en op nihil aan verschotten alsmede in de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover tot de dag van algehele voldoening indien de proceskosten niet binnen 14 dagen na heden zijn betaald,
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J.J. van Rijen, rechter, en op 18 september 2020 uitgesproken ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van de griffier.